Maatstaf. Jaargang 31
(1983)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 5]
| |
Boudewijn Büch Dreyfus in pamfletten uitgevochten?In Parijs heet nog steeds niet één straat naar Alfred Dreyfus; daarentegen is er nog steeds een Place de Stalingrad en een metrohalte Stalingrad. Zola wordt in de lichtstad voldoende eer toegedragen. Niet alleen vanwege zijn machtig oeuvre maar ook om zijn dappere rol in de Dreyfus-affaire ligt hij te pronk in het PantheonGa naar eind1., heeft een (leeg) graf op de Montmartre, een square en een boulevard. Toch is Zola betrekkelijk weinig gestraft om zijn toentertijd dappere, en door velen als staatsvijandig beschouwde pro-Dreyfus rol. Uiteindelijk werd Zola wegens laster (zeer onterecht uiteraard, zoals wij nu weten) veroordeeld tot een maand gevangenisstraf, 1000 francs boete en 10.000 francs schadevergoeding. Ondertussen was Zola reeds in een Britse ballingschap vertrokken. Hij verbleef elf maanden onder gerieflijke omstandigheden in Engeland en verkreeg 14 december 1900 amnestie (op 5 juni 1899 was hij reeds naar het vaderland teruggekeerd). Dreyfus heeft het aanmerkelijk zwaarder te verduren gehad. Zijn hele procedurele martelgang duurde elf jaar en alleen zijn internering op Duivelseiland al vier jaar en vier maanden (en niet ‘tien jaar’ zoals Parool-columnist Jean Journaille - Jan Vrijman - in de zomer van 1983 wist te vertellen).Ga naar eind2. En dat alles omdat Dreyfus niets gedaan had dat tegen de wet was. Wat hij wèl was, was joods. De eer Zola aangedaan komt een enkeling wellicht als iets te overdadig voor. De uitwissing van Dreyfus in het openbare leven (behalve dan in de boekhandel) komt menigeen als pover voor. Vooral omdat een beroemde pro-Dreyfusman als Scheurer-Kestner - die verder onbeduidend is in zake de grootheid van de Franse staat - een beeldje heeft gekregen in de Jardins du Luxembourg.Ga naar eind3. Men kan zich er nauwelijks een voorstelling van maken welke bewegingen de affaire Dreyfus teweeg heeft gebracht in het Franse leven vanaf 1895. De literatuur over de affaire vult inmiddels vele boekenkasten en uitgevers en schrijvers weten nog steeds van geen ophouden. Nog in 1978 verscheen een werkelijk belangrijke bijdrage tot de Affaire: voor het eerst verschenen de memoires van Dreyfus' broer Mathieu: L'Affaire lelie que je l'ai vêcue integraal. Patrice Boussel geeft in zijn L'Affaire Dreyfus et la presse (Parijs 1960) enig inzicht in de pamflet- en persdrukte tijdens de jaren dat de zaak voor de rechtbanken speelde; het is werkelijk zó: Frankrijk heeft jarenlang over nagenoeg niets anders geschreven dan over Dreyfus. Na de ‘officiële’ sluiting van de Affaire - de rehabilitatie en het opnieuw opnemen van Dreyfus in de Franse armée, 12 en 13 juli 1906 - bleef echter allerlei rechts of gewoon antisemitisch tuig zieken tegen Dreyfus. Hij heeft het moeten meemaken dat er voor hem smadelijke toneelstukken werden opgevoerd, dat de antisemiet Grégori op hem schoot tijdens de plechtige bijzetting van Zola in het Panthéon (6 juni 1908) en dat deze Grégori vervolgens door een jury vrij werd gesproken! Hoe de teruggetrokken Dreyfus daarop gereageerd heeft is nauwelijks bekend. Of hij geleden heeft onder de grootste last van zijn tijd - het pamflettisme - is evenmin bekend. De stugge en enigszins cynische Dreyfus kan misschien niet beter geschetst worden dan met een citaat uit Chapman, The Dreyfus Case, a reassessment | |
[pagina 6]
| |
(Londen 1955).Ga naar eind4. Het gaat over de oude, reeds sedert lang gerehabiliteerde en gepensioneerde Dreyfus: ‘Op een avond vertelde Dreyfus’ bridgepartner dat een zeker X wegens spionage gearresteerd was. Zich realiserende dat deze mededeling in Dreyfus' milieu nogal taktloos was, voegde hij er onmiddellijk aan toe: ‘De man zal het wel niet gedaan hebben.’ Dreyfus zat ondertussen rustig verder te spelen. Hij zei: ‘Och, dat weet je nooit. Men noemt tenslorte geen koe bont of er is wel een vlekje aan.’
