| |
| |
| |
[Nummer 6]
Raymond Carver Verplaatst u zich eens in mij
De telefoon ging terwijl hij aan het stofzuigen was. Hij had de hele flat gedaan en was in de kamer bezig met het spleetstuk om bij de katteharen tussen de kussens te kunnen. Hij bleef staan, luisterde en zette vervolgens de stofzuiger af. Hij liep naar de telefoon en nam hem op.
‘Met Myers,’ zei hij.
‘Myers,’ zei ze. ‘Hoe is het? Wat ben je aan het doen?’
‘Niets,’ zei hij. ‘Dag, Paula.’
‘We hebben hier vanmiddag op de zaak een borrel,’ zei ze. ‘Je bent ook uitgenodigd. Carl heeft je uitgenodigd.’
‘Ik denk niet dat ik kan,’ zei Myers.
‘Carl zegt net tegen me bel die vent van je eens. Zeg dat hij iets komt drinken. Haal hem uit zijn ivoren toren en zet hem een tijdje in de werkelijke wereld. Met Carl kun je lachen als hij wat op heeft. Myers?’
‘Ja, ik hoor je wel,’ zei Myers.
Myers had voor Carl gewerkt. Carl had het er altijd over dat hij naar Parijs wilde om een roman te schrijven, en toen Myers ontslag had genomen om een roman te schrijven, had Carl gezegd dat hij in de bestsellerslijst zou uitkijken naar Myers' naam.
‘Ik kan nu niet,’ zei Myers.
‘We hebben vanochtend gehoord dat er iets heel ergs is gebeurd,’ ging Paula verder, alsof ze hem niet verstaan had. ‘Je herinnert je Larry Gudinas. Hij was er nog toen jij hier kwam werken. Die man die bijsprong op de wetenschappelijke afdeling en die ze toen bij de verkoop gezet hebben en daarna hebben gedumpt? We hoorden vanochtend dat hij zelfmoord gepleegd heeft. Hij heeft zich door zijn gehemelte geschoten. Vind je dat niet onvoorstelbaar? Myers?’
‘Ja, ik hoor je wel,’ zei Myers. Hij probeerde zich Larry Gudinas te herinneren en zag een lange, voorovergebogen man voor zich met een brilletje met een ijzeren montuur, felgekleurde stropdassen en een wijkende haargrens. Hij stelde zich de schok voor, het achteroverknakkende hoofd.
‘Christus,’ zei Myers. ‘Wat erg.’
‘Luister, liefje, kom even langs op de zaak, goed?’ zei Paula. ‘We zitten hier gewoon met z'n allen te praten en wat te drinken en naar kerstmuziek te luisteren. Toe,’ zei ze.
Myers kon een en ander door de telefoon volgen. ‘Ik heb er geen zin in,’ zei hij. ‘Paula?’ Er dwarrelden terwijl hij naar buiten keek een paar sneeuwvlokken voor het raam naar beneden. Hij wreef met zijn vingers over de ruit en begon terwijl hij wachtte zijn naam op de ruit te schrijven. ‘Wat? Ja, ik hoor je,’ zei ze. ‘Goed,’ zei Paula.
‘Zullen we dan afspreken bij Voyles? Myers?’
‘Oké,’ zei hij. ‘Voyles. Goed.’
‘Iedereen zal het jammer vinden dat je niet gekomen bent,’ zei ze. ‘Vooral Carl. Weet je dat Carl jou bewondert? Echt. Dat heeft hij me gezegd. Hij bewondert je lef. Hij zei dat hij al lang ontslag genomen zou hebben als hij zoveel lef had als jij. Carl zei dat je lef moet hebben om te doen wat jij gedaan hebt. Myers?’
‘Ja, ik ben er nog,’ zei Myers. ‘Ik neem aan dat mijn auto het doet. Als hij het niet doet bel ik je terug.’
‘Goed,’ zei ze. ‘Tot straks bij Voyles dan. Als ik niets meer van je hoor ga ik hier over vijf minuten weg.’
‘Doe Carl de groeten van me,’ zei Myers.
‘Doe ik,’ zei Paula. ‘Hij heeft het net over je.’
| |
| |
Myers borg de stofzuiger op. Hij ging via de twee trappen naar beneden en liep naar zijn auto, die in het laatste parkeervak stond, onder een laag sneeuw. Hij stapte in, drukte het pedaal een paar keer in en probeerde het contact. De motor sloeg aan. Hij hield het pedaal ingedrukt.
Onder het rijden keek hij naar de mensen die zich met boodschappentassen voorthaastten over het trottoir. Hij sloeg zijn ogen op naar de grijze, met vlokken gevulde lucht en naar de hoge gebouwen met sneeuw in de spleten en op de raamkozijnen. Hij probeerde alles te zien, om het te bewaren voor later. Hij zat tussen twee verhalen in en voelde zich abject. Hij zag Voyles, een kleine bar op een hoek naast een herenmodezaak. Hij parkeerde achteruit in en liep naar binnen. Hij zat een tijdje aan de bar en ging toen met zijn glas naar een tafeltje bij de deur.
