Maatstaf. Jaargang 32
(1984)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 97]
| |
Koen Koch Een libertaire pessimistMet veel plezier denk ik terug aan mijn eerste ontmoeting met Gerrit Komrij. Het was september 1963, de kennismakingstijd van de modernistische, Amsterdamse studentensociëteit Olofspoort. Geen ontgroening, maar iets op ‘voet van gelijkheid’. De aankomende eerstejaars werden vrolijk bezig gehouden met sexuele voorlichting, een politiek forum, een bezoek aan de Heineken brouwerij en meer van dat fraais. Tot de activiteiten behoorde ook het beoefenen van wat genoemd werd socio-drama. Niets is zo modern of het is al twintig of honderd jaar eerder gepraktiseerd. Groepjes studenten dienden in de vorm van een toneelstukje een maatschappelijk probleem te behandelen. Op deze wijze, zo was de filosofie van de organisatoren, zouden wij elkaar beter leren kennen, van allerlei maatschappelijke ellende doordrongen raken en bovendien onze collega's amuseren. Dat laatste was natuurlijk het belangrijkste, leedvermaak om het zenuwachtig gestuntel van anderen. Voor mij is er nauwelijks iets ellendigers te bedenken dan dergelijke oefeningen in zelfexpressie. Zou ik mijn groepje kunnen overhalen tot collectieve weigering om aan deze flauwekul mee te doen? Voor nader beraad over de uitvoering van onze opdracht Flatneurose trokken mijn collega's en ik ons terug in een café in de Utrechtsestraat. Na enig heen en weer gepraat schudde een schuchtere provinciaal (uit Winterswijk kwam hij, waar ligt in godsnaam Winterswijk) tot mijn grote opluchting een voorbeeldig scenario uit zijn mouw en verklaarde zich ook bereid de verschillende hoofdrollen, vader, moeder en zoon, voor zijn rekening te nemen. Op de middelbare school had hij al eens een toneelstuk geschreven, vandaar dus en de anderen legden zich maar al te graag bij zijn leiding en aanwijzingen neer. Ik hoefde slechts op een stoel ter zijde van het toneel plaats te nemen en het zwijgen er toe te doen. Een rol, die mij op het lijf geschreven was. Vanuit die bevoorrechte positie zag ik verbijsterd toe, hoe Gerrit zich moeiteloos transformeerde in een brullende vader, een hysterische moeder en een jengelende zuigeling. Flatneurose werd een hilarisch succes en onder daverend applaus kon ik met een zucht van verlichting het podium verlaten.
De gezelligheid van de Olofspoort, veel pils drinken in een rokerig en lawaaiig hol, was een andere dan die Gerrit zocht. Ik verloor hem al snel uit het oog. Alleen enkele gedichten in het blad van de Olofspoort, Kaas en Brood, herinnerden me aan zijn bestaan. Zes jaar later pas werd de kennismaking hernieuwd. Als aankomend redacteur van Propria Cures moest ik bewijzen van alle markten thuis te zijn door Gerrits tweede bundel Alle vlees is als gras of Het knekelhuis op de dodenakker te bespreken. Ik moet toegeven, dat de herinnering aan zijn komisch optreden me enigszins parten speelde. Nauwelijks kon ik de fout vermijden me aan te sluiten bij het toen gangbare oordeel, dat Komrij slechts een kunstig en boertig imitator van negentiende-eeuwse poëzie zou zijn. Maar de kracht van de bundel, vol mooie statige dood, eenzame treurnis en ernstige banaliteiten, verhinderde dat. Ik schreef: ‘Gerrit Komrij is een dichter, of hij wil of niet’ en ik zette zijn strak gestileerde verzen af tegen de mode van de dag van ‘zouteloze imitaties van Buddingh’ of woorden- | |
[pagina 98]
| |
rijke poëtische apekool.’Ga naar eind1 Ik voelde, dat hier iemand aan het woord was voor wie de poëzie, de literatuur en de kunst bittere ernst was. ‘...alles wat ik gezegd heb, zeg en zal zeggen, (meen ik) ernstig, zonder een spoor van spot, zonder een greintje scherts, zonder één aanvechting van ironie’ zou hij jaren later schrijven. ‘Als ik ijlde, als ik gilde, was het om de waarheid te dienen en niet om u te vermaken.’Ga naar eind2
Maar om in dit helse moeras niet ten onder te gaan is relativering van het eigen gewicht voorwaarde. In mijn pc recensie citeerde ik de volgende regels: ‘En of ik Hans' gedichten/ (“Die zachte Hans!”) niet groots, experimenteel/ En kosmisch vond? Ik antwoord met een glunder/Doch strak gezicht: “Mevrouw, ik ben uw tegendeel:/'k Hou meer van spier- dan van gedichtenbundels.”’Ga naar eind3 Deze superieure zelfspot is voor veel lezers een gerede aanleiding Komrij tot een potsenmaker, een nar, een dorpsgek te verklaren zodat zij zich doof kunnen houden voor de ernst van zijn werk, die hun onaangenaam is. Komrij is een dichter, een romancier, een toneelschrijver, zeker, maar hij is ook een scherp en kritisch analyticus van politieke en maatschappelijke ontwikkelingen. Daarbij spaart hij links noch rechts. Zo juist zijn vaak zijn waarnemingen, dat zijn slachtoffers niet beter weten te doen dan hun criticus als een komische schreeuwlelijk af te schilderen. En wie neemt nu zo iemand serieus? Bescherming van de eigen positie door diskwalificatie van de criticus.