Bijna geen mens schijnt het te weten, maar Dreyfus werd begraven op de Cimetière Montparnasse. Een eenvoudige witte steen draagt de tekst: ‘Lieutenant-colonel Alfred Dreyfus, officier de la Légion d'Honneur, 9 octobre 1859 - 13 juillet 1935.’ In 1930 waarschuwde Charensol in zijn boekje L'Affaire Dreyfus et la Troisième République tegen de gevaarlijke krachten die wel eens zouden kunnen leiden tot een nieuwe affaire. De prijzenswaardige vrijheid van drukpers in die jaren van voor de Tweede Wereldoorlog en véél Action Française waren echter nooit opgehouden Dreyfussen te zoeken of desnoods te verzinnen. Vooral het tijdperk 1930-1944 was buitengewoon rijp en welwillend voor pamfletten die Dreyfus (of andere joden) beschuldigden, beledigden of treiterden. Een voorbeeld: van 27 april tot 7 mei 1929 hield ene Colonel Larpent een ‘cursus’ aan het ‘Institut d'Action Française’. De cursus werd in pamfletvorm een jaar later uitgegeven en bevat een tekst die volgens de huidige Nederlandse wetgeving verboden zou zijn. Het pamflet kostte 2fr.50; honderd exemplaren 200 fr. Het verscheen bij de uitgeverij van de Action Française, 12, Rue de l'Isly, Paris viiie. Deze uitgeverij zou ver in de Tweede Wereldoorlog anti-Dreyfus (beter: antisemitische) pamfletten uitgeven. Zoals onder andere een smaadschrift tegen Joseph Reinach, de joodse historicus die in zeven delen (1901-1911) die majesteitelijke Histoire de l'Affaire DreyfusGa naar eind5. zou schrijven: duidelijk partijdig maar zeer verantwoord. Dit laatste pamflet van Henri Dutrait-Crozon Joseph Reinach, historien droeg een voorwoord van Charles Maurras. Maurras was een jodenhater en Dreyfus-vijand van het eerste uur. Doch ook, zoals bekend, van het laatste uur: na een reeks van detenties stierf hij in 1952 nog nèt buiten de gevangenis. Vlak voor zijn dood had hij gratie gekregen en kon hij het cachot verlaten waar hij in zat omdat hij óók al fout was geweest in de Tweede Wereldoorlog. Het was, maar dit ten overvloede, Maurras die voor een van de schofterige sleutelfiguren uit de Affaire, Joseph Henry, een gedenkteken wilde oprichten. Het gedenkteken is er weliswaar niet gekomen (of men moet Maurras' aanbidding van Henry in de Gazelle de France van 5 september 1898 als zodanig beschouwen) maar de heer Henry had op 31 augustus van hetzelfde jaar reeds zelfmoord gepleegd. Zelfmoord is een monument op zich. Op 2 juni 1902 kreeg de weduwe Henry het voor elkaar dat niet haar man posthuum veroordeeld werd maar de onkreukbare en (uiteraard) onschuldige Reinach! Terug naar het Action Française-pamflettisme: in het Précis de l'affaire Dreyfus, dat overigens nauwelijks qua dikte meer een pamflet te noemen valt maar qua toon zeker, geeft de directie een ‘overzicht van de Affaire’. Tendentieuzer kan geen enkel overzicht zijn! En toch werd er van staatswege niet ingegrepen. En eigenlijk nog niet. Men kan te Parijs en vooral in zijn met gastarbeiders drukbevolkte voorsteden anno 1983 immense hoeveelheden antisemitische, racistische en hitleriaanse pamflettuur kopen. Geen wet die dat kan verbieden schijnt te functioneren binnen de ingewanden van de Franse Maagd.