Toen Paula binnenkwam zei ze: ‘Vrolijk kerstfeest,’ en hij stond op en gaf haar een kus op haar wang. Hij bood haar een stoel aan.
Hij zei: ‘Whisky?’
‘Whisky,’ zei ze, en ‘Een whisky met ijs’ tegen het meisje dat haar bestelling kwam opnemen. Paula pakte zijn glas en dronk het leeg.
‘Voor mij ook nog een,’ zei Myers tegen het meisje. ‘Ik vind dit geen leuke tent,’ zei hij toen het meisje weg was.
‘Wat is er mis mee?’ zei Paula. ‘Wij komen hier altijd.’
‘Ik vind het gewoon geen leuke tent,’ zei hij. ‘Laten we er hier één nemen en ergens anders heen gaan.’
‘Wat je wilt,’ zei ze.
Het meisje bracht hun de whisky's. Myers rekende af en Paula en hij proostten.
Myers keek haar aan.
‘De groeten van Carl,’ zei ze.
Myers knikte.
Paula nam een slokje. ‘Hoe ging het vandaag?’ Myers haalde zijn schouders op.
‘Heb je nog wat gedaan?’ zei ze.
‘Nee,’ zei hij. ‘Ik heb gestofzuigd.’
Ze legde haar hand op de zijne. ‘Ik moest je van iedereen de groeten doen.’
Ze dronken hun glas leeg.
‘Ik heb een idee,’ zei ze. ‘Laten we eens langsgaan bij de Morgans. We hebben verdorie nog nooit kennis met ze gemaakt en ze zijn al maanden terug. We hoeven niet lang te blijven, alleen maar even goeiedag zeggen. Bovendien hebben ze ons een kaartje gestuurd. Ze hebben ons gevraagd met de feestdagen eens langs te komen. Ze hebben ons úítgenodigd. Ik wil niet naar huis,’ zei ze ten slotte, en ze rommelde in haar tasje op zoek naar een sigaret.
Myers ging na of hij voor hij wegging de verwarming laag had gezet en alle lichten had uitgedaan. En vervolgens dacht hij aan de sneeuw die voor het raam naar beneden dwarrelde.
‘En die beledigende brief van ze, dat ze gehoord hadden dat wij een kat in huis hadden gehad?’ zei hij.
‘Die zijn ze al weer vergeten,’ zei ze. ‘En trouwens, daar bedoelden ze toch niks mee? Ja, laten we het doen, Myers! Laten we bij ze langsgaan.’ ‘Als we dat doen zullen we toch eerst moeten bellen,’ zei hij.
‘Nee,’ zei ze. ‘Dat hoort erbij. Laten we niet bellen. Laten we gewoon aankloppen en zeggen: dag, wij hebben hier gewoond. Goed? Myers?’
‘Ik vind dat we eerst moeten bellen,’ zei hij.
‘Het is Kerstmis,’ zei ze, terwijl ze opstond. ‘Ga je mee?’
Ze gaf hem een arm en ze liepen naar buiten, waar het nog steeds sneeuwde. Ze stelde voor om met haar auto te gaan en de zijne later op te halen. Hij hield het portier voor haar open en liep toen om naar de passagierskant.
Het deed hem iets toen hij door de ramen het licht zag, sneeuw zag op het dak, de stationcar zag op het pad naar de garage. De gordijnen waren open en de kerstboomverlichting glinsterde hun door het raam tegemoet.
Ze stapten uit de auto. Hij pakte haar bij de elleboog terwijl ze over een hoop sneeuw stapten en het pad op liepen naar de veranda. Ze waren een paar meter gevorderd toen er om de hoek van de garage een grote harige hond kwam aanstormen, recht op Myers af.
‘O, God,’ zei hij, terwijl hij ineenkromp, achteruitstapte en wegdook achter zijn handen. Hij
| |
| |
gleed uit op het pad, zijn jas zwaaide om hem heen en hij viel in het bevroren gras met de akelige zekerheid dat de hond hem aan zou vliegen. De hond gromde een keer en begon toen aan Myers' jas te snuffelen.
Paula raapte een handvol sneeuw op en gooide die naar de hond. Het buitenlicht werd ontstoken, de deur ging open en een man riep: ‘Buzzy!’ Myers kwam overeind en sloeg zijn kleren af. ‘Wat is er aan de hand?’ zei de man in de deuropening. ‘Wie is daar? Buzzy, kom hier. Kom hier!’
‘Wij zijn meneer en mevrouw Myers,’ zei Paula. ‘We kwamen u een vrolijk kerstfeest wensen.’ ‘Myers?’ zei de man in de deuropening. ‘Schiet op! In de garage, Buzzy. Schiet op! Meneer en mevrouw Myers,’ zei de man tegen de vrouw die achter hem stond en over zijn schouder probeerde mee te kijken.
‘Meneer en mevrouw Myers,’ zei ze. ‘Nou, zeg dan dat ze binnenkomen, toe, zeg dat ze binnenkomen.’ Ze liep de veranda op en zei: ‘Komt u verder, het is ijskoud. Ik ben Hilda Morgan en dit is Edgar. Wat leuk! Komt u verder.’
