Maatstaf. Jaargang 29
(1981)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 58]
| |
Lodewijk Brunt Een steen in de vijver? Het negentiende-eeuwse feminisme opnieuw onderzochtIn 1846 werd op Broadway en Chambers Street te New York de laatste hand gelegd aan het Marmeren Paleis, een schepping van de briljante Ierse zakenman Alexander Turner Stewart. Het zou een van de beroemdste warenhuizen van de negentiende eeuw worden. Binnen tien jaar na de opening werd er een jaarlijkse omzet gehaald van ruim vijftig miljoen dollar, een duizelingwekkend bedrag voor die dagen. Stewarts voorbeeld vond spoedig navolging. Tussen 1850 en 1870 vonden de openingen plaats van zaken als Macy's, Gimbel's, Rogers Peet, Bloomingdale's, Stern's, Brooks Brothers’ en B. Altman's; de een nog modieuzer dan de andere. Een vrouwenblad schreef bewonderend: ‘In zo'n winkel komt de idee van een Oosterse bazaar volkomen tot leven. Als er een dame binnentreedt, bevindt ze zich te midden van een overvloedige uitstalling van alles wat je maar kunt bedenken op het gebied van galanterieën.’ Alexander T. Stewart droomde van ‘een hectare vol winkelende vrouwen’, andere ondernemers beschouwden hun warenhuizen als ‘altaren, gewijd aan de belangen van vrouwen’. Niets werd nagelaten om dit te verwezenlijken. De bediening in het Marmeren Paleis werd in handen gegeven van de aantrekkelijkste jonge mannen die Stewart kon vinden. Met hun schaduwrijke interieurs hadden sommige warenhuizen het karakter van elegante ontspanningsoorden, waar vrouwen konden praten, eten en ongestoord met elkaar verkeren. Er werden toiletruimten geïnstalleerd en tafels om aan te schrijven. In 1878 verscheen in Macy's de eerste theesalon voor dames. De winkels waren vrijwel de eerste openbare gelegenheden waarin vrouwen uit de hogere klassen zich zonder begeleiding konden begeven om elkaar te bekijken en bekeken te worden. Geen wonder dat mannen zich hier misplaatst voelden. In 1873 schreef de Woman's Journal: ‘Van alle treurige schepsels is een heer die in een winkel staat te wachten er wel het meest beroerd aan toe. Hij ziet er volkomen ongelukkig en beschaamd uit. Als het kon zou hij het liefste wegkruipen in een klein hoekje [...]. Zijn vrouw komt af en toe stralend aanlopen met een hoedje, jak of jurk en de arme echtgenoot, de droevige beheerder van het geld, is bereid om iedere prijs te betalen, het geeft niet hoeveel, als hij maar snel kan vertrekken.’ In korte tijd voltrokken zich blijkbaar radicale veranderingen. Ellen Montgomery, bij voorbeeld, de populaire heldin uit de in 1850 verschenen roman van Susan Warner - The Wide, Wide World - heeft tenminste nog niets van een zelfbewuste consumente. Met grote tegenzin laat zij zich door haar ziekelijke moeder om een boodschap sturen naar een kledingwinkel. De winkelbediende gedraagt zich grof tegen haar, ze wordt vernederd en bedrogen. Ze is niet in staat zich daartegen te verweren, het ontbreekt haar aan iedere behoefte om zelfstandig te functioneren in het leven. Haar ambities reiken niet verder dan het zetten van een kopje thee voor haar vriendinnen. Het bezoeken van een winkel is voor haar een pijnlijke, bijna onnatuurlijke aangelegenheid. | |
[pagina 59]
| |