Een topstuk van pamflettisme blijft het werk van Zola. Het is zeker zo dat Zola het voor Dreyfus uit oprechte verontwaardiging heeft opgenomen (al moest hij die verontwaardiging door anderen ingepraat krijgen) en hij heeft zijn pro-Dreyfushouding tegen veel verzet volgehouden (maar ook niet zonder een zekere ijdelheid). Het grootste gedeelte van de Dreyfus-pamfletten - meestal eerst in een krant verschenen en vlak daarna pas in brochurevorm - heeft Zola reeds in 1901 samengebracht in La Vêrité en marche (nieuwe en becommentarieerde editie, bijvoorbeeld, bij Garnier Flammarion, | |
[pagina 7]
| |
1969). Van het redelijk omvangrijke werk van Zola omtrent Dreyfus, de editie uit 1901 telt 315 bladzijden, de editie uit 1969 250 bladzijden, is het bekendste het eerst als krantestuk verschenen artikel ‘J'accuse’ dat onder deze titel verscheen in L'Aurore van 13 januari 1898. Later zou het in pamfletvorm niet zelden ‘Brief aan de president der Franse Republiek’ heten met als ondertitel ‘J'accuse’. Het beroemde ‘J'accuse’ werd op 22 januari gevolgd door een artikel in L'Aurore met de kop ‘Réponse a l'assignation. Lettre à M. 1e ministre de la Guerre’. Ook dit krantestuk ging in brochure- (of pamflet)-vorm tienduizendvoudig in vertalingen de wereld over. Het kwam zelfs in Nederland terecht. Het nader ingaan op de Dreyfus-affaire zoals deze woedde in Frankrijk heeft weinig zin. Daaromtrent kan men een veel beter inzicht verwerven door de omvangrijke Franse literatuur te raadplegen tot en met dat curieuze boek van Michel de Lombarès L'affaire Dreyfus, la clef (sic!, BB) du mystère (Parijs 1972). Hoe reageerde Nederland, afgezien van kranten, tijdens de hoogtijdagen van de Dreyfus-processen? In dit kader kan het niet de bedoeling zijn daaromtrent de lezer uitvoerig en uitputtend voor te lichten. Ik wil slechts enkele indicaties geven en verslag doen van enige trouvailles. Om maar direct met de deur binnen te vallen: de receptie van de Dreyfus-affaire lijkt nogal gering geweest. Zoals mij tenminste een vluchtig onderzoek leert in obligate bronnen. Een uitermate politiek-socialistisch dier als mr. H.P.G. Quack noemt in zijn Herinneringen (1834-1914; tweede druk 1915)Ga naar eind6. Dreyfus niet eenmaal. Dreyfus komt bij een oplettend mens als Van Deyssel in zijn tot nu toe gedrukte geschriften niet of nauwelijks (?) voor. Frederik van Eeden die in zijn breeduitgepakte dagboek nagenoeg alles opschreef, brengt Dreyfus maar één keer ter sprake en wel in 1908. Op zondag 21 juni schrijft hij op zijn bekende lamenteerderige wijze: ‘Vanavond dacht ik (mijn nieuwe boek) de Landverrader te noemen, en het misdrijf waarvan hij ten onrechte verdacht wordt een Dreyfus-verraad te doen zijn. (...) Een groote, trotsche, wijsgerige Dreyfus.’ In de talrijke artikelen en aantekeningen van Van Deyssel - om nog even op deze grote Tachtiger terug te komen - over Zola heeft Van Deyssel bij mijn weten niet één maal gerefereerd aan de Affaire. Deze opmerking brengt mij vanzelf op de literair-politieke relatie van de Affaire in Nederland. Het moet toch werkelijk eigenaardig genoemd worden dat een rel die de Franse grenzen over raasde nauwelijks een plaats vond in het literaire en andere werk van de schrijvers die roem oogstten tussen 1895 en 1906? Vooral omdat