Uitgangspunt van Komrij's kritiek is daarbij helder als glas. Wanneer vrijheid voor de kunst en de kunstenaar levensvoorwaarde is, dan is de kunstenaar verplicht de rede en de vrijheid te verdedigen tegen de aanstichters van ‘de angst, de haat, de oppervlakkigheid, de onderdanigheid en de rancune.’Ga naar eind4 Komrij's strijd tegen deze spookrijders van de geest is nooit ten einde. Steeds opnieuw duiken zij op, die duisterlingen van de geest, altijd in zogenaamde eigentijdse vermomming: getrouwde priesters, radicale feministes, veertigjarige hippies, kleine-aarde fanaten, kringloop-christenen. Tegen kerncentrales demonstreren zij, in naam van de menselijkheid. ‘Maar zélf geloven ze aan Bhagwan, boekweitekoekjes, de zegeningen van hamer en sikkel, een God met een lange baard en kruidenthee. Door zich op één zondebok te concentreren proberen ze ons te laten vergeten dat zij de nieuwe duisterlingen zijn, gespeend van rede, gesloten voor subtiliteit.’Ga naar eind5 Het is een treurige omstandigheid, dat juist ter linkerzijde - ooit de vrijplaats van de kritische rede - zich deze duisterlingen in grote getale gevestigd hebben. Kwesties als kernenergie of kernbewapening worden daarom maar al te vaak aangepakt als ging het om duivelsbezweringen. Tegen dit obscurantisme trekt Komrij ten strijde en alleen de simpele ziel, die de vvd houdt voor de hoedster van het liberalisme en de kritische rede, kan hem daarom als ‘rechts’ kwalificeren.
Komrij is bijzonder gevoelig voor alles wat zijn autonomie, vrijheid en onafhankelijkheid in gevaar zou kunnen brengen. Gevaren bedreigen hem van alle kanten. De traditionele scheiding tussen links en rechts heeft hier elke betekenis verloren. De christelijke en quasi progressieve zedenmeesterij, de verheerlijking van het Gezin, de pretentie van de geldzak, de populistische verloedering van radio en televisie, het moderne obscurantisme, zij zijn alle even gevaarlijk. En omdat politiek nu eenmaal noodzakelijkerwijs het opleggen van regelingen en beperkingen impliceert, heeft het doen en laten van onze politici vanzelfsprekend Komrij's voortdurende aandacht. Dat heeft trefzekere karakteriseringen opgeleverd, van onze parlementariërs bij voorbeeld: ‘Ze zitten achterstevoren in een sneltrein, zodat ze alleen het landschap zien dat al voorbij is.’Ga naar eind6 Deze gewichtige narren overstelpen op deze wijze de regering met honderden vragen - weet de minister wat er gisteren in Lutjebroek is gebeurd, wat is zijn mening daarover, wat denkt hij er aan te doen, vragen naar de bekende weg dus - zonder met vooruitziende blik richting aan het toekomstige beleid te geven. Het volstrekte | |
[pagina 99]
| |
falen van al deze parlementariërs werd aangetoond door hun jarenlange dulden van de zinloze steunverlening aan rsv. ‘We leven in een democratie, gekortwiekt door het parlement.’Ga naar eind7
Komrij's wantrouwen tegen alles wat dik doet en zich opblaastGa naar eind8, stelt hem in staat mensen, die onder het mom van bevordering van een verheven, algemeen belang hun eigen bijzondere particuliere belang behartigen, te ontmaskeren. Welzijn wordt in de handen van dit soort oplichters het waardevaste pensioen voor het koffiedrinkende gilde van welzijnswerkers, cultuur wordt subsidie voor ‘vormingskapitalisten’, en de psychiatrie ontwikkelt syndromen, waarvoor vervolgens een passende therapie wordt aanbevolen. Verheven waarden, kunst, cultuur en welzijn, worden aldus geprostitueerd ten bate van het naakte eigenbelang. De politieke analyse van dit specifieke verrijkingsmechanisme is door anderen geleverd, Komrij verzorgt er de meest venijnige beschrijving van. ‘Eerst jagen die alternatieve platvoeten (werkers in de gezondheidszorg is hier bedoeld) het volk