| |
| |
| |
Rabin Gangadin Fragment uit ‘Doodlopende sporen’
Een tram snerpt voorbij en Georgie denkt ik ben niet jong meer. Het is vijf voor half elf. Georgie twijfelt even of hij bij de studentenflat is en gaat aarzelend het gebouw binnen. In de vestibule, waar een stuk of vijftien Surinaamse studenten luidkeels en vloekend slap zitten te lullen, vraagt hij: ‘Is Oedith Hebiman er nog?’ ‘Die is net weer teruggekomen,’ zegt een kleine ronde Chinees met zeehondesnor, Georgie geniepig en doordringend aankijkend en steekt zijn wijsvinger omhoog. ‘Boven!’ Er zit iets bevelends in zijn toon en in zijn ogen ligt een uitdrukking van kwaadaardigheid, kille doortrapte en zondige kwaadaardigheid. Zijn kalme en wrede blikken gaan dwars door Georgies ziel en zinnen heen waardoor hij het benauwd krijgt. Hij heeft gewoon een stug en brutaal voorkomen. Bijna al die figuren hebben iets van bittere spot, maar tegelijkertijd warempel ook iets van lol om een of andere schunnigheid. Georgie gaat de stenen trap op. De ruimte is een grote rotzooi. God mag weten wanneer daar voor het laatst een bezem door is geweest. De keuken is bezaaid met afval dat daar al weken ligt. Muizen, mieren, kakkerlakken, wandluizen, allerlei ongedierte en de Surinamers zitten allemaal dicht op en bij elkaar. De stoelen, een uitgevreten bankstel liggen vol paperassen, open documenten, trommels, kaarten en alle mogelijke radio- en tv-toestellen. Er zijn minstens vijf opengeschroefde rumflessen van het merk Bacardi. Half opgegeten broodjes liggen te midden van de stapels troep. Peukjes zijn er bij honderden. De muren zijn behangen met kinderachtige posters van raceauto's, pornoplaatjes en affiches van het onafhankelijke Suriname. Gewend aan hun dagelijkse pijpjes bier en gein, gaan de Surinaamse adspirant bureaucraten alras de
kroeg in, en verzuipen in een week al hun poen. ‘Nou moet ik oeweergaan oewerken,’ is hun klaagzang daarna. Vaak nemen ze hoeren mee naar hun stinkende kamers als ze die toevallig in Kruiskade of in Zeedijk zijn tegengekomen. Na een paar dagen van intense liefde, zinnenprikkelende liefkozingen, massale zaaduitstortingen, kortom de geneugten van het bed, zijn ze op haar afgeknapt, vooral als haar masochistische neigingen naar boven komen. In die afdeling heerst grote bedrijvigheid. Iedereen en alles is aan het rommelen. Dag en nacht kun je het gestommel van de bekvechtende zwartjes horen. Dwars door de scheten, die een orgel af en toe voortbrengt, blèrt een aantal geile ronde wijven die hun haren rood hebben laten verven zo snijdend dat het is alsof alle geluid je door merg en been gaat, zelfs door de dikke betonnen vloer. Als het op sommige momenten een beetje rustig is op de gang lijkt het alsof nesten van ongedierte aan het uitzwavelen zijn. Zij die alleen de buitenkant zagen van dit soort menselijke wezens en zich enkel aan de uiterlijke vormen vergaapten konden er geen vermoeden van hebben hoe vuil en verdorven zij in werkelijkheid zijn.