al deze auteurs De Kroniek lazen en in veel gevallen er zelf in schreven. De hoofdredacteur van dit blad, dat begon te verschijnen in het eerste Dreyfus-jaar en ophield te bestaan een jaar na het ‘officieel’ laatste Dreyfus-jaar (1895-1907 dus), besteedde in zijn eigen bijdragen herhaaldelijk aandacht aan de Affaire. Voor de eerste maal echter pas toen Zola zich in het strijdgewoel begaf. Wat eens te meer doet vermoeden dat zelfs de politicus en hoofdredacteur P.L. Tak pas interesse kreeg in de Affaire toen zij verliteratuurd was. Taks eerste artikel verscheen als hoofdartikel op 23 januari 1898 en droeg als kop ‘Zola-Dreyfus’. Op 11 juni 1899 volgde het hoofdartikel ‘Dreyfus’, op 27 juli van hetzelfde jaar nog eens ‘Dreyfus’. ‘Noch met de Dreyfus-zaak, noch met de Jameson-raid liet De Kroniek haar lezers onbekend’, schrijft dr. Walter Thys in De Kroniek van P.L. Tak (Gent 1955). Dat is zeker waar, maar de aandacht die men van een blad als De Kroniek zou verwachten, valt toch wat tegen. Thys wijst voorts nog op een artikel dat Tak schreef in de uitgave De Hogerhuiszaak in Woord en Beeld met als titel ‘Dreyfus-Hogerhuis’. Dit artikel draagt een vergelijkende titel en heeft niets uitstaande met de Affaire doch wijst wel op een zekere bekendheid van de Affaire in Nederland. Uiteraard is de Affaire bekend geweest! Maar ik zoek naar de sporen daarvan in Nederland. Een van de beste bewijzen die ik heb kunnen vinden van een niet onaanzienlijke bekendheid met Dreyfus, is het pamflet dat waarschijnlijk in 1898 verscheen (maar zeker niet later dan 1899) Brieven van Emile Zola aan den President der Fransche Republiek en den Minister van Oorlog (prijs 5 | |
[pagina 8]
| |
cent). Het is een gebundelde vertaling van Zola's eerder genoemde Aurore-artikelen uit januari 1898. Het werd gedrukt bij de ‘Naaml. Ven. het volksdagblad, Amsterdam’, omvat 16 bladzijden en wordt uiterst zelden aangetroffen anno 1983. Het heeft mij jaren gekost voordat ik op een exemplaar de hand kon leggen. Opnieuw is het een bewijs dat de Affaire pas na de J'accuse-inmenging van Zola op pamflettistische (en andere) wijze tot Nederland doordrong. Een ander bewijs daarvoor is (‘Humanité - Vérité - Justice, L'Affaire Dreyfus’) Lettre à la France par Emile Zola dat op 6 januari 1898 als pamflet verscheen (prijs dix centimes) bij de uitgever Fasquelle. Van dit pamflet bezit ik een exemplaar dat, volgens een stempeling, verkocht werd in Den Haag door Hofleverancier M. van der Beek, Prins Hendrikstraat 84. Het op 14 december 1897 verschenen pamflet Lettre à la Jeunesse par Emile Zola - tevens in mijn bezit - bevat geen Nederlands boekhandelsstempel. Geen erg overtuigend bewijs, maar toch... Een ander bouwsteentje tot het boven gestelde, vond ik bij Verwey. Van deze dichter verscheen in 1899 Het Brandende Braambos. Deze bundel opent met het vers ‘Aan Zola, na zijn toespraak tot de jury’.Ga naar eind7. Dit gedicht werd geschreven op 23 februari 1898. Omdat het zo zelden geciteerd wordt, laat ik het integraal volgen. Het eigenaardigste van dit poëem is het feit dat de naam Dreyfus niet valt! Uw woorden kwamen mijn gedacht ontdooien,
En 't oog waarmeê de dichter waarheid ziet
Werd klaar toen 't scheen of duisters sluierplooien
Weken en 't leugloos licht u helder liet.
