zijn laatste woorden nog op zijn schoondochter. De literatuurgeschiedenis heeft er - beleefd - heidshalve - van gemaakt dat hij de letter ‘W’ met zijn ene hand in het luchtruim schreef. Men sprak dat hij refereerde aan de ‘W’ van ‘Werther’. Die jongen dus die zelfmoord pleegde. Niets was minder waar dan dit: Goethe vroeg de hand van zijn schoondochter Ottilie en bleef dood zitten in zijn op een veiling gekochte stoel. Thomas Chatterton, een lamlul overigens, pleegde zelfmoord met een vervaarlijk gif maar nam wel eerst een narcotisch middel (opium) in om zijn sterven te verzachten. De uitstapperij van Baudelaire was ook maar heel gewoontjes. Hij vroeg om de laatste sacramenten. Na een heel leven van blasfemie. Rimbaud ging dood met een afgezet been. Hitler volgde na zijn hondje, Blondi.
De bewuste, bij bewustzijn plaatsgevonden of zelfgekozen dood heeft geen avontuur. Zij heeft iets van de beste Witz. Die van twee d's en twee o's. Uiteraard staat dood in het algemeen hoog op de esthetische ladder maar één aspect in dat hele doodscircus toornt boven alles uit. We schreven het al: kinderlijkjes.
Stéphane Mallarmé's zoontje Anatole stierf op achtjarige leeftijd. Het immense poëtisch talent heeft daar nauwelijks over kunnen schrijven. Mallarmé volstond met een doos papiertjes achter te laten die tot een nooit gerealiseerd poëtisch project Tombeau d'Anatole zou hebben moeten leiden.
Victor Hugo heeft nog al wat kinderen en opgroeiende jeugd naar de eeuwigheid zien afreizen. Hij heeft daar enkele wonderschone verzen over geschreven maar het ontbrak Hugo (zo als vaak in zijn dichtwerk) aan een idee. Hugo ronkt te regelmatig als een stoomboot, opgetooid met vlaggen en vanen, over de dood heen.
Novalis - toch geen geringe jongen in de taaltuin - heeft nauwelijks adequaat geschreven over de dood van zijn Sophie. En toch kan men deze zwaarmoedige Duitse zangknaap geen verstalent ontzeggen.
En laten we nu eerlijk zijn: wie zou dat gebiedermeier van Friedrich Rückert nog kennen als Mahler zijn Kindertotenlieder niet op muziek had gezet?
De kinderdood roept om een groot dichter. Men zou bijna wensen dat Gerrit Achterberg niet zijn pistool had gericht op een al bijna volwassen meisje en haar zeer volwassen moeder doch op de kleuter. Wat Achterbergs oeuvre zo ‘weltliterarisch’ maakt is zijn theorie over de dood. Achterberg geeft in zijn verzen een doorlopende visie. Ofschoon deze visie zich nogal bewoog naar de verkeerde kant van een doodlopende straat en tamelijk uitzichtloos was, kent zij een buitensporige beklemming. Die men de kinderdood in de taal zou wensen.
Ach ja, hier en daar slaat een dichter wel eens een gevoelige snaar aan in een geslaagd kleine jongens/doods-vers maar ‘oeuvres’, ideeën en hartverscheurende epen schijnen er niet geschreven te zijn.
Kinderdood heeft eigenlijk ook iets weg van kitsch. Van de zigeunerjongen (f 50, -, inclusief lijst) die van zijn spijker op het jabo valt. Kinderdood is natuurlijk geen kitsch maar er wordt namaak van gemaakt: engelenmissen, kant, tule, zo iets van: benjamin houdt het voor gezien. In de oven van een crematorium past één grote mensenkist en makkelijk twee wit-ivoren kinderdoosjes. Zo gaat het natuurlijk. Ook de dood kent oppervlakte, voordeelaanbiedingen en winstbejag.
Vertrouw geen urn van je zoontje van vijf! Je zit te janken in het columbarium voor je zoontje én een vreemde baby uit Woubrugge. Twee assen, één geld.
Een doodsgedicht is een grafschrift. En daar slechts heel weinig mensen ambtshalve dichten is de poëzie op kindergrafstenen van de vreselijkste soort.
De lezer moet mij geloven. Ik sla geen begraafplaats over. En ik heb een compaan in de dood. Fotograaf Klaas Koppe en ik rijden drie jaar in een auto rond. Als de dood in zicht komt remmen we af. Lopen we over een dodenakker. Schreeuwen tegen elkaar: ‘Kom eens! Moet je hier kijken! Gillen... heb je deze steen gezien?’ Hij roept ook wel: ‘Daar staat een foto.’ Ik