Haastig gaven ze elkaar op de veranda een hand. Myers en Paula stapten naar binnen en Edgar Morgan deed de deur dicht.
‘Ik zal uw jassen ophangen. Doe uw jas uit,’ zei Edgar Morgan. ‘Heeft u zich bezeerd?’ zei hij tegen Myers, terwijl hij hem nauwlettend aankeek, en Myers schudde zijn hoofd. ‘Ik wist dat die hond gek was, maar zo iets heeft hij nog nooit geflikt. Ik heb het gezien. Ik keek uit het raam toen het gebeurde.’
Myers vond dit een vreemde opmerking, en hij keek de man aan. Edgar Morgan was een veertiger, nagenoeg kaal, en hij had een broek en een trui aan en liep op leren slippers.
‘Hij heet Buzzy,’ liet Hilda Morgan weten, en ze maakte een grimas. ‘Het is Edgar z'n hond. Zelf kan ik niet tegen beesten in huis, maar Edgar heeft deze hond gekocht en hij heeft beloofd hem buiten de deur te houden.’
‘Hij slaapt in de garage,’ zei Edgar Morgan. ‘Hij bedelt om binnen te mogen, maar u begrijpt, dat kan niet.’ Morgan grinnikte. ‘Maar ga zitten, ga zitten, als u tussen de rotzooi nog ergens een plek kunt vinden. Hilda, gooi eens wat van die dingen van de bank, schat, dan kunnen meneer en mevrouw Myers zitten.’
Hilda Morgan ruimde de pakjes, het pakpapier, de schaar en de doos met linten en strikken op die op de bank lagen. Ze legde alles op de grond.
Myers merkte dat Morgan weer naar hem keek, ditmaal zonder te glimlachen.
Paula zei: ‘Myers, je hebt iets in je haar, schatje.’ Myers voelde met zijn hand op zijn achterhoofd en vond een takje en stak het in zijn zak.
‘De hond,’ zei Morgan, en hij grinnikte weer. ‘We zaten net aan een grogje, er moesten op de valreep nog een paar cadeautjes ingepakt worden. Wilt u ook iets feestelijks te drinken? Wat mag ik voor u inschenken?’
‘Wat u in huis heeft,’ zei Paula.
‘Wat u heeft,’ zei Myers. ‘We storen toch niet?’
‘Wel nee,’ zei Morgan. ‘We waren... erg benieuwd naar het echtpaar Myers. Een grog voor meneer?’
‘Graag,’ zei Myers.
‘Mevrouw Myers?’ zei Morgan.
Paula knikte.
‘Wordt voor gezorgd,’ zei Morgan. ‘Zijn wij ook al zover?’ zei hij tegen zijn vrouw. ‘Het is tenslotte een speciale gelegenheid.’
Hij pakte haar beker en liep naar de keuken. Myers hoorde de deur van een keukenkastje slaan en hij hoorde een woord dat klonk als een onderdrukte vloek. Myers knipperde met zijn ogen. Hij keek naar Hilda Morgan, die plaatsnam in een stoel naast de bank.
‘Gaat u hier zitten,’ zei Hilda Morgan. Ze klopte op de leuning van de bank. ‘Hier, bij de haard. We zullen mijn man vragen wat hout op het vuur te gooien als hij terug is.’ Ze gingen zitten. Hilda Morgan klemde haar handen in haar schoot en nam enigszins voorovergebogen Myers' gezicht op.
De woonkamer was zoals hij zich die herinnerde, behalve dat hij aan de wand achter de stoel van Hilda Morgan drie kleine ingelijste prenten zag hangen. Op een daarvan groette een man met een vest en een lange overjas aan twee dames met parasols in de hand door zijn hoed af te nemen.
| |
| |
Het geheel speelde zich af op een groot plein met paarden en rijtuigen.
‘Hoe was het in Duitsland?’ vroeg Paula. Ze zat op de rand van het kussen en hield haar tasje op haar knieën.
‘We vonden het fantastisch in Duitsland,’ zei Edgar Morgan, die de keuken uit kwam met een blad met vier grote bekers. Myers herkende de bekers.
‘Bent u wel eens in Duitsland geweest, mevrouw Myers?’ vroeg Morgan.
‘We zouden graag willen,’ zei Paula. ‘Hè, Myers? Volgend jaar misschien, volgende zomer. Of anders het jaar daarop. Zo gauw we het ons kunnen permitteren. Misschien zo gauw Myers iets verkoopt. Myers is schrijver.’
‘Het lijkt mij dat een schrijver veel baat zou hebben bij een reis naar Europa,’ zei Edgar Morgan. Hij zette de bekers op onderzettertjes. ‘Tast toe.’ Hij ging tegenover zijn vrouw in een stoel zitten en staarde Myers aan. ‘U schreef in uw brief dat u wilde ophouden met werken om te gaan schrijven.’
‘Dat klopt,’ zei Myers, en hij nam een slok.
‘Hij schrijft bijna elke dag iets,’ zei Paula.