Want wel kan elk zijn zelf in 't werk vermooien -
Dichter of schrijver in verhaal of lied -
Maar schoon 'k uw beeld bespiegelde in die tooien,
Zo na als nu, Zola, kwaamt gij mij niet.
Uw zachtre stem, als die van den beschroomden
Die vreest dat men zijn waarheid niet verstaat, -
Uw stellger woord, als dier die wakend droomden
Dat Recht iets aards is dat niet ondergaat, -
Zij deden me u nu kennen en geloven.
Een woord van 't hart gaat ál verstand te boven.
De Dreyfus-receptie veroorzaakte inmiddels in Duitsland een veel grotere commotie. Begrijpelijk; vooral vanwege het aanzienlijke Duitse aandeel in de Affaire. Dr. Bruno Weil liet in 1930 zijn geprezen Der Prozess des Hauptmanns Dreyfus het licht zien. In 1931 werd dit door de Wereldbibliotheek in Amsterdam in vertaling uitgegeven (geautoriseerd door de auteur).Ga naar eind8. Een van de beste boeken die ooit over de Affaire werd vervaardigd was dat van de Duitstalige Amerikaan Werner Herzog; Der Kampf einer Republik, die Affäre Dreyfus (Zürich, 1934?). Amerikanen waren ook reeds vroeg bezig met de Affaire, zelfs in de vorm van pamfletten en schrijversagitatie. Daaromtrent gaf Louis L. Snyder in zijn documentaire The Dreyfus Case (New Brunswick 1973) een kaleidoscopisch overzicht. Mark Twain bemoeide zich in het verre Amerika op 24 september 1899 reeds met Dreyfus! Aardig is de brief die Snyder (nog eens) citeert van de zangeres Nellie Melba aan mevrouw Dreyfus (Snyder, bladzijde 362-363). Engeland is reeds vanaf het prilste begin buitenmate geïnteresseerd geweest in de Affaire. Nu was Engeland ook niet zelden een vluchtplaats voor tegen- of voorstanders van Dreyfus: de hoofddader van de Affaire, Marie-Charles-Ferdinand-Walsin Esterhazy bracht er een treurige levensavond doorGa naar eind9. en Zola ging er in ballingschapGa naar eind10.. Een groot getal aan pamfletten verscheen in Engeland ten tijde van de Affaire en wel hoofdzakelijk pro-Dreyfus. Een met bijna honderd foto's geïllustreerd pamflet, dat verscheen in 1899, na de revisie van het proces waarvoor Dreyfus terug mocht komen van Duivelseiland, heeft als titelpagina een drukte aan typografie die ik de lezer niet graag wil onthouden (ik geef de tekst van de ‘second edition’; in mijn bezit): | |
[pagina 9]
| |
Price Twopence De Engelstalige belangstelling voor Dreyfus heeft het langer uitgehouden dan in welk ander land als Frankrijk. En zelfs dát moet nog enigszins gecorrigeerd worden: de hemeltergendtrieste gedenkschriften van Dreyfus Cinq années de ma vie waren lang niet in Frankrijk verkrijgbaar. Sedert 1982 worden ze herdrukt bij Maspero in Parijs (pcm /Histoires, no. 271). De Peebles Press was in 1977 echter reeds met een vertaalde herdruk gekomen: Five years of my life, the Diary of Captain Alfred Dreyfus!Ga naar eind11.