de stuipen op het lijf door het in geuren en kleuren de verschrikkingen die het te wachten staat voor de geest te roepen om vervolgens congressen te beleggen over de werkgelegenheid die ze dankzij die stuipen voor zichzelf kunnen binnenkruien... Luid verkondigen de gezondheidswerkers dat ze straks, bij een kernoorlog met lege handen staan: ze zaaien paniek om nu alvast met wijdgeopende armen de oogst van lijders aan neutronenneuroses en kemkrampen binnen te halen... Wat ze interesseert is de angst om de angst... Ze jagen de duivel in de mensen om zich zelf als duivelsuitbanners te presenteren.’Ga naar eind9 Iets dergelijks is bij het kunstbeleid te signaleren. Het middel is tot doel geworden. ‘Het beschikbaar gestelde geld gaat voor het grootste deel op aan waardevaste salarissen van een epidemisch groeiend leger kunstvormers en kunstambtenaren... Kunstenaars bekleden nog dezelfde plaats als altijd, dat wil zeggen geen plaats, maar honderdduizenden kunstmoedertjes verwierven zich inmiddels dankzij de kunst een rechtspositie, een geïndexeerd inkomen.’Ga naar eind10 Vrijheid is een noodzakelijke voorwaarde voor de kunst, politiek betekent - hoe dan ook en voor welk goed doel ook aangewend - het treffen van regelingen, het opleggen van beperkingen. Kunst en politiek staan aldus per definitie op gespannen voet. ‘Vrijheid, genot, verlangen, kwaliteit, het zijn allemaal wezenlijke elementen van kunst. Regulering, inperking, verstarring, nivellering, het zijn allemaal wezenlijke elementen van de overheid... Het domein van de kunstenaar is de vrijheid, en dat domein wordt door dit soort boekhouders met argwaan bekeken. Vrijheid, genot, verlangen, kwaliteit, het zijn allemaal overbodige, zelfs stuitende zaken voor deze dorre, platvloerse gevangenen van eigen domheid.’Ga naar eind11 Politiek en kunst kunnen elkaar verdragen, wanneer de overheid de kunstenaar een volwaardige plaats in de maatschappij geeft en de kunst in bescherming neemt tegen de barbarij. De relatie wordt precair, wanneer politici zich met de inhoud van de kunst gaan bemoeien en haar slechts willen steunen voor zover die inhoud haar welgevallig is. En dat is precies wat Komrij tegen heeft op die sociaal-democratische hopmannen, die de kunst willen gebruiken voor het bereiken van hun eigen politieke doelstellingen, als instrument bij voorbeeld in het bewustwordingsproces. Komrij legt met zijn kritiek op deze totalitaire kunstopvatting de kern van het sociaal-democratisch dilemma bloot: het ideaal van onafhankelijkheid en zelfontplooiing is niet door statelijk paternalisme af te dwingen. Het eerste wordt niet bevorderd, maar juist vernietigd door het laatste. Met zijn tirade tegen de debilisering van de pvda en het infantiele socialisme zet Komrij niet het ideaal van individuele ontplooiing overboord, integendeel. Hij verwerpt slechts de machtsaanspraken van die socialisten, die de kunst een bepaalde inhoud willen opdringen en dus de vrijheid, en zeker niet alleen die van de kunstenaar, aantasten.
Aan het einde van Het chemisch huwelijk zegt Marius tegen Manfred: ‘We zijn een heel goed paar: U het verleden, ik de toekomst.’Ga naar eind12 De com- | |
[pagina 100]
| |
binatie van aristocratische hiërarchie en efficiënte bureaucratie triomfeert over de kunst en de hartstocht. Komrij toont zich hier de libertaire pessimist, die hij is. Maar de kapitein van het schip De Wanhoop zet zijn strijd tegen de spookrijders van de geest voort. Een andere keuze heeft hij niet. ‘En opnieuw komt daar de schrijver op zijn scharminkelige Rosinante aangestrompeld. Ach, hoe zal hij bij het treffen dat volgt de sterkere zijn, met zoveel duistere scherven in zichzelf, met zoveel littekens van vroegere botsingen?’Ga naar eind13 |
|