Maatstaf. Jaargang 31(1983)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 44] [p. 44] Benno Barnard Zij en ik 1 Haar kleren weet zij te gebruiken als huid die, tussen hals en enkels, haarzelf accentueert. Aandoen wat staat en dat vermommen. Van elke jurk is zij het resultaat. Ze diept details op uit de kast, studeert op panties. Deze past. Probeer, zeg ik, een combinatie die ik nog niet ken. Ze lacht tegen de Spiegel, waarin ik heel ver zichtbaar ben. 2 Ze spelt haar droom aan het ontbijt: heel gek, ik werd ontzettend wijd, de kamer kon wel in mijn hand. Jij las de krant die je nu leest, deed of je me niet zag. Nou lach je uit verlegenheid. Ik vouw de vorige dag op, strijk de kreukels glad. Nog kijkend naar een ongeluk hoor ik me iets nietszeggends zeggen, dat soms een droom is uit te leggen, maar niet goed die zij had. [pagina 45] [p. 45] 3 Urenlang komt ze thuis, stapt uit de schemering de schemering in van de gang. Drukt op de knop die kunstlicht schept. Bestijgt, tussen de voordeur en de deur, de trappen die ik in mijn oor ook heb. Voordat ik het determineer, is elk geluid haar tred, en niet verkeer. Was kloppen kloppen in mijn hoofd? Haar adem op de overloop is, als ik kijken ga, ons huis. Ik blijf je horen. Kom nu thuis. 4 Acht uur, de post ruist in een buitje door de bus. Ik maak dat ik mij haast, sorteer op koude voeten drukwerk, de krant. De klep sloeg almaar dicht vannacht, achter de groeten in haar hand. Er zit geen ansicht bij waarop dat staat, tussen een zon en zoen van inkt. Ik zwicht, kom overeind. De mat zinkt weg, de gang baadt zich in licht om mij. Het theewater zingt al weet ik hoe lang. Vorige Volgende