Keer ik terug naar de Nederlandse receptie van de Affaire en het schaarse pamflettisme dat deze opgeleverd schijnt te hebben. Is er nu écht niet meer? Ik heb een hoogleraar in de moderne geschiedenis gebeld die doorgaat voor een kenner van de Dreyfus Epoche. Hij wist zich vaag een artikel te herinneren over de kwestie maar wist geen naam of schrijver. Ik heb tot nu toe geen geleerde bijdrage omtrent de Nederlandse Dreyfus-receptie kunnen vinden. Wat wellicht meer over mij zegt dan over de Nederlandse geleerdheid.
Een vluchtig bibliotheekonderzoek leverde in eerste orde weinig op. Totdat ik via het lemma ‘Recht; strafprocessen; Frankrijk, Dreyfus’ in de Universiteitsbibliotheek van de Universiteit van Amsterdam een rijke ‘vondst’ deed: het enige dat ik er reeds van kende was Dreyfus' Vijf jaren van mijn leven (met een brief aan mevrouw Dreyfus door Zola; Amsterdam 1901). Veel belangrijker was de ontdekking van vijf Nederlandstalige pamfletten aangaande de Affaire en een kartonnen mapje met inhoud. Vier pamfletten stamden uit 1898 (NB: het proces tegen Zola liep van 20 januari - dagvaarding - tot 10 augustus 1898 - definitieve uitspraak), daarvan zijn er twee oorspronkelijk Nederlands en twee vertaald uit het Frans. Een vijfde pamflet (dat in de beperkte betekenis van dit woord eigenlijk geen pamflet is) was een derde druk en ongedateerd. De beschrijving van de publikatie is als volgt:Ga naar eind12. Sébastien Faure De Anarchisten en de Zaak-Dreyfus, vertaald door B.P.V. (Amsterdam (1898)), prijs 5 cent. Dit bij J. Sterringa uitgegeven pamflet werd geschreven door een bekende | |
[pagina 10]
| |
anarchistGa naar eind13. en verscheen bij een uitgever die blijkens de achterflap meer wetteloosheid in zijn fonds had; bijvoorbeeld ‘Na de revolutie’, ‘De Misdaden van God’ en ‘Zonder Staat’. Faure schrijft: ‘De persoon van Dreyfus is me onverschillig’ en verkondigt een intense haat tegen zowel joden als ‘kristenen’. Het verwarde geschrift wil alleen de positie bepalen van de anarchisten in de Affaire. Wèlke positie vindt Faure niet belangrijk als het maar tegen het leger is. Dreyfus was zelf soldaat en zie zo, zegt Faure, hoe het kwaad zichzelf straft. Jean Jaurès Dreyfus is onwettig en onschuldig veroordeeld! De bewijzen. ‘Geserreerde vertaling van de sensatiewekkende artikelen, van de hand van deze sociaal democratische leider, verschenen in “La petite République”’ (Rotterdam 1898). De titel pagina geeft voldoende informatie. Achter op dit pamflet van de bekende pro-Dreyfusman worden nog enkele andere pamfletten vermeld die bij de uitgever H. Masereeuw, Binnenrotte 50 te Rotterdam verschenen. Aandoenlijk is M. Valk Lz. ‘De oorzaken van de moedersmart eener zeventigjarige Weduwe, die drie harer zonen onschuldig zag veroordeeld (Met portret der moeder)’. Mr. A.A. de Pinto Het Proces Dreyfus getoetst aan wet en recht ('s-Gravenhage 1898). Dit juridische werkje verscheen bij de Gebr. Belinfanteen is van de hand van een ‘Lid van den Hoogen Raad der Nederlanden en van de Koninklijke Academie van Wetenschappen’. Het is duidelijk pro-Dreyfus en in breder verband pro-joods. Deze doorwrochte studie, met Franse bijlage, eindigt te somber: ‘Dat hij (Dreyfus) in deze wanhopigen strijd moest ondergaan gelijk hij er, waarschijnlijk voor goed, in is ondergegaan, is duidelijk.’ Hoewel Dreyfus in 1898 nog op Duivelseiland gevangen zat, weten wij dat de geridderde en gepensioneerde militair een rustige en aangename ouderdom zou hebben. Proces-Zola, overzicht van den ganschen loop van dit proces, bewerkt door een dagbladredacteur, met illustraties (Amsterdam (1898)), 10 cents. Dit 62 bladzijden tellende geschrift, verschenen bij N.J. Boon, heeft op de titelpagina een tekening van het gelaat van Zola. Opnieuw een bewijs voor de aandacht voor Zola en, ook in Nederland, het reeds naar de achtergrond geschoven worden van de eigenlijke hoofdfiguur: Dreyfus.