Georgie werpt een ondeugende blik op een meisje dat voorbij dribbelt. Zij heet Karin en heeft een gele kleur, is klein van stuk en loopt op hoge discolaarzen. Een bar- en danstype. Oh, wat zou ik graag tijdelijk verloofd willen zijn met zo'n stuk. Met z'n tweeën tegen de wand staan vrijen en 's avonds lekker naaien. Werktuiglijk stapt hij verder de stenen trap op, maar bezit niet de kracht zich naar boven te begeven. Het lijkt als- | |
| |
of hij vastgegrepen is door een vuurgloed, daar even onherroepelijk vastgepind is als ware hij gespietst door een visser. Traag probeert hij nog verder de trap op te lopen. Hij kan amper onderscheid maken tussen de levenden die daar voor zijn ogen rondspringen en het kitscherige van de decors. Ze schijnen van dezelfde substantie te zijn gemaakt, grauwe sintels bezield met een laag voltage van de levensstroom. Hoe werktuiglijk stormen ze in de rondte. Hoe volkomen blikkerig zijn hun stemmen. Hij kijkt om zich heen, kijkt naar boven, naar de rij boxen in de hal, de pluche snoeren die tussen de stijlen hangen. Het is een schaduwwereld, volkomen star. Alles aaneengelijmd - decors, uitvoerende muziek, rook - een triest, niets betekenend lijkkleed. Alles lijkt grauw en een beetje normaal. Een erg deprimerende normaliteit. De andere afdelingen waar Hollanders wonen zijn veel netter in vergelijking met het Surinaamse slangehol. Vanaf het moment dat je hun woonruimte bin-nenkomt over de smalle steile trap met zijn smerige treden, die aan je zolen plakken en de vochtige leuning die aan je handen kleeft, slaat je een verpeste lucht in je gezicht, een geur van lood en kamers doet je de moed grondig in de schoenen zinken. Het zien van die trap doet je het hart uit je lijf kotsen, je met de knieën knikken. Georgie staat aan het
andere eind van de gang, gemakkelijk herkenbaar aan zijn felrode trui. Een groot aantal Surinaamse versiersels van zilverachtig metaal hangt om zijn hals. Hij houdt zijn linkerhand in zijn broek, die zo nauw is dat zijn rits-sluiting er bijna uitvliegt. In zijn rechterhand houdt hij nog steeds het fototoestel dat de meeste Surinamers die in Nederland zijn hebben. Gewoon een superinteressant ding! In nadenken verzonken staart hij, zijn hoofd een weinig opzij gedraaid, naar de verschillende grote balkondeuren. Georgie ziet op het balkon van een Surinaamse etage een spandoek met het opschrift: Suriname onafhankelijk. Hij begint nu ongeduldig te worden. ‘Een afspraakje met een Surinamer is altijd waardeloos,’ moppert hij. Hij staat met zijn handen aan zijn brede broekriem alsof hij ergens in de muren een gat kon slaan 70 waar de Surinamers nog niet aangekomen waren.
Maar hij ziet die tropische aap, op wie hij als een gorilla zolang staat te wachten, aan de ingang van de hal verschijnen. ‘Hoi,’ schreeuwt Georgie. ‘Hoi,’ krijst Oedith terug en haalt zijn broek op die bijna van zijn opvallende ronde bil glijdt. Oedith is gekleed op een manier waardoor hij er erg stom uitziet. Het lijkt wel alsof hij zichzelf gewikkeld heeft in een stof, die hem juist erg doorzichtig en oppervlakkig maakt. Hij ziet er mal en morsig uit in zijn belachelijke kleren. Een smakeloze plunje! Het platteland straalt hem zijn ogen uit. Hij neemt Georgie al vanuit de verte van top tot teen op.
Georgie had reeds de gehele dag de gestalte van Oedith voor de geest gehad, die hem in zijn verbeelding raadselachtig, beurtelings grijnzend en bars voorkwam. ‘Georgie,’ zegt hij tegen Georgie en ze geven elkaar een hand. Soms is het niet meer dan een uitdrukking die een vriend zich gedurende een gesprek in de ondergrondse heeft laten ontvallen; soms is het de kiem van een gedachte die hem als hij moet kakken door het hoofd is geflitst.