‘O ja?’ zei Morgan. ‘Dat is een hele prestatie.
Wat heeft u vandaag geschreven, als ik vragen mag?’
‘Niets,’ zei Myers.
‘Het is Kerstmis,’ zei Paula.
‘Wat zult u trots op hem zijn, mevrouw Myers,’ zei Hilda Morgan.
‘Nou,’ zei Paula.
‘Ik ben blij voor u,’ zei Hilda Morgan.
‘Ik hoorde een tijdje terug iets dat misschien wel interessant voor u is,’ zei Edgar Morgan. Hij pakte een pluk tabak en begon een pijp te stoppen. Myers stak een sigaret op en zocht naar een asbak, en liet vervolgens de lucifer achter de bank vallen.
‘Het is eigenlijk een vreselijk verhaal. Maar misschien hebt u er iets aan, meneer Myers.’ Morgan streek een lucifer aan en trok aan de pijp. ‘De schoorsteen moet roken, niet waar, en je weet maar nooit,’ zei Morgan, en hij lachte en wapperde met de lucifer. ‘De vent waar ik het over heb was ongeveer van mijn leeftijd. We zijn een paar jaar collega's geweest. We kenden elkaar oppervlakkig, en we hadden gemeenschappelijke goede vrienden. Op een gegeven moment is hij verhuisd, hij kon ergens anders een baan aan de universiteit krijgen. En u weet hoe dat gaat soms - hij kreeg iets met een van zijn studentes.’ Mevrouw Morgan maakte een afkeurend geluid met haar tong. Ze bukte zich en raapte een pakje op met groen papier eromheen en begon er een rode strik aan te bevestigen.
‘Volgens de berichten was het een onstuimige verhouding die een paar maanden duurde,’ ging Morgan verder. ‘Tot voor kort nog. Tot voor een week, om precies te zijn. Op die dag - het gebeurde 's avonds - zei hij tegen zijn vrouw - ze waren al twintig jaar getrouwd - zei hij tegen zijn vrouw dat hij wilde scheiden. U kunt zich voorstellen hoe dat bij het stomme mens aankwam, zoals dat ineens uit de lucht kwam vallen, bij wijze van spreken. Grote ruzie. Het hele gezin bemoeide zich ermee. Ze stuurde hem ter plekke het huis uit. Maar net toen die man wilde vertrekken, gooide zijn zoon hem een blik tomatensoep naar zijn hoofd. Hij moest met een hersenschudding naar het ziekenhuis. Het gaat niet best met hem.’
Morgan trok aan zijn pijp en staarde Myers aan.
‘Zo iets heb ik nog nooit gehoord,’ zei mevrouw Morgan. ‘Edgar, het is walgelijk.’
‘Vreselijk,’ zei Paula.
Myers grijnsde.
‘Nou, zit daar een verhaal in of niet, meneer Myers?’ zei Morgan, die onmiddellijk reageerde op de grijns en zijn ogen toekneep. ‘Denkt u zich eens in wat een verhaal u zou hebben als u in die man z'n huid kon kruipen.’
‘Of in haar huid,’ zei mevrouw Morgan. ‘Die van zijn vrouw. Denk eens aan háár verhaal. Om na twintig jaar op zo'n manier bedrogen te worden. Denk je eens in hoe zij zich moet voelen.’ ‘Maar stel je toch voor wat die arme jóngen wel niet door moet maken,’ zei Paula. ‘Stel je voor: hij heeft bijna zijn vader vermoord.’
‘Ja, dat is allemaal juist,’ zei Morgan. ‘Maar er is iets waar jullie volgens mij geen van allen aan gedacht hebben. Denk híér eens aan. Meneer
| |
| |
Myers, let u op? Zegt u me eens wat u hier van vindt. Verplaatst u zich eens in die achttienjarige studente die verliefd werd op een getrouwde man. Denk eens aan háár, dan ziet u de mogelijkheden voor uw verhaal.’
Morgan knikte en leunde met een voldaan gezicht achterover.
‘Het spijt me, maar met haar heb ik geen medelijden,’ zei mevrouw Morgan. ‘Ik heb wel een idee van wat voor soort zij is. We weten allemaal wat voor meisje dat is, dat type aast op de oudere man. En met hem heb ik ook geen medelijden - met die man, de rokkenjager, nee hoor, ik niet. Het spijt me, maar mijn medelijden gaat in dit geval volledig uit naar de vrouw en de zoon.’ ‘Om het te vertellen, om het góéd te vertellen, daar moet je een Tolstoj voor zijn,’ zei Morgan. ‘Een Tolstoj, minstens. Meneer Myers, het water is nog heet.’
‘Het wordt onze tijd,’ zei Myers.
Hij stond op en gooide zijn sigaret in de open haard.
‘Hè, nee,’ zei mevrouw Morgan. ‘We kennen elkaar nog helemaal niet. U moest eens weten hoe we... gespeculeerd hebben over u. Nu we dan eindelijk bij elkaar zitten, blijft u nu nog even. Het is zo'n leuke verrassing.’