In alle vier hierboven beschreven pamfletten vragen de schrijvers zich af ‘Is er eigenlijk wel een zaak Dreyfus meer? Men zou soms geneigd zijn op die vraag een ontkennend antwoord te geven’ (Proces-Zola, blz. 3). De gekwelde persoon van Dreyfus was inmiddels optimaal en diepdroef aanwezig in: | |
[pagina 11]
| |
Brieven van Alfred Dreyfus, de martelaar van het Duivelseiland aan zijn vrouwen kinderen. Uitgave van ‘Trio’, Amsterdam, prijs 10 cent. In dit zestien bladzijden tellende geschriftje, zonder enige twijfel een vertaalde keuze uit het in 1898 door Dreyfus' familie uitgegeven Lettres d'un innocent,Ga naar eind14. bevat tevens een brief van mevrouw Dreyfus aan Z.H. paus Leo xiii. Door mij werd in de Universiteitsbibliotheek een derde druk aangetroffen. Ik heb reden om aan te nemen dat de eerste druk verscheen in 1898. Het schrijnende geschriftje opent met een brief aan de kleine ‘Lieve kleine Pierre!’ en eindigt met ‘Je Papa’. Tenslotte iets over het in de Universiteitsbibliotheek aangetroffen mapje. Het bevat in bruin karton bijeengebonden veertien brochures, elk 18 bij 26 centimeter groot, in slechte staat. Bij elkaar tellen zij 168 bladzijden, op de titelpagina - die tevens omslag is - steeds dezelfde foto van Zola. De eerste brochure is gedateerd 6 februari 1898 en de laatste 23 februari 1898, de data waartussen het eerste Zola-proces plaatsvond. De reeks pamfletten (zij hebben een duidelijk onpartijdige en pro-Dreyfustoon) kan als volgt beschreven worden: Kwestie Dreyfus, proces emile zola, officieel verslagder zittingen van de Cour d'Assisesdooreen speciaal voor dit doel zich te Parijs bevindende correspondent, Uitgave der Stoomdrukkerij Arnold de Vita, 72 Warmoesstraat Amsterdam (Prijs 10 cents/Nadruk Verboden). Veertien afleveringen. Den Haag moet een stad zijn geweest die zich nogal pro-Dreyfus (en pro-Zola!) opstelde. Evenals Zola's Lettre à la France werden de afleveringen van de Kwestie Dreyfus ook in Den Haag gekocht. Gelet op de boekhandelsstempels zelfs bij twee leveranciers: Boek-, Kunst- en Muziekhandel M.J. de Haan, Piet Heinstraat 7 en Boekhandel Wed. D.C.W. Sutherland van- Eck, Piet Heinstraat 128. Dit wijst op zijn minst op een brede verspreiding van de reeks pamfletten die, zo neem ik aan, een à twee dagen na de gebeurtenissen in Parijs verschenen. Met andere woorden: over de achttien dagen die er beschreven werden, verschenen in Amsterdam binnen zeer korte tijd veertien speciale Zola-‘couranten’. Zoals reeds opgemerkt zijn deze ‘nieuwsberichten’ door hun partijdigheid veel eerder pamfletten te noemen. De ‘zich te Parijs bevindende correspondent’ gaat uitsluitend op bezoek bij Dreyfus-aanhangers. In aflevering twee brengt hij zelfs een bezoek aan Zola; op zich een bijdrage tot de Zola-receptie in Nederland die ik tot nu toe nergens vermeld zag. Ook worden kijkjes in de Parijse straten gegeven: ‘De legerhoofden worden toegejuicht en Zola, de Duischers, de joden etc. geconspireerd en ge à bas-seerd’ (aflevering 6, blz. 14). Niet geheel in de lijn van kwaliteitsjournalistiek laat de schrijver achter in