Feministische golfIn zijn zojuist verschenen boek True Love and Perfect Union laat de Amerikaanse historicus William Leach de opkomst van warenhuizen in de Verenigde Staten zien als uitdrukking van een nieuwe sociale rol voor vrouwen, die van consumente. Haar bestedingen in de kapitalistische droompaleizen vormen voor haar vaders, echtgenoten en zoons een steeds dwingender reden om te blijven ploeteren in de industriële werkplaatsen. Deze scherpe scheiding van ‘vrouwelijke’ en ‘mannelijke’ sferen bracht een grotere bewegingsvrijheid voor vrouwen met zich mee, zij het dat vrouwen uit arme immigrantengroepen, arbeidsters, ongehuwde vrouwen en weduwen zonder geld daar aanvankelijk weinig van gewaar werden. Juist in de groepen die er het meest van konden proñteren, bestond er echter ook verzet tegen deze veranderingen. Leach analyseert de wereldbeschouwing van het feminisme, waarvan de invloed tussen 1850 en 1870 groeiend was. Feministen zagen met lede ogen aan, dat ‘vrouwelijkheid’ steeds sterker werd geïdentificeerd met ‘consumptie’, of, zoals Thorstein Veblen enkele decennia later zou zeggen, ‘demonstratief nietsdoen’. Dat was niet bepaald wat zij zich van een ideale toekomst voor vrouwen voorstelden. Over het negentiende-eeuwse feminisme is de afgelopen jaren bijzonder veel gesproken en geschreven. Onder degenen die het feminisme van toen vergelijken met dat van thans, bestaat grote eenstemmigheid, namelijk dat de zogenaamde ‘eerste feministische golf’ hooguit op formele gronden enig succes heeft geboekt. Het zou gaan om een beweging van rijke dames, die uitsluitend uit waren op het behartigen van hun eigen belangen en het er verder bij hebben laten zitten. ‘De vrouwenbeweging was blijven steken in de strijd voor het vrouwenkiesrecht’, zo heet het in een brochure van Dolle Mina, ‘maar aan de wezenlijke verandering van de plaats van de vrouw in de maatschappij was niets gedaan [...], deze situatie bestaat nog steeds.’Ga naar eind1. Marie-Louise den Bandt merkt op, dat de eerste ijveraarsters voor de emancipatie van vrouwen afkomstig waren uit de gegoede burgerij. Ze streefden naar beter onderwijs en recht op arbeid. ‘De emancipatiestrijd spitste zich na het bereiken van bovengenoemde doelen uiteindelijk toe op het verkrijgen van kiesrecht.’ Aan de hand van een citaat van Evelyne Sullerot wordt geconcludeerd dat het ‘vrouwenkiesrecht de kern van de gehele vrouwenbeweging is’Ga naar eind2.. Het zijn stereotiepe oordelen, gevat in stereotiepe bewoordingen, die meer lijken te zeggen over degenen die deze opvattingen uitdragen dan over het verschijnsel in kwestie. De veronderstelde tekorten van de eerste feministische golf vormen een belangrijke rechtvaardigingsgrond voor het hedendaagse feminisme. Wat destijds zou zijn blijven liggen, dient nu te worden opgepakt en waar toen helemaal niet aan gedacht werd staat op dit moment centraal. ‘De opleving van de vrouwenbeweging in de tweede helft van de zestiger jaren is tot dusver onvoldoende geanalyseerd,’ zegt Joyce Outshoorn in haar gezaghebbende Vrouwenemancipatie en socialisme. ‘Zij neemt echter de strijd weer op waar die vijftig jaar geleden werd losgelaten. Vanuit het tegenwoordige tijdsperspektief ziet men in (zoals Engels al voorzag), dat formeel gelijke rechten nog geen bevrijding van de vrouw betekenen. Men is dan ook de achterliggende repressieve mechanismen gaan onderzoeken, die er toe leiden dat vrouwen nog steeds onvoldoende van hun kansen en rechten gebruik maken.’ De schrijfster noemt daar wat voorbeelden van en vervolgt: ‘Men ondeedt de ondermijnende ideologie die de vrouw als minderwaardig bestempelt (“mannelijk chauvinisme”) en bekijkt onderwijs, opvoeding, kranten, radio, televisie, reklame, sex, huwelijk en liefde op hun “seksistiese” tendensen, d.w.z. tendensen die de starre man-vrouw rolverdeling bestendigen. Dit zijn juist de aspekten die de “oude” beweging [...] verwaarloosd heeft.’Ga naar eind3. Het is duidelijk: de negentiende-eeuwse feministen hadden totaal geen oog voor allerlei ‘bovenbouw-verschijnselen’ die zwaar geïnfecteerd zijn met hardnekkige weerstanden tegen vrouwenemancipatie. Het zijn oude stof- | |
[pagina 60]
| |