‘Nog bedankt voor de kaart en uw briefje,’ zei Paula.
‘De kaart?’ zei mevrouw Morgan.
Myers ging weer zitten.
‘Wij hebben besloten dit jaar geen kaarten te sturen,’ zei Paula. ‘Toen het er de tijd voor was, ben ik er niet aan toe gekomen, en om het op de valreep nog te doen, dat heeft ook zo weinig zin.’
‘U nog een, mevrouw Myers?’ zei Morgan, die nu voor haar stond met zijn hand aan haar beker. ‘Geef uw man het goede voorbeeld.’
‘Het is erg lekker,’ zei Paula. ‘Je wordt er warm van.’
‘Precies,’ zei Morgan. ‘Je wordt er warm van. Precies. Hoor je wat mevrouw Myers zegt, schat? Je wordt er warm van. Heel goed. Meneer
| |
| |
Myers?’ zei Morgan, en hij wachtte af. ‘Doet u mee?’
‘Goed,’ zei Myers, en hij liet Morgan de beker meenemen.
De hond begon te janken en aan de deur te krabben.
‘De hond. Wat heeft die hond toch?’ zei Morgan. Hij liep de keuken in en deze keer hoorde Myers Morgan duidelijk vloeken toen hij de ketel met een klap op het gasstel zette.
Mevrouw Morgan begon te neuriën. Ze raapte een half ingepakte surprise op, knipte een stuk plakband af en begon het pakje dicht te maken. Myers stak een sigaret op. Hij liet de lucifer op zijn onderzettertje vallen. Hij keek op zijn horloge.
Mevrouw Morgan richtte haar hoofd op. ‘Volgens mij hoor ik zingen,’ zei ze. Ze luisterde. Ze stond op en liep naar het raam aan de voorkant. ‘Ze zíjn aan het zingen. Edgar!’ riep ze.
Myers en Paula liepen naar het raam.
‘Ik heb al in geen jaren meer kinderen langs de deur zien gaan,’ zei mevrouw Morgan.
‘Wat is er?’ zei Morgan. Hij liep met het blad met bekers. ‘Wat is er? Is er iets mis?’
‘Er is niets mis, schat. Er zijn zingende kinderen. Kijk, daar lopen ze, aan de overkant,’ zei mevrouw Morgan.
‘Mevrouw Myers,’ zei Morgan, terwijl hij het blad aanreikte. ‘Meneer Myers. Schat.’
‘Dank u,’ zei Paula.
‘Muchas gracias,’ zei Myers.
Morgan zette het blad neer en kwam met zijn beker terug naar het raam. Op het trottoir voor het huis aan de overkant stond een groepje jongelui, meisjes en jongens, en één oudere, grotere jongen die een sjaal om had en een winterjas droeg. Myers kon de gezichten voor het raam aan de overkant onderscheiden - de familie Ardrey - en toen de kinderen uitgezongen waren, kwam Jack Ardrey naar de voordeur en gaf iets aan de oudere jongen. Het groepje liep met hobbelende zaklantarens verder over het trottoir en bleef staan voor een ander huis.
‘Ze komen hier niet,’ zei mevrouw Morgan na enige tijd.
‘Wat? Waarom komen ze hier niet?’ zei Morgan, en hij draaide zich om naar zijn vrouw. ‘Wat is dat godver voor een stomme opmerking? Waarom komen ze hier niet?’
‘Dat weet ik gewoon,’ zei mevrouw Morgan.
‘En ik zeg dat ze wel komen,’ zei Morgan. ‘Mevrouw Myers, komen die kinderen hier wel of niet? Wat denkt u? Komen ze nog terug om dit huis hun zegen te geven? U mag het zeggen.’ Paula ging nog wat dichter bij het raam staan. Maar de kinderen waren nu al een heel eind verderop in de straat. Ze gaf geen antwoord.
‘Zo, nu die opschudding ook weer voorbij is,’ zei Morgan, en hij liep naar zijn stoel. Hij ging zitten, fronste zijn voorhoofd en begon zijn pijp te stoppen.
Myers en Paula liepen terug naar de bank. Mevrouw Morgan verliet uiteindelijk haar plaats bij het raam. Ze ging zitten. Ze glimlachte en staarde in haar beker. Toen zette ze de beker neer en begon te huilen.
Morgan gaf zijn vrouw zijn zakdoek. Hij keek naar Myers. Even later begon Morgan op de leuning van zijn stoel te trommelen. Myers verplaatste zijn voeten. Paula zocht in haar tasje naar een sigaret. ‘Dat komt er nou van,’ zei Morgan, terwijl hij strak naar iets op het tapijt keek bij Myers' schoenen.
Myers maakte aanstalten op te staan.
‘Edgar, haal nog iets te drinken voor ze,’ zei mevrouw Morgan, terwijl ze de zakdoek tegen haar ogen drukte. Ze snoot haar neus erin. ‘We moeten ze nog vertellen van mevrouw Attenborough. Meneer Myers is schrijver. Ik denk dat hij het wel zal kunnen waarderen. We wachten wel met het verhaal tot jij terug bent.’
