Omdat het nog rustig was in de winkel voerden ze een gesprek. Het was zaterdagmiddag en ze waren door boeken omringd, een gunstig teken. Een enkel mens slenterde aan de tafel voorbij, legde de hand op een stapel, vervolgde zijn weg op de zachte drang van de stem die, neutraal als musak, meedeling deed van het feit dat op de derde verdieping de volgende schrijvers hun werk signeerden. De stem gaf de schrijvers de tijd tot vier uur en somde ze op in de volgorde waarin ze naast elkaar waren geplaatst, Peter naast Arnold, en naast hem de vermaarde kolumniste Kandel die op eigen kracht had gereisd en zich bij hen gevoegd had. Juup en Bart zij aan zij en daarnaast als sluitstuk de gecompliceerde plaatselijke schrijver Stokhof, zwaar gebouwd, scheef en schonkig in de schouders en van het soort dat zich van nature niet voorstelt.
‘Ga jij aanstonds ook mee naar die studentensociëteit?’ vroeg Arnold aan Peter.
‘Is dat die manifestatie?’ Peter zei dat hij meeging en luisterde verbijsterd naar een man die hij voor een prille klant had gehouden omdat hij een boek van hem had gegrepen en had gekraakt in de rug.
‘Jullie dachten zeker, ik wil de zaak ook wel eens van de andere kant van de tafel bekijken!’ barstte hij rumoerig uit en legde het gekraakte boek terug onder smakelijk lachen.
Rondom Kandel en de lokale Stokhof was het drommen begonnen. Hun aanhang wist ze te vinden, flipflop, telkens een boek aan de man van hun slinkende stapels en Kandels heldere stem rees boven het gewoel, vol hooggestemde verbazing en schrik over pas gebeurd onrecht. Arnold staarde. Naast Arnold staarde Peter naar de wijzers van de elektrische klok tegenover hem. Hij herinnerde zich een auteur in een lege straattent tijdens een manifestatie, een schrijver die bij gebrek aan publiek en aan kopers in een ijltempo zijn boeken van zijn handtekening voorzag, om de tijd te doden en ze voorgoed onklaar te maken. Er was een moment geweest dat hij als enige de eenzame schrijver waarnam en daarna was het moment weer verstreken.
‘Hoe zou het komen dat wij niet verkopen?’ vroeg hij Arnold en Arnold haalde een schouder op.
‘Een kwestie van stijl misschien wel. Kwestie van te veel of te weinig of zo, waardoor we misschien wat minder menselijk overkomen dan ze van ons zouden wensen.’
En stel dat ze hem helemaal van de kaart kochten en dat hij zijn gedachten en zijn gedrag daarnaar zou moeten richten! Zou hij tevreden zijn of zou hij terugverlangen naar het kale verleden?
‘Niet genoeg sex misschien,’ zei Arnold, ‘niet genoeg gebrul, naaien, koppeniduiven.’
‘Ik ben te barok,’ mijmerde Peter. ‘Te veel filigrein in plaats van de zuivere wol waaraan Firdywalde zich zo graag warmt en als een kriticus als Firdywalde...’
‘Misschien zouden we ons kwetsbaarder moeten opstellen.’
Ineengedoken was een jonge man van studentenleeftijd bij Peters boeken blijven staan om hem te vertellen dat het uit de handel verdwenen Blijvend bestek verweg zijn beste boek was.
‘Noenmaal vond ik een beetje zeurderig,’ zei de jongen, ‘en Verkeerde keus vond ik als bundel veel minder en eigenlijk helemaal niet zo goed. Ik geloof ook dat het nooit zou zijn uitgegeven als Blijvend bestek niet zo'n goede keus was geweest.’
‘Oh?’ Peters blik dwaalde af van de ineengedoken gevleugelde regenjas. Hij zat voor een raadsel. Alles aan deze jongen vroeg om een antwoord dat de eenvoudige handtekening ver voorbij ging. En voordat Peter het antwoord zou hebben gevonden zou deze jongen Peters nieuwste boek dat Blijvend bestek noch Verkeerde keus heette niet in overweging nemen.
De jonge kriticus was aan de grond genageld. Als eerste stap buiten zijn verouderde isolement vroeg Peter hem of hij totaal geen belangstelling had voor zijn Au revoir, Josephine.