In de kamer van Oedith staat elk voorwerp, elk meubelstuk op zijn gewone plaats. Op een stoel liggen, bijna netjes gerangschikt, armoedige kleren, een armzalige, verfomfaaide, smerige spijkerbroek, een rafelig overhemd. En in een hoekje van de kamer ziet Georgie een bordje met restjes pastei staan, twee groene appelen, waarvan er een door de tanden van een muis is beknabbeld, en nog een lege bierfles. Nu bekijkt Georgie Oedith nog eens nauwkeuriger. Hij kijkt naar zijn donkere ogen die misschien wel iets zachts zouden kunnen uitdrukken, zo niet iets meer nog. Maar ze drukken niets uit, zo uitgeblust zijn ze op dit moment, dood als het vel van een ontbonden rat. Hij ziet er helemaal uit alsof hij gewarmd en opgewarmd is op een laag pitje langzaam kokend water. Georgie nuttigt slechts uit beleefdheid een glas limonade van hem. Oedith heeft een wonderbaarlijke aanleg om snel, koortsachtig en ordeloos te denken. De stompzinnigheid van zijn gezicht kan een ieder op z'n schreden doen terugkeren naar waar hij vandaan komt. Zijn stem klinkt niet jong, ook niet erg oud. Het geluid is onwelluidend en agressief. De
| |
| |
woorden die hij uitbralt zijn antipathiek als echte, naakte stemmen die menen niet beluisterd te worden. O, wat een wrok ligt er in zijn stem! Voor zover Georgie het verhaal kan volgen, tussen de versnellingen en haperingen in zijn woordenstroom door, is deze figuur iets ongelooflijks, iets verschrikkelijks overkomen.
‘De justitie laat in Amsterdam niet met zich spotten. Wantrouwig geworden, de kleurlingen als hyena's beloerend, ondervragen ze iedere vreemdeling die ze gewoon van de straat meeslepen en op noodlottige wijze lopen de arme sloebers in de valstrik van hun verraderlijke, louche vragen. Ze slaan je helemaal overhoop. De schofterige politieagenten denken dat ze de macht hebben om zelfs de hemel en aarde te bewegen,’ verhaalt Oedith.
Georgie ziet de vluchtige, veranderende uitdrukking op het gezicht van Oedith, het trillen van een ooglid, een voor een ander nauwelijks merkbare zenuwtrek. Hij vervolgt: ‘Afkomstig uit allerlei kleinburgerlijke milieus zijn de schurftige agentjes voortdurend slecht gehumeurd, verscheurd tussen hun lage afkomst, waar zij zich achteraf ook openlijk op beroepen als ze zich in het nauw gedreven voelen, wanneer zij een hoop beschuldigingen naar hun hoofd geslingerd krijgen. Alle tegenstrijdigheden en hun honger naar de grootvaderavonturen uit de jaren dertig zijn in hen verenigd in een voortdurend woelig verzet tegen kleurlingen. In de krankzinnige Hollandse wetboeken, die overigens in de achttiende eeuw geschreven waren door bezopen slavenhandelaren, bestaat er een heel arsenaal van subtiele, wettige manieren om de corrupte en agressieve grofgebekte stukjes schoelje, die in de politie-hiërarchie hoge posities bekleden, te beschermen. De woorden waarmee de stomkoppen hun niets onder een verbaliseerbaar begrip hebben trachten te vangen vormen een aanvullend bewijs van hun onwetendheid.’
Georgie slaat haast verdoofd twee opengesperde ogen naar Oedith op en kijkt naar zijn lippen, die als kleppen tegen elkaar aan trillen. Hij denkt dat Oediths maag door zijn verontwaardiging en woede nu helemaal van streek is. ‘Heb jij ooit persoonlijk iets te maken gehad met de Amsterdamse politie?’ vraagt Georgie op een nette manier ginnegappend.
‘Ik werd één keer op het Leidseplein aangehouden door vier agenten. Ze zakkenrolden mij en sleurden me naar het politiebureau.’