Morgan pakte de bekers bij elkaar. Hij liep ermee naar de keuken. Myers hoorde borden rinkelen en kastdeurtjes slaan. Mevrouw Morgan keek naar Myers en glimlachte zwakjes.
‘We moeten weg,’ zei Myers. ‘We moeten weg, Paula, pak je jas.’
‘Nee, nee, daar komt niets van in, meneer Myers,’ zei mevrouw Morgan. ‘We moeten u nog vertellen van mevrouw Attenborough, die arme mevrouw Attenborough. U zult dit ver- | |
| |
haal misschien ook wel kunnen waarderen, mevrouw Myers. Dit is uw kans om te zien wat er met het ruwe materiaal gebeurt in het hoofd van uw man.’
Morgan kwam terug en deelde de grogs rond. Hij ging vlug weer zitten.
‘Vertel ze van mevrouw Attenborough, schat,’ zei mevrouw Morgan.
‘Die hond heeft me mijn been haast afgerukt,’ zei Myers, en hij stond op hetzelfde moment verbaasd over zijn woorden. Hij zette zijn beker neer.
‘Kom, kom, zo erg was het niet,’ zei Morgan. ‘Ik heb het gezien.’
‘U weet hoe schrijvers zijn,’ zei mevrouw Morgan tegen Paula. ‘Ze overdrijven graag.’
‘De macht van de pen en zo,’ zei Morgan.
‘Precies,’ zei mevrouw Morgan. ‘Buig uw pen tot een ploegschaar, meneer Myers.’
‘Mijn vrouw mag het verhaal van mevrouw Attenborough vertellen,’ zei Morgan, zonder acht te slaan op Myers, die op dat moment opstond. ‘Mijn vrouw was nauw betrokken bij het voorval. Ik heb u al van de man verteld die door een soepblik werd geveld.’ Morgan grinnikte. ‘Mijn vrouw mag dit verhaal vertellen.’
‘Vertel jij het maar, schat. En let u goed op, meneer Myers,’ zei mevrouw Morgan.
‘We moeten weg,’ zei Myers. ‘Paula, we gaan.’
‘Over eerlijkheid gesproken,’ zei mevrouw Morgan.
‘Ja, laten we het daar eens over hebben,’ zei Myers. Daarop zei hij: ‘Paula, ga je mee?’
‘U moet dit verhaal nog horen,’ zei Morgan met stemverheffing. ‘U beledigt mijn vrouw, u beledigt ons beiden, als u niet naar dit verhaal luistert.’ Morgan klemde zijn pijp vast.
‘Myers, toe,’ zei Paula zorgelijk. ‘Ik wil het horen. Daarna gaan we weg. Myers? Toe, liefje, ga nog even zitten.’
Myers keek haar aan. Ze bewoog met haar vingers, als om hem iets te beduiden. Hij aarzelde en ging weer naast haar zitten.
Mevrouw Morgan begon. ‘Op een middag zijn Edgar en ik in München naar het Dortmunder museum gegaan. Er was die herfst een Bauhaus-tentoonstelling, en Edgar zei wat kan het ons schelen, we nemen een dag vrij - hij was namelijk bezig met zijn onderzoek - wat kan het ons schelen, we nemen een dag vrij. We zijn met de tram dwars door München naar het museum gegaan. We hebben een uur of wat op de tentoonstelling rondgelopen en zijn nog in een paar andere zalen wezen kijken bij wijze van hulde aan enkele van onze geliefde oude meesters. Net voor we weggingen ben ik even naar het toilet geweest. Daar heb ik mijn tasje laten liggen. In het tasje zat Edgars maandelijkse cheque van thuis die we de dag daarvoor hadden ontvangen, en nog honderdtwintig dollar contant geld die ik samen met de cheque naar de bank wilde brengen. Ik had ook mijn legitimatie in het tasje. Pas toen we weer thuis waren merkte ik dat mijn tasje weg was. Edgar heeft onmiddellijk de museumleiding gebeld. Maar terwijl hij stond te telefoneren zag ik buiten een taxi. Er stapte een goed geklede vrouw met wit haar uit. Het was een zware vrouw en ze had twee tasjes bij zich. Ik riep Edgar en ging naar de deur. De vrouw stelde zich voor als mevrouw Attenborough, gaf me mijn tasje en legde uit dat zij die middag ook in het museum was geweest en op de dames een tasje in de afvalbak had zien liggen. Zij had het tasje natuurlijk opengemaakt om te proberen de identiteit van de eigenaar te achterhalen. En op mijn legitimatie en zo stond ons adres daar. Ze had het museum onmiddellijk verlaten en was in een taxi gestapt om het tasje zelf te komen brengen. Edgars cheque zat er nog in, maar het geld, de honderdtwintig dollar, was weg. Maar ik was toch dankbaar dat ik de andere spullen ongeschonden terug had. Het liep tegen vieren en we vroegen de vrouw of ze een kopje thee wilde. Ze ging zitten en na een tijdje begon ze ons over zichzelf te vertellen. Ze was geboren en getogen in
Australië, was jong getrouwd, had drie kinderen, allemaal zoons, had haar man verloren en woonde met twee van haar zoons nog steeds in Australië. Het waren schapenfokkers en ze hadden meer dan achtduizend hectare land waar ze de schapen lieten lopen, en een heel stel drijvers en scheerders en zo, die op gezette tijden in het jaar voor ze werkten. Toen ze naar ons huis in München kwam, was ze naar Australië onder- | |
| |
weg vanuit Engeland, waar ze een bezoek had gebracht aan haar jongste zoon, die advocaat was. Ze was juist op de terugweg naar Australië toen wij kennis met haar maakten,’ zei mevrouw Morgan. ‘En ze maakte van de gelegenheid gebruik om wat van de wereld te zien. Ze had nog veel meer plaatsen op haar programma staan.’