zijn tiende brochure in vette letters drukken ‘Het proces Dreyfus moet herzien worden’. Het feit dat de pamfletten snel na iedere procesdag in Nederland gedrukt en verspreid moeten zijn, moge blijken uit de in het laatste pamflet afgedrukte ‘Laatste Berichten’. Uit deze berichten blijkt dat de eigenaar van de stoomdrukkerij Arnold de Vita tevens de schrijver was van deze brochurereeks: ‘En nu ga ik naar huis, ik ben blij (niet vanwege de voorlopige veroordeling van Zola, BB, maar:) want ik heb van Parijs meer dan genoeg (...) Arnold de Vita’, (aflevering 14, blz. 13). De Vita opent zijn eerste brochure met enkele regels die ik geen lezer onthouden wil: ‘Parijs, 6 Februarij 1898. Wanneer men in de Nederlandsche bladen avond op avond, ochtend na ochtend kolommen ziet gewijd aan de kwestie Dreyfus en de proces Emile Zola, dan zou men - en niet ten onrechte - denken, dat wanneer men nauwelijks den voet op Fransch grondgebied heeft gezet, men nog veel meer daarover zou hooren en dat de bladen daaraan geen kolommen maar pagina's zouden wijden. Niets is evenwel minder waar dan dat. Gedurende mijn reis door België en Frankrijk, heb ik slechts één persoon ontmoet, die zich met mij omtrent deze kwestie onderhield (...).’ Nu ontrolt er zich plotseling voor de lezer een beeld alsof de Affaire vooral een Nederlandse kwestie zou zijn! Nadrukkelijk zij nogmaals vermeld dat dit artikel geen onderzoek bedoelt te zijn naar de neerslag van de Dreyfus-zaak in dagbladen maar zelfs een oppervlakkige doorbladeraar van Franse kranten uit de Dreyfus-tijd | |
[pagina 12]
| |
weet dat De Vita hier niet geheel naar waarheid schrijftGa naar eind15., anderzijds wijzen zijn eigen reeks pamfletten op een groot publiek in Nederland dat in de zaak geïnteresseerd was.
Concluderend kan men stellen dat de Dreyfus-affaire in Nederland minstens een kleine pamflettuur heeft veroorzaakt. Het grootste gedeelte van de pamfletten bestaat uit vertalingen. De door mij tot nu toe gevonden geschriftjes (deze mij aangaande beperking wil ik nadrukkelijk vaststellen) en de publikaties die ik zelf in bezit heb, geven vooralsnog geen beeld van een giftige, origineel-Nederlandse pamflettenstrijd. Nederland heeft zich, zo lijkt het, beperkt tot zeer partijdige verslagen (pro-Dreyfus) van de Affaire en is pas écht op gang gekomen toen Zola zich met het tragische lot van Dreyfus ging bemoeien. In ons land lijkt de L'Affaire Dreyfus vooral een Zola-affaire te zijn geweest. Hoe vergeetachtig Frankrijk soms met deze Affaire om kan gaan, werd duidelijk voor de gebruikers van het grote, Franse woordenboek Le Robert. In het in 1953 verschenen eerste deel waren alle woordvormingen rond de eigennaam Dreyfus vergeten.Ga naar eind16. Dit werd in het supplementdeel uit 1970 opgemerkt en goedgemaakt.Ga naar eind17. Toen kon de lezer eindelijk de woorden vinden die Frankrijk op de rand van revolutie, staatsgreep en burgeroorlog hadden gebracht: Dreyfusard, Dreyfusisme en Dreyfusiste. Ondertussen blijft menige Nederlandse scribent Dreyfus nog steeds foutief met twee s'en schrijven.Ga naar eind18. |
|