Tijdens het spreken hoort Georgie hoe de tanden van Oedith klapperen als die van een verkouden tijger. ‘Wel, bij het betreden van het hoofdbureau moest ik toch m'n neus ophalen. Het stonk er naar ongewassen voeten, oud brood, zweet en bier. Overal op de vloer kon je maandverbandjes en kapotjes zien. Een smeris zat met één vinger op een oude machine een procesverbaal op te maken terwijl naast hem een klein negerjongetje stond. Zowel zijn handen als zijn voeten waren in de boeien gezet. Een andere agent stond met zijn handen op de mg voor de tralies van een cel te lachen om een oude, zwaarlijvige Marokkaanse vrouw die hij spiernaakt op een betonnen tafel had vastgeketend met zware kettingen. Haar echtgenoot lag ook spiernaakt in een andere cel. Zijn hoofd was helemaal overdekt met bloeduitstortingen. Een Turk die later met zijn vrouw binnengesleept werd onderging een dusdanige marteling dat hij bijna een zenuwinstorting kreeg. Zijn verweer lengde hij rijkelijk aan met tranen. De agenten dwongen die twee de liefde te bedrijven. Het was afgrijselijk! De hoofdagent die het “wachten” beu was zette een scheermes op de keel van de Turk. Paradoxaal genoeg had de zenuwcrisis van de Turk zijn moed en wilskracht doen herleven. Instinctief haalde hij zijn piemel te voorschijn en smeekte de agent om een potentie-verhogend middel. Hierop gaf de agent hem lachend een harde trap op zijn rib. De Turk kronkelde als een buikdanseres over de vloer. Onder de agenten brak er een furieuze vreugde los. Ze begonnen in hun handen te klappen en te schaterlachen. Enkelen begonnen op de Turk en de Turkse vrouw te pissen. Maar er stonden mij nog meer verrassingen te wachten. Ik zag een agent voor een heroïnehoertje op de grond knielen. Heel zacht en
dreigend begon hij de binnenzijde van haar dijen te likken, daar waar zij zacht en lauw zijn als de onderkant van de vleugel van een tortelduif. Toen hij zijn tong in de driehoek die zich tussen haar benen bevond liet rondwa- | |
| |
ren wilde de hoer hem wegduwen. “Nee, nee, nee!” gilde ze. De agent hield haar stevig tegen zich aan en begroef zijn hoofd in de overvloedige haardos, zonder naar haar protesten te luisteren. Na een kwartier bereikte ze een climax. Ze begon een lange klaagzang te stamelen, onderbroken door gekerm: “Het bed... Het bed!... Draag me naar bed...!” De agent verscherpte werktuiglijk de heen en weer gaande beweging van zijn tong terwijl zijn rug zich bewoog als die van een eend, die zijn kop in een modderpoel begraaft om er een lekkernij uit te halen. Alsof het tot de agent doordrong wat hij aan het doen was en wat hij riskeerde draaide hij zich om en keek mij recht in m'n ogen terwijl hij met zijn tong links en rechts zwabberde om het vocht van z'n snor te likken. Zijn gelaat had op dat moment de uitdrukking alsof de agent daarmee nogmaals probeerde te verduidelijken dat melk goed is voor elk.
Opeens riep de klootzak mij op een minachtende en autoritaire manier toe: “Luister eens...!” Ik maakte aarzelend twee stappen in diens richting maar spoedig werd mijn trage gang versneld door een harde trap die ik op m'n achterste voelde. Ik vloog als gevolg van die versnellingskracht bijna over het hoofd van de hoer, waarvoor die rotzak geknield zat. Natuurlijk telden dit soort details niet toen ik een aanklacht indiende tegen het politie-optreden. Ik kreeg een slordig getypte en in slecht Nederlands opgestelde brief toegestuurd waarin werd beweerd dat ik het hele Amsterdamse politiekorps naar het leven stond en dat zij uit pure zelfverdediging moesten handelen. Ik mag je vertellen Georgie dat het hele Hollandse politiekorps uit stinkende rotmoffen bestaat, uit leeglopers, corrupte zwendelaars, ooguitrukkers, sexmaniakken etc. De Hollandse minister van justitie en politie is een even grote lafbek en platvloerse leugenaar als de agentjes, waar hij zo'n beetje de baas over mag spelen.’
Georgie voelt de walging als een massief brok kots in zijn strot draaien. Hij heeft nooit echt goed gekund tegen Oediths redeneertrant te meer omdat hij het idee van hem heeft dat hij iets schurkerigs achter zijn persoonlijkheid verbergt. ‘Ik geloof, Oedith, dat Suriname toch een betere plek voor jou is. Waarom reis jij niet af naar je geboortegrond in plaats van je hier te zitten frustreren.’