‘Ter zake, schat,’ zei Morgan.
‘Ja. Toen gebeurde er het volgende. Meneer Myers, ik ga nu rechtstreeks op de climax af, zoals schrijvers zeggen. Plotseling, nadat we een uurtje heel gezellig hadden zitten praten, nadat deze vrouw ons had verteld over haarzelf en haar avontuurlijke leven daar in Australië, stond ze op om weg te gaan. Toen ze mij haar kopje wilde geven, zakte haar mond open, het kopje viel uit haar handen, en ze stortte neer op onze bank en was dood. Dood. Bij ons in de kamer. Het was het meest schokkende moment van ons leven.’ Morgan knikte plechtig.
‘Gò,’ zei Paula.
‘Het noodlot wilde dat ze stierf op de bank bij ons in de kamer in Duitsland,’ zei mevrouw Morgan.
Myers schoot in de lach. ‘Het... noodlot... wilde... dat... ze... stierf... bij... u... in... de... kamer?’ zei hij hikkend van het lachen.
‘Is dat grappig, meneer?’ zei Morgan. ‘Moet u daarom lachen?’
Myers knikte. Hij lachte maar door. Hij haalde de mouw van zijn overhemd langs zijn ogen. ‘Het spijt me echt,’ zei hij. ‘Ik kan het niet helpen. Die regel “Het noodlot wilde dat ze stierf op de bank bij ons in de kamer in Duitsland.” Het spijt me. Hoe ging het verder?’ wist hij uit te brengen. ‘Ik zou graag willen weten hoe het verderging.’
‘Meneer Myers, we wisten niet wat we moesten doen,’ zei mevrouw Morgan. ‘Het was een vreselijke schok. Edgar heeft haar pols nog gevoeld, maar er was geen teken van leven meer. En ze kreeg een andere kleur. Haar gezicht en haar handen werden gríjs. Edgar liep naar de telefoon om iemand te bellen. Toen zei hij: “Kijk eens in haar tasje of je kunt zien waar ze logeert.” Met mijn blik heel de tijd afgewend van het arme mens daar op de bank, pakte ik haar tasje. Stelt u zich mijn volslagen verrassing en verbijstering voor, mijn absolute verbijstering, toen het eerste wat ik in het tasje zag mijn honderdtwintig dollar was, met de paperclip er nog aan. Ik ben nooit zo perplex geweest.’
‘En teleurgesteld,’ zei Morgan. ‘Vergeet dat niet. Het was een bittere teleurstelling.’
Myers giechelde.
‘Als u een echte schrijver was, zoals u beweert, meneer Myers, zou u niet zitten lachen,’ zei Morgan, terwijl hij opstond. ‘U zou het niet wagen te lachen! U zou proberen het te doorgronden. U zou de diepten van het hart van die arme ziel peilen en het proberen te doorgronden. Maar u bent geen schrijver, meneer!’
Myers giechelde maar door.
Morgan liet zijn vuist neerkomen op het lage tafeltje, en de bekers rammelden op de onderzettertjes. ‘Het echte verhaal speelt hier, in dit huis, hier in deze kamer, en het wordt tijd dat het eens wordt verteld! Het echte verhaal ligt híér, meneer Myers,’ zei Morgan. Hij liep op en neer over het glanzende pakpapier dat was afgerold en nu in een baan over het tapijt lag. Hij wendde zijn boze blik af van Myers, die zijn voorhoofd vasthield en schudde van het lachen.