nesten waar de ragebol van het huidige feminisme nodig doorheen gejaagd moet worden. Vooral het ‘persoonlijke leven’ dient te worden opengebroken en schoongespoten, dan pas komt er enig zicht op een betere toekomst. Het is een geluid dat ook te horen is bij de in Nederland druk bestudeerde Amerikaanse radicale theoreticus Eli Zaretsky, die onder meer beweert: ‘Na het winnen van de kiesrechtstrijd verdween de vrouwenpolitiek tot de jaren zestig van het toneel. In de tussenliggende jaren werd het streven van vrouwen naar persoonlijke emancipatie uitgedrukt in psychoanalyse, artistiek nonconformisme, sexuele vrijheid en andere vormen van cultureel radicalisme - vormen waarin werd uitgegaan van het persoonlijke leven als iets dat buiten de politiek staat.’Ga naar eind4. Het persoonlijke is politiek en moet dat ook zijn! | |
Openbaar en privéLeach toont met een weelde van gegevens aan, dat het negentiende-eeuwse feminisme in de Verenigde Staten nauwe banden had met een veel bredere hervormingsbeweging. Tussen wat hij de ‘koningin’ van de hervormingsbewegingen noemt - de American Social Science Association (assa) - en het feminisme bestond een hechte coalitie. De strijd tegen de uitwassen van de industriële revolutie en de sterke verstedelijking: pauperisme, misdaad, klassentegenstellingen en andere misstanden, ging hand in hand met de strijd voor de verbetering van de positie van vrouwen. De sociale wetenschappen, die evenals in andere Westerse samenlevingen het kader vormden waarbinnen deze hervormingen plaatsvonden, werden door tijdgenoten gezien als de ‘vrouwelijke tak’ van de politieke economie. De assa was het forum van waaruit dikwijls gepleit werd voor vrouwenzaken, terwijl er anderzijds veel feministen actief waren op gebieden als onderwijs, welzijn en het gevangeniswezen. In de periode van omstreeks 1840-1880, de tijd die Leach vooral bestrijkt in zijn studie, werd de feministische discussie bepaald niet overheerst door het vrouwenkiesrecht. Integendeel: de totale positie van vrouwen stond in de belangstelling, in heden, verleden en toekomst. Een belangrijke plaats werd daarbij ingenomen door vraagstukken als huwelijk, sex, opvoeding, echtscheiding, gezondheid, geboortenbeperking, gezin en betrekkingen tussen mannen en vrouwen; zaken dus, die vandaag de dag zouden gelden als elementen van het persoonlijke leven. Op grond van wat Leach gevonden heeft laat zich dan ook de stelling verdedigen, dat er tussen het feminisme van toen en dat van thans veel sterkere overeenkomsten bestaan dan altijd wordt aangenomen. Dat is nog niet alles. In zijn Haven in a Heartless World heeft Christopher Lasch enkele jaren geleden betoogd, dat het feministische gedachtengoed waarmee heden ten dage wordt geprobeerd het persoonlijke leven te ondermijnen, al druk in gebruik was bij de sexuele hervormers en andere deskundigen op het gebied van huwelijk en gezin in de jaren twintig en dertig van deze eeuw. Het privé-leven diende in hun ogen ‘gerationaliseerd’ te worden ‘ten behoeve van de psychische gezondheid’. Met veel kracht werd door deze groepen bij voorbeeld gepleit voor de gedachte dat een geslaagd huwelijk afhankelijk is van de juiste ‘techniek’. Lasch zegt: ‘Hun programma deed de grens tussen het persoonlijke leven en het openbare leven verdwijnen, waardoor alle vormen van spel, zelfs sex, het karakter van arbeid kregen. Volgens medici en psychiaters vereiste het “klaarkomen” dus niet alleen de juiste techniek, maar tevens inspanning, vastberadenheid en beheersing van emoties.’Ga naar eind5. William Leach, die een leerling is van Lasch, toont aan dat deze deskundigen voor een groot deel konden putten uit overtuigingen en inzichten die waren ontwikkeld door vooraanstaande vertegenwoordigers van... het negentiende-eeuwse feminisme! | |
Ware liefdeHoezeer de ‘oude beweging’ bezig was met ‘seksistiese tendensen’ mag blijken uit de ware | |
[pagina 61]