Haast in toorn ontbrand krijst Oedith: ‘Praat toch niet zo achterlijk man. Ik zit mij hier niet te frustreren. De rot-Hollanders verhogen de zuurgraad van mijn maagsap met hun onnodige provocaties. Je verwacht van mij toch niet dat ik alles van hun moet pikken. Ik had het hier best naar m'n zin maar nu word ik zonder enige reden naar het politiebureau meegesleurd en wat het mooiste is: ik word door politieagenten van m'n poen beroofd. En dan krijg ik achteraf te horen dat ik het hele Amsterdamse politiekorps naar het leven sta. De Hollanders waren niet alleen onovertroffen moordenaars in de tweede wereldoorlog, ze zijn nog steeds bezig plannen te ontwikkelen om de mensheid te vernietigen. Hun sociale selectie noemen ze zelf prijzenswaardig en edelmoedig omdat ze het munten op laagwaardige burgers en rassen die een voortdurende belediging voor hun welzijn vormen.’ Georgie heft zijn gebaarde gezicht naar het plafond en mompelt: ‘De politie-affaire is inderdaad een onverkwikkelijke zaak, maar toch snap ik niet hoe men jouw aanklacht op zo'n onbeholpen en goedkope manier heeft afgedaan. Er moet toch een andere uitweg zijn om de zaak alsnog onderzocht te krijgen.’
Oedith haakt in met een zeldzaam lyrisch accent: ‘Georgie, jij praat een beetje als minister Van Agt. Blijf maar bidden, is zijn boodschap en wees netjes. Ik heb geen schijt aan God evenals hij geen schijt aan mij heeft maar ik gedraag mij redelijk netjes. Je gaat me straks willen vertellen dat in Holland overwegend pausen en nonnen wonen en dat ik met mijn heiligschennende optredens een flagrante inbreuk pleeg op de sociale structuur van de Nederlandse samenleving. De mensen zijn hier hypocriet en schijnheilig. Ik vind in het menselijk wezen van Holland niet die karaktertrek en de geestkracht die ik graag in kaart zou willen brengen. Het lijkt alsof de wereld van onderwerpen voor mij opeens ontvolkt is en mijn waarneming machteloos en steriel is geworden.’
| |
| |
Tegen de avond komen ze aan in een grote zaal met hels lawaai dat de plechtigheid van een Surinaamse avond moet beduiden. Boven aan de muur van de zaal hangt een zwevende naam, in koortsig neon, reclame te maken. ‘Surinam Airways’. Dat met de beste wil van vele landen toch geen klanten krijgt, ook al zijn er veel Surinamers. De vloer is vol stelletjes. Overal in de zaal lopen mensen rond met klaterende stemmen. Ver laten de wijfjes, bedolven met parfum, een rotte lucht achter die in het vertrek hangt. Tegen een muur aan de overzijde van de grote zaal is een honkie-tonkie pianokist geplaatst, die je onmiddellijk aan het model van een Surinaamse woning zou doen denken en daar als herden-kingsteken is neergezet. Georgie staat alles met de grootste opwinding gade te slaan. Vanuit de enorme boxen die aan weerszijden van het podium zijn neergezet klinkt onophoudelijk een griezelige, nagenoeg onsamenhangende klank- massa als het geluid van een wilde, die zijn spreekvermogen begint te verliezen: ‘One, two, kiss, check, check, test, one, two, check...’ Georgie krijgt meteen een gevoel van afgrijzen bij de gedachte aan die gozer, wie het nodige gevoel aan schaamteloosheid ontbreekt om op die belachelijke boerse manier microfoontests uit te voeren. Tegen tien uur is de zaal werkelijk tjokvol. Twee- à driehonderd mensen hebben deze smakeloze ruimte gevuld. Georgie kijkt naar de stuk voor stuk goed geklede, gegoede burgers om zich heen en zijn verwarring is compleet. Hij ziet ook de meneren en mevrouwen die zich breeduit, indrukwekkend en dreigend geïnstalleerd hebben. Door de microfoon begint een laveloos iemand te praten. ‘Dames en heren, goeie n'avond. Mag ik U allen hierbij hartelijk welkom heten op deze gezellige dansavond.