‘Stel dat het vólgende zich voordeed, meneer Myers!’ schreeuwde Morgan. ‘Stél! Een vriend - laten we hem de heer X noemen - is bevriend met... met het echtpaar Y, maar óók met het echtpaar Z. Het echtpaar Y en het echtpaar Z kennen elkaar helaas niet. Ik zeg heláás want als ze elkaar wél gekend hadden was dit verhaal er niet want dan was het nooit gebeurd. Welnu, de heer X hoort dat het echtpaar Y een jaar naar Duitsland gaat en iemand zoekt om op hun huis te passen zolang zij weg zijn. Het echtpaar Z ziet om naar een geschikte woning, en de heer X zegt ze dat hij iets voor ze weet dat ideaal is. Maar vóór de heer X het echtpaar Z in contact kan brengen met het echtpaar Y, moeten meneer en mevrouw Y eerder weg dan verwacht. De heer X is een vriend en krijgt dus de vrijheid het huis naar eigen goeddunken te verhuren aan wie hij wil, dus ook aan het echtpaar Y - ik bedoel Z. Welnu, het echtpaar... Z betrekt de woning en neemt daarbij een kat mee, iets waar het echt- | |
| |
paar Y naderhand in een brief van de heer X van hoort. Het echtpaar Z brengt een kat mee óndanks het feit dat in het huurcontract katten of andere dieren in de woning uitdrukkelijk verboden zijn vanwege de astma van mevrouw Y. In de situatie die ik zo juist geschetst heb, meneer Myers, speelt het échte verhaal. Het betrekken, of om er maar rond voor uit te komen het overvallen van het huis van het echtpaar Y - ik bedoel het echtpaar Z - door het echtpaar Y. Slapen in het bed van het echtpaar Z is tot daaraan toe, maar het gebruik van hun linnengoed en het openmaken van de kast met persoonlijke bezittingen van het echtpaar Z, het moedwillig vernielen van de daar aangetroffen spullen, dat druiste in tegen letter en geest van het huurcontract. En ditzélfde echtpaar Z maakte dozen met keukengerei open waarop stond “Niet openmaken”. En liet borden stukvallen terwijl in datzelfde
contract met zoveel woorden, met zoveel wóórden, was bepaald dat zij de persóónlijke, ik zeg met klem persóónlijke bezittingen van de eigenaars, het echtpaar Z, niet mochten gebruiken.’
Morgans lippen waren wit. Hij liep nog steeds op en neer over het papier en bleef af en toe staan om Myers aan te kijken en kleine pufgeluidjes aan zijn lippen te laten ontsnappen.
‘En de spulletjes in de badkamer, schat - vergeet de spulletjes in de badkamer niet,’ zei mevrouw Morgan. ‘Het is al erg genoeg dat de dekens en de lakens van het echtpaar Z gebruikt zijn, maar als ze ook hun spulletjes uit de bádkamer nog pakken en ook de kleine persoonlijke spulletjes die op zólder liggen overhoop halen, dan zijn ze te ver gegaan.’
‘Dat is het échte verhaal, meneer Myers,’ zei Morgan. Hij probeerde zijn pijp te stoppen. Zijn handen trilden en hij morste tabak op het tapijt. ‘Dat is het echte verhaal dat ligt te wachten op een schrijver.’
‘En je hoeft geen Tolstoj te zijn om het te vertellen,’ zei mevrouw Morgan.
‘Daarvoor hoef je geen Tolstoj te zijn,’ zei Morgan.
Myers lachte. Paula en hij stonden tegelijkertijd op en liepen naar de deur. ‘Goedenavond,’ zei Myers vrolijk.
Morgan kwam hem achterna. ‘Als u een echte schrijver was, meneer, zou u daar een verhaal van maken, en niet zo'n kinderachtig verhaal ook.’ Myers lachte alleen maar. Hij legde zijn hand op de deurknop.
‘Nog één ding,’ zei Morgan. ‘Ik was niet van plan hierover te beginnen, maar in het licht van uw gedrag hier vanavond, wil ik u erop wijzen dat ik mijn dubbelalbum “Jazz at the Philharmonic” mis. Die platen zijn voor mij van grote persoonlijke waarde. Ik heb ze gekocht in 1955. En nu eis ik van u dat u me vertelt wat ermee gebeurd is!’
‘Eerlijkheidshalve moet je erbij zeggen, Edgar,’ zei mevrouw Morgan, terwijl ze Paula in haar jas hielp, ‘dat je na het inventariseren van de platen toegaf dat je niet meer wist wanneer je die platen voor het laatst had gezien.’
‘Maar ik weet het nu zeker,’ zei Morgan. ‘Het staat vast dat ik die platen vlak voor ons vertrek nog gezien heb, en nu, nu zou ik graag van deze schríjver precies willen horen wat hij kan vertellen over de vraag waar ze zich bevinden. Meneer Myers?’
Maar Myers stond al buiten, hij pakte zijn vrouw bij de hand en haastte zich met haar over het pad naar de auto. Buzzy schrok. De hond maakte een angstig klinkend jankgeluidje en sprong toen opzij.
‘Ik eis opheldering!’ riep Morgan. ‘Ik wacht, meneer!’
Myers hielp Paula in de auto en startte de motor. Hij keek nog eens naar het echtpaar op de veranda. Mevrouw Morgan zwaaide, en daarop gingen Edgar Morgan en zij naar binnen en deden de deur achter zich dicht.
Myers reed weg van de stoeprand.
‘Die lui zijn gek,’ zei Paula.
Myers klopte zachtjes op haar hand.
‘Ze waren eng,’ zei ze.
Hij gaf geen antwoord. Het was of haar stem van heel ver tot hem doordrong. Hij reed door. De sneeuw joeg tegen de voorruit. Hij zweeg en hield zijn ogen op de weg gericht. Hij was aan het eind van een verhaal.
|
|