| |
kruistocht die door feministen werd ontketend terwille van de ‘zuivering’ van de liefde. De ware liefde tussen mannen en vrouwen werd gezien als één van de fundamenten van een gezonde samenleving, die gekenmerkt werd door samenwerking en harmonie. Alom baseerden feministen zich op het positivisme van Auguste Comte, waarin een centrale plaats was ingeruimd voor de sociologie, de wetenschap van de samenleving, die nodig was om het sociale leven te grondvesten op redelijke principes. Iedere levenssfeer diende volledig gerationaliseerd te worden, zodat de mensheid haar emotionele behoeften in overeenstemming zou kunnen brengen met wetenschappelijke voorspellingen, waardoor conflicten zouden kunnen verdwijnen. De ijveraars voor de ware of rationele liefde dienden af te rekenen met de gangbare liefdesidealen van omstreeks het midden van de negentiende eeuw: de sentimentele of opofferende liefde en de romantische liefde. De literatuur in die dagen werd gedomineerd door het genre van de zoetelijke damesromans, dat geheel doortrokken was van het sentimentele ideaal, namelijk dat vrouwen zich dienen op te offeren voor hun man en kinderen door van hun gezin en huishouding een wijkplaats in een harteloze wereld te maken. Vanwege de enorme populariteit van dit genre, werd het tegengif veelal eveneens in romanvorm gegoten. Zo publiceerde in 1874 Lillie Devereux Blake haar Fettered for Life; or, Lord and Master. De schrijfster, die jarenlang voorzitster was van vrouwenkiesrechtverenigingen, schuwt geen details als het er om gaat de verschrikkingen te schetsen die het gevolg zijn van de sentimentele huwelijksrelatie tussen de heer en mevrouw Blodgett. Meneer is een dronkelap en raakt voortdurend verwikkeld in smerige politieke zaakjes, terwijl zij een zachtaardige vrouw is, die damesromans leest en zelfs tijdens haar diepste vernederingen nog aandoenlijk tracht haar echtgenoot te bemoederen. ‘Hij hief een hand op en greep haar in de haren. Toen deed hij zijn andere hand omhoog en terwijl zijn gelaat roodgloeiend van opwinding was, sloeg hij haar hard in het gezicht. [...] Hij sloeg haar nog eens en nog eens. [...] Eerst smeekte het arme schepsel om medelijden, maar haar kreten verflauwden al snel. Toen hij haar van zich wegduwde tegen de grond klonk er geen geluid meer. [...] Hij schopte de liggende gestalte steeds meer, door zijn zware laarzen waren dit practisch dodelijke trappen.’ De passage wordt afgesloten met een zin, waaruit moet blijken, dat de schrijfster niets uit haar duim gezogen heeft: ‘Iedere dag opnieuw worden onze politierapporten gevuld met aantekeningen over de wonden, pijnigingen en dodelijke slagen die vrouwen van hun meedogenloze echtgenoten krijgen toegediend.’Ga naar eind6. Evenals heden ten dage het geval is, werd door de feministen in de negentiende eeuw een verband gezocht tussen vrouwenmishandeling en bepaalde vormen van huwelijk. De pretenties van de sentimentele liefde werden feilloos doorgeprikt: van een strikte scheiding tussen mannelijke en vrouwelijke sferen, waar dit ideaal op berustte, zou volgens de feministische theoretici toch nooit sprake kunnen zijn. De gebondenheid van vrouwen aan huis en haard garandeerde geenszins haar veiligheid, want door de mannelijke overheersing zou voortdurend inbreuk op de huiselijke sfeer worden gemaakt. Sommigen, zoals Caroline Dall, gingen uit van het bestaan van een permanente oorlog tussen de geslachten en, zoals Dall in 1867 schreef: ‘Het “eeuwige conflict” is doorgedrongen tot het hart van bijna ieder huishouden.’ Voor de romantische liefde hadden feministen zo mogelijk nog minder goede woorden over dan voor de sentimentele liefde. Het romantische ideaal had in het derde kwart van de negentiende eeuw sterk aan populariteit gewonnen. Het gold als een mogelijkheid om het gearrangeerde huwelijk, dat werd gesloten uit statusoverwegingen bij de ouders en andere verwanten van het echtpaar, te vervangen door een huwelijksband waarin persoonlijke ontplooiing en geluk centraal staan. Bij het romantische paar zouden geen grenzen bestaan aan het onderzoeken van elkaars innerlijk: de echte- | |