Maar voordat ik jullie de toestemming geef om te dansen wil ik aan U de zanger voorstellen. Maar voordat ik deze zanger aan U voorstel wil ik dat de operateur de vloer van een beetje meer licht voorziet.’ Het lijkt alsof slechts de Nederlandse gasten weten dat ze om de laatste zin kunnen lachen. Als de vloer inderdaad van meer licht is voorzien zet hij z'n gekonkel voort. ‘Dames en heren, onderschat deze man niet. Hij komt helemaal van de grens van Nederland en Duitsland vandaan. Zijn naam is Mickey Laloe. Mag ik een applaus voor deze man.’ Er breekt een hartelijk applaus los. ‘Mag ik nu ook een applaus voor de operateur die de vloer van licht heeft voorzien.’ Georgie merkt dat, als het applaus losbarst en de spreker met de minzame ongegeneerdheid even kan pauzeren wat op zulke momenten zeker passend is, de mensen elkaar van onder opgetrokken wenkbrauwen veelbetekenende blikken toewerpen. Hij neemt de menigte enthousiaste burgers nauwkeurig op en merkt dat er nog verscheidene anderen zijn die hem allerminst bekend voorkomen die hun applaus langzamerhand tot een keurig minimum beperken. Georgie is weliswaar de enige tussen die ronde en opgemaakte mensen die zijn verstand onder controle schijnt te hebben en de ironische indruk die hij maakt, is in wezen een nogal verachtelijke gelatenheid ten opzichte van de honderden, die in de greep van een massale ontroering zijn.
De spreker kijkt tevreden neer op de mensenmassa alsof hij van mening is dat hij een ieder met professionele aanpak op z'n speech heeft kunnen trakteren. De lichten worden gedoofd en vlak daarna beginnen de slagwerken te roffelen. De mensen staan op, net een stelletje voortsukkelende gevangenen, de één iets belachelijker gekleed dan de ander. Excellenties kullekoek!... downs! Geen verschil in rang en stand. Aan de bar in de zaal zitten de dronkaards, bijna allemaal Surinamers, rustig hun biertjes te zuipen. Het akelige gejank van de gitaren joelt iedereen door de oren, want de moderne loud-speakers zijn zo onhandig afgesteld dat al het lawaai dat eruit komt naar kotsgeluiden óf naar het furieuze borrelen in de septictank klinkt. Een woesteling begint door de microfoon, die als een brilslang op hem is gericht, te blaffen en te jammeren. Oedith geeft Georgie een por in de buik.
‘Hij zingt goed hé, prima muziek ook,’ zegt hij bemoedigend. Oedith overstelpt Georgie op een irriterende manier met vragen, stomme vragen die de absurde onschuld van zijn aard moeten onthullen. Op bijna al zijn vragen antwoordt Georgie in dezelfde trant, alsof hij antwoord geeft op de zinloze opmerkingen van kinderen.
| |
| |
Boven op de vloer zijn de tekenen van de swingende ronde billen duidelijk te onderscheiden. Net alsof ze met schokbrekers zijn uitgerust. De lichamen zijn opgeschoten en de dikke achterwerken schijnen al hun groeivitaminen en vitaliteiten aan de overige delen van het lichaam onttrokken te hebben. Want dit uiterlijk in de vorm van een omgekeerd vraagteken is de getrouwe afspiegeling van de verwarde gemoedstoestand waarin de Surinamers op dit moment verkeren. Buik aan buik huppelen en hotsen sommigen. Goeiig en nonchalant zetten ze zonder op hun bewegingen te letten de ene voet voor de andere, alsof hun hoofd niets te maken heeft met wat hun armen en benen doen, terwijl de luide muziek door de hele zaal knalt. De dikke wijven wiegen uitdagend met hun heupen en laten hun haren schijnbaar ongedwongen over hun schouders golven. De zich in mozaïek voortsnellende lichtdeeltjes over de vloer, alle in verschillende tinten, verlichten hun rollende dikke konten in ontelbare kleuren waardoor het lijkt alsof de wereld is begonnen te tollen. Partners die duidelijke familiegelijkenis vertonen, blijven bij elkaar alsof alleen al hun uiterlijk hen daartoe dwingt. De enigen die geen last van die onzichtbare boeien schijnen te hebben, zijn een stuk of wat kleine meisjes tussen de negen en de vijftien jaar die met elkaar dansen en beleefd op elkaar letten, terwijl ze jaloers naar de ouderen in het gezelschap kijken, alsof dat in hun ogen pas de ware vrijheid is. De paren schuiven langs elkaar heen, ronddraaiend wanneer er even wat ruimte is, op een kluitje de pas markerend als ze in het gedrang zitten. De benen blijven de nodige danspassen uitvoeren, zoals een pas onthoofde kip blijft rondrennen over een boerenerf. Een Chinees zo mager als een spriet vraagt een blond wicht ten
dans omdat de aanstellerige Surinaamse dames hem weigeren. Tijdens het dansen bekijkt hij haar met verlegen trots, terwijl hij haar op een bombastische wijze over de dansvloer trekt, met grote passen en een pompende arm, bij iedere hoek zichzelf corrigerend om van richting te kunnen veranderen. Die dame laat haar hele lichaam maar plichtmatig meebewegen als een gebroken stengel terwijl haar armen en benen zwoegen op de bewegingen die de Chinees haar opdringt. In de duurzaamheid van de muziek, verliest iedereen op de dansvloer zijn bevangenheid. De gezichten ontspannen en gedachteloos lachen ze spontaan tegen de partners die tegenover hen springen.
Georgie voelt hoe de begeerte zijn gehele gestalte overstroomt met een gevoel van grote matheid, alsof een kogel hem in een van zijn edele delen heeft getroffen. Omzichtig en zich in allerlei bochten wringend krijgt hij een meisje zover dat zij met hem wil dansen. Haar slaap ligt warm tegen zijn wang en haar schouder onder zijn hand. Georgies hart begint een beetje te bonzen en hij voelt haar adem. Hij mikt de geur van haar goed verzorgd haar en is zich bewust van de aanwezigheid van haar lichaam. Het is jammer dat dit genoegen voor Georgie niet wordt verhoogd door de aanwezigheid van haar geest. ‘Hoe heet jij,’ fluistert Georgie in d'r oor. ‘Shirley,’ fluistert zij op dezelfde toon terug. Georgie kijkt recht in haar gezicht en zegt op een wat minder barse toon, doordat de doordreinende muziek zo hard is: ‘Kijk eens, Shirley. Je bent een stuk. Als ik je eens vertel hoe mooi je bent dan zul jij me vast niet willen geloven’. Shirley kijkt Georgie recht in de ogen. Opeens slaat zij een arm om zijn schouder en plakt d'r hoofd tegen zijn nek aan. Hierna beginnen ze elkaar nadrukkelijk te zoenen. Georgie heeft een gevoel alsof hij omlaag getrokken wordt naar een nevelige duisternis waar de lucht zo zwaar is, dat je er niet gemakkelijk kunt ademhalen en waar je bloed dun en traag wordt. Voor hem wordt de hele avond door deze kleine intimiteit gesymboliseerd en bekroond.
Nog kalmerender en boeiender voor Georgies geest zijn de kleurige weerkaatsingen die boven het oppervlak van de dansvloer dansen. Ze dansen als in de wind waaiende lampions; ze bespotten Georgies sombere gedachten en verlichten de diepe kloven die binnen in hem gapen. In het midden van de vloer blijven de lichamen ingeklemd als rupsen bewegen.
De lichten zijn flink gedempt, de muziek kruipt als een goed betaalde hoer van chromosoom tot chromosoom. De billen die Georgie de beste ge- | |
| |
dachtenassociaties geven bewegen zich met grote spastische karikaturen en veroorzaken een drumachtig rollen van de rompen. De soepelheid waarmee bil in dijbeen overgaat wordt wel eens verstoord als één van de swingende billen ten gevolge van een misstap hevig trilt door de schok. En dat brengt voor Georgie de door het leven getekende gezichten in herinnering, de armoede, de properheid en de steriliteit van het leven.