[pagina 62]
| |
lieden kunnen zich in elkaar geheel verliezen. De romantische liefde zou ‘alles overwinnen’, niet alleen geografische afstand, maar vooral ook sociale afstand, de grenzen tussen klassen, rassen, geslachten en leeftijdsgroepen; romantische liefde is niet alleen ‘blind’, maar ook ‘doof’.Ga naar eind7. Door feministen werden deze opvattingen ontmaskerd als een gevaarlijke leugen. De ‘verblinding’ zou volgens hen leiden tot een volstrekt rechteloze en hulpeloze positie van vrouwen, ze zouden volledig worden overgeleverd aan de grillige lusten van hun mannelijke partners. De ‘klassieke’ aanklacht tegen dit liefdesideaal is te vinden in het uit 1869 daterende Lady Byron Vindicated van Harriet Beecher Stowe, een van de meest omstreden geschriften van de negentiende eeuw. Het boek is, zoals bekend, een vurige verdediging van Lady Byron tegen aantijgingen als zou zij het leven van haar man geruïneerd hebben. Stowe beweerde, dat Lady Byron zich uit fatsoensoverwegingen nooit had kunnen verweren: ter bescherming van Lord Byrons reputatie wilde ze niet openbaren, dat de verslechtering van het huwelijk het gevolg was geweest van de incestueuze betrekkingen tussen Lord Byron en zijn halfzuster Augusta. Stowe schreef aan een vriend: ‘Ik beschouw de geschiedenis van Lady Byron als een voorbeeld van verouderde opvattingen over de positie van vrouwen, een vrouw als schepsel dat gemangeld en onder de voet gelopen kan worden als haar belangen botsen met die van haar echtgenoot.’ Volgens Stowe was Lord Byron het prototype van een romantische minnaar, iemand die in staat is gewone mannen en vrouwen om te vormen tot ‘blinde aanbidders die zouden zweren dat zwart wit was; of wit zwart’. Hij was begiftigd met een ‘zeer bijzondere en fatale macht over het gevoel voor moraal bij de vrouwen met wie hij in contact werd gebracht; en in veel vrouwen veranderde de liefde voor hem in een soort verdwazing doordat ze werden beroofd van het juiste gebruik van hun zintuigen’. Een romantische minnaar is in haar ogen dwangmatig bezig hindernissen te overwinnen, steeds nieuwe taboes te doorbreken, gevaarlijke en verboden dingen te doen. Stowe dacht, dat dit grensde aan een krankzinnig soort misdadigheid en velen waren dit hartgrondig met haar eens. In The Woman Who Dared dat ook in 1869 verscheen, geschreven door Epes Sargent, staat te lezen dat hartstocht soms tot liefde leidt, maar net zo goed tot haat kan voeren. Liefde alléén resulteert nooit in woede, maar ‘hartstocht [...] grijpt het pistool of het mes en doodt’. Volgens George Stearns onderscheidt zich de ware liefde in gunstige zin van sentimentele en romantische liefde, doordat het ‘niet tot jaloezie inspireert, geen moorden laat gebeuren, niet tot zelfmoorden aanzet, niet tot miskramen aanleiding geeft, geen familieoorlogen in het leven roept en geen zelfzuchtige lusten toestaat’. | |