Voor hem is het iets verontrustends, een sfeer die geschapen wordt door het bijeenbrengen van persoonlijkheden. De meisjes zijn prachtig, verrukkelijk - als naaiwerk om zo te zeggen. De meesten hebben de lege blik van de lege zielen die ze bezitten. En waarom niet, daar ze dag in dag uit met niets anders te maken krijgen dan met stinkende opmaakspullen, geld, kledij enzovoorts. Moeten ze dan ook nog persoonlijkheid bezitten? Kom nou! Sommigen, als roofgierige vogels van de lucht, hebben dat rommelig aanzien van een door een storm aangespoeld wrakstuk - sommigen zien eruit als verlepte bloemen of als in natte handdoeken gehulde broodtrommels. Oedith zit in zijn schik naar de billen te kijken die de buitensporige proporties vertonen en met horten en stoten, draaiend en strekkend naderbij komen. Als enkele achterwerken ter hoogte van zijn gezicht zijn aangeland, geeft hij daar enkele tikjes op. ‘Hu,’ roept hij, ‘in galop en hollen maar!’ Oedith lacht daarna door zijn tranen heen. Hij baadt net als de dames in het zweet. De bh's met borduursels die de meisjes voor deze feestelijke aangelegenheid aangedaan hebben, prijken onaangeroerd in hun wijdgeopende blouses, en maken ook nog een maagdelijke indruk. Dit lawaai, de leugens van Oedith en het gebrek aan consideratie zullen Georgie nog lang heugen... Hij neemt vooral de meisjes nauwkeurig op en vindt ze allemaal even mooi. Hij kijkt naar de soepele paardestaart van een Hindoestaans meisje die over de rugleuning van haar stoel hangt en die tot op de grond komt. Iedere keer als iemand er de voet op dreigt te zetten stelt Georgie zich met smaak voor wat er zou kunnen gebeuren als het om de staart van een hond ging. Niets in deze zaal doet afbreuk aan de algehele indruk van soberheid, behalve
helemaal achterin en levensgroot het meisje, Ivy Lofosong, dat Georgie in de studentenflat aan de Van Hasseltlaan gezien had, dat er in het tegenlicht van de avond nog deerniswekkender uitziet dan op dat ene moment. Het licht zet, alvorens in een hoek van het plafond te verdwijnen, haar mongoloïde contouren in een roze gloed, terwijl zij eenzaam maar dan met een pompeuze houding tegen de muur staat aangeleund, de handen op de rug, de mond rood en de lippen als dunne strepen, de ogen opgemaakt als die van een hoer. Georgie zit met zijn geestkracht, kalmte en zelfverzekerdheid alles gade te slaan. Opeens ontvouwt zich een tafereel voor z'n ogen dat tegelijkertijd onweerstaanbaar en weerzinwekkend is. Twee vechtende hoeren beginnen elkaar aan hun haren te trekken en elkaar uit te kleden. De pooiers die hen meegebracht hebben, met de bedoeling om in deze gelegeheid met dergelijke amoureuze aanbiedingen wat poen te verdienen, staan er als zakken bij, de gassen van de liters bier die door hun maagkleppen gevangen worden gehouden, op te boeren. Georgie heeft nog nooit zo'n schaamteloze orgie aanschouwd. Er is niets dat zo laxerend en zenuwslopend op hem werkt als dit soort Surinaamse bijeenkomsten. De mensen staan er morrend en ruftend bij waardoor het tafereel de meest uiteenlopende griezelige vormen begint aan te nemen. De plees nemen 't ook niet meer op! Allicht... ze zijn voortdurend verstopt! De hele toiletvloer is onder de stront en pis gelopen. De mensen gaan met z'n drieën tegelijk naar binnen... met z'n vieren!... mannen, vrouwen... kinderen... op alle mogelijke manieren! Ze zouden er bij hun voeten moeten worden uitgesleept, er met geweld worden uitgerukt! Ze zouden zich dan aan de brillen vastklampen. Het meest fantastische ogenblik zou zijn als de
plee 't echt niet meer hield, als ie uit elkaar zou springen! Een strontbom zou je kunnen zeggen! Tot op de bodem barstensvol! Wat zou er toch een paniek ontstaan. Wilde worstelpartijen midden in de stront! 't Zou echt een heidense bende worden hoe je 't ook zou bekijken, een heisa, een rotzooi!!
Oedith doet intussen zijn best Georgie erop te
| |
| |
wijzen hoe goed het is een gat in de dag te slapen en de boel de boel te laten door zijn eigen levenswijze ten voorbeeld te stellen. Hij vertelt hem dat het rustgevend is om niet langer in termen van geluk te denken. Zoals een man in mannelijke eenzaamheid de kraag van zijn colbertje opzet en met opgetrokken schouders de kille naargeestigheid van een nieuwbouwwijk bij nacht trotseert en als troost een sigaret opsteekt, zo trekt Georgie met Oedith de straat op.
|
|