Geen geheimenHet beste wapen in de strijd om de ware liefde was misschien wel het principe van openheid, of liever ‘geen geheimen’. Leach zegt: ‘Alle vrouwen, zo geloofden de feministen, moesten de wetenschappelijke feiten van het leven bestuderen om betrouwbare waarheden te ontdekken waarop een betere, meer blijvende sociale orde gebouwd kon worden. Het “geen geheimen”-principe had net zo'n sociale dimensie, misschien nog wel in sterkere mate. Door alle kennis door te spelen aan vrouwen en vooral door hen onbeperkte toegang te verschaffen tot wetenschappelijke informatie over sex en fysiologie, zou “geen geheimen” vrouwen vrijwaren van het bedrog, de uitbuiting en het conflict dat onvermijdelijk volgde uit sexuele onwetendheid. Openheid maakte particuliere geheimen tot algemeen bezit voor beide geslachten.’ Er bestond een ware eredienst voor de openheid, een cultus van ‘geen geheimen’. Feministen waren er als rechtgeaarde positivisten van overtuigd, dat geheimzinnigheid wel samen moest gaan met een onrechtvaardige machtsverdeling, ook en vooral tussen mannen en vrouwen. Openheid zou een ‘natuurlijke’ egalitaire verhouding tussen de geslachten doen | |
[pagina 63]
| |
ontstaan en zou het mogelijk maken de universele morele wetten te ontdekken waarop zekerheid en orde gefundeerd waren. Vooruitgang was alleen maar mogelijk, zo werd gedacht, als mensen de sociale omstandigheden intellectueel konden beheersen. Daartoe was een ‘zuiver’ intellect nodig, niet vertroebeld door emoties of traditie. Hier ligt een principieel verschil met de uitgangspunten van het hedendaagse feminisme, waar de beginselen van de Verlichting grotendeels afgezworen zijn. Vandaag de dag pleiten belangrijke stromingen in het feminisme voor een afzonderlijke ‘vrouwenwetenschap’, met methoden die niet op de rede zijn gefundeerd maar op ‘gevoel’, ‘vrouwelijke intuïtie’ of zelfs: ‘heksenogen’, een geheel eigen wijze van vrouwelijk observeren. Het Comtiaanse positivisme geldt in die kringen als een mannelijk onderdrukkingsmechanisme en het ‘vrouwengeheim’ is weer in ere hersteld, iets waarvan mannen per definitie geen weet kunnen hebben omdat het door mannelijke manieren van observatie nooit doorgrond kan worden.Ga naar eind8.
Burt Green Wilder wordt door Leach ten tonele gevoerd als de personificatie van de geestesgesteldheid die doordrongen is van openheid. Deze beoefenaar van de wetenschap verwierf zich een grote naam op het gebied van de vergelijkende anatomie. Aan de Cornell University voerde hij het laboratorium in als plaats voor aanschouwelijk onderwijs. Studenten brachten een groot deel van hun tijd daar door en hielden zich bezig met het ontleden van de meest uiteenlopende objecten: embryo's van allerlei soorten dieren, hersens van misdadigers en krankzinnigen, lichaamsdelen van circusdieren. Wilder scharrelde deze zaken op in zijn vrije tijd. Zijn eigen favoriete ‘ontleedobject’ was echter de huiskat, waarvan hij er in de loop der jaren vele duizenden gebruikte. ‘In naam van de wetenschappelijke objectiviteit en de rationele speurtocht naar de waarheid,’ zegt Leach droogjes, ‘ontdeed Wilders laboratorium de kant van zijn huiselijke en sentimentele symbolische betekenis.’ Wilders hartstocht om al het ‘verborgene’ te ontdekken en precies te benoemen, strekte zich ook uit tot de menselijke sexualiteit en lichaamsverzorging. Hij schreef een voorlichtingsboek voor de jeugd, waarin hij alle geslachtsorganen bij de naam noemde om geen enkel raadsel te laten bestaan. In tegenstelling tot het hardnekkige geloof, dat de Victoriaanse tijd zich onderscheidde door een steile preutsheid en onovertroffen hypocrisie op sexueel gebied, werd Wilders ijver om dat terrein te ontsluieren door velen in zijn tijd gedeeld. Leach spreekt over een ‘schijnbaar eindeloze reeks feministische teksten met gedetailleerde en nuchtere analyses van sexuele processen, verlucht met niets verbloemende illustraties’. Hij zegt: ‘Het werd eigenlijk als de taak van vrouwen gezien om diep in de kern van het verschijnsel door te dringen en het te ontdoen van alle sentimentele omhulsels, net als met de katten van Burt Green Wilder gebeurde.’ Vrouwen werden aangemoedigd zich bezig te houden met iedere wetenschap die ook maar iets te maken had met het lichamelijke bestaan van mannen en vrouwen: biologie, anatomie, fysiologie, lichaamsverzorging en sociale wetenschappen. Zelfs medische helderziendheid werd gepropageerd, omdat medisch helderzienden de bijzondere gave zouden hebben om ‘het binnenste van voorwerpen te zien en dus de aard van de ziekte vast te stellen’. ‘Sexuele radicalen,’ merkt Leach op, ‘werkten er hard aan om iedere sexuele waarheid uit te roken.’ Deze honger naar kennis werd gevoed door talloze cursussen, tijdschriftartikelen, boeken, voordrachten, zelfstudie en, na omstreeks 1860, universitaire opleidingen. Evenals in Nederland (Aletta Jacobs) en andere Westerse samenlevingen, groeiden vrouwelijke artsen in de Verenigde Staten uit tot de ware idolen van het feminisme. De sexuele onthullingsdrift - Leach spreekt van sexual muckraking - stond steeds in verbinding met aandacht voor grote politieke vraagstukken. Zoals bij voorbeeld in het programma voor geboortenbeperking van Lucinda Chandler, | |
[pagina 64]
| |
dat gebaseerd was op het eigen beslissingsrecht van vrouwen. ‘Baas in eigen buik’ avant la lettre. Chandler vond dat vrouwen ‘beschikkingsrecht over hun eigen persoon’ moesten hebben, de wensen van mannen mochten daarbij geen enkel gewicht in de schaal leggen. Een vrouw moest beslissen wanneer, waar en hoe geslachtsverkeer zou plaatshebben. Mannen dienden daartoe hun sexuele lusten te leren beheersen en rationaliseren. Geslachtsverkeer was niet zozeer een ‘sexuele’ activiteit als wel een daad van samenwerking, die planmatig moest zijn, rationeel, harmonieus, zakelijk en, uiteindelijk, produktief. Sommige feministen dachten dat deze rationalisering zou leiden tot het verdwijnen van ‘hartstochtelijke gevoelens’ bij zowel mannen als vrouwen. Eliza Duffey wilde ‘hoofdarbeiders’ maximaal één keer geslachtsverkeer per maand toestaan, maar vond dat sexuele behoeften ruimschoots bevredigd zouden kunnen worden als mensen het in hun hele leven een keer of zes deden. | |
GemengdEen noodzakelijk ingrediënt voor de beheersing van sexuele lusten was, dat jongens en meisjes van jongsaf aan te zamen werden opgevoed, onder dezelfde omstandigheden en met dezelfde middelen. Dit ideaal van ‘gemengd onderwijs’ gold in de negentiende eeuw als het toppunt van vooruitstrevendheid. De gedachte die er - mede - aan ten grondslag lag was dat slechts op deze manier verhinderd kon worden dat er sexuele hartstochten en fantasieën werden gecultiveerd, die noodzakelijkerwijs zouden leiden tot onevenwichtigheid, conflict en ziekte en tot een kwetsbare en afhankelijke positie van vrouwen. Slechts een volkomen ‘verzakelijking’ van de sexualiteit kon een aanvaardbare basis zijn voor ware liefde. Leach zegt: ‘In een wereld waar gemengde opvoeding bestaat kan niets eenzijdigs of gevaarlijks gebeuren, omdat alles wordt gezien of onthuld.’ Niet iedereen was het met deze redenering eens, zoals mag blijken uit het incident dat zich op een ‘gemengde’ school te Wisconsin afspeelde in 1874. Daar kwamen verscheidene mannen en vrouwen samen om te discussiëren over ‘fijngevoelige onderwerpen’. Een jongen hield een voordracht over strakke vrouwenkleding. Uitvoerig behandelde hij de schade die daar het gevolg van kon zijn voor de vrouwelijke voortplantingsorganen, het effect op menstruatie en het krijgen van kinderen. Op totaal onbevangen wijze werd door de aanwezige meisjes voor deze lezing geapplaudisseerd en een van de begaafdsten merkte op: ‘Het had niet actueler kunnen zijn!’. Het schoolbestuur had echter grote bezwaren tegen dit soort bijeenkomsten en maakte er een eind aan. Een paar van de slimste meisjesstudenten kregen te horen dat ze maar beter naar een andere school konden omzien. Weinigen drukten het ideaal van de gemengde opvoeding beter uit dan Thomas Higginson: ‘Aangezien jongens en meisjes geboren zijn met belangstelling voor elkaar, denken we dat het veiliger is om zich dit op natuurlijke wijze te laten ontwikkelen; om het in de frisse lucht te plaatsen en het volle daglicht, in plaats van pogingen te ondernemen om het te onderdrukken. Op een gemengde school doet het feit van de sexualiteit zich net als in het gezin voor als een onbewuste, gezonde stimulans. Juist op gescheiden scholen verdwijnt de gezonde relatie en wordt de gedachte aan sex smerig en verziekt.’ Omdat het ijveren voor de ware liefde dit soort vertakkingen had naar andere levensgebieden, weerspiegelde dit ideaal volgens Leach ‘de rationalisering die in tal van sectoren van de Amerikaanse samenleving plaatsvond, een proces dat erop gericht was om harmonie en orde te scheppen in een grillig economisch en sociaal systeem’. | |
FeminismeDe analyse van de ware liefde is misschien wel de kern van de studie van Leach, van hieruit trekt hij verbindingslijnen naar andere bestanddelen van de feministische ideologie en naar concrete ontwikkelingen die zich in het derde kwart van de negentiende eeuw in de Verenigde Staten voordeden. Doordat hij een overwel- | |
[pagina 65]
| |
digende hoeveelheid gegevens bijeengebracht heeft, is het niet eenvoudig om de opzet van zijn boek in het kort samen te vatten. Hij lijdt bovendien aan het euvel dat kenmerkend is voor veel van zijn historische vakbroeders en zusters, namelijk dat hij niet bereid of in staat is om te zoeken naar een duidelijke structuur in de geschiedenis. Toch loopt als een rode draad door zijn hele betoog de stelling, dat het negentiende-eeuwse feminisme allerminst de nogal armzalige pressiegroep voor vrouwenkiesrecht was die er door het feminisme van nu veelal van gemaakt wordt. Hoe heeft dat tot nu toe zo zorgvuldig verborgen kunnen blijven? Zelfs voor iemand als Ann Douglas, de schrijfster van het onvolprezen The Feminization of American Culture, waarin nota bene vrijwel dezelfde periode wordt behandeld en een aanzienlijk deel van dezelfde auteurs en bronnen?Ga naar eind9. Leach is vermoedelijk een van de eersten geweest die zich niet hebben blindgestaard op de actie van het vrouwenkiesrecht zélf, maar zich afvroegen: waar kwam die strijd vandaan? Als je afgaat op de officiële geschiedschrijving - feministisch of niet - dan krijg je dikwijls de indruk dat er omstreeks de eeuwwisseling opeens iets uit de lucht kwam vallen, een feministische donderslag bij heldere hemel. Leach heeft zich doelbewust toegelegd op de aanloopperiode tot de kiesrechtstrijd, op de ‘onofficiële geschiedschrijving’ en ontdekte dat die strijd het gevolg was en onderdeel uitmaakte van veel bredere ontwikkelingen op langere termijn. Het verschil tussen hem en Ann Douglas is niet zozeer dat hij dingen heeft gezien waar zij volkomen blind voor was, maar veeleer een kwestie van waardering. Douglas vond óók sporen van het feminisme in het negentiende-eeuwse Amerika, maar concludeerde dat het hier om een ideologie en beweging ging die hooguit van zijdelings belang is geweest voor de maatschappelijke ontwikkelingen die er écht toe deden. Zij hield zich bezig met de ‘imperialisten van de zoetelijkheid’, de schrijfsters van de onmetelijk populaire damesromans, die in hun streven om de hele samenleving te veranderen in één grote huiskamer, de grondslag legden voor een oppervlakkige, sentimentele ‘massacultuur’. Ze merkt op: ‘Hoewel het hier niet gaat om de meest bewonderenswaardige onder de zelfbewuste Amerikaanse vrouwen van de negentiende eeuw, zijn zij [...] wél in de ware zin van het woord historisch het meest veelbetekenend geweest. Ze waren in oneindig groter getale dan hun vrouwelijke tijdgenoten die openlijk hervormingsgezind waren; Sarah Hale van het Godey's Lady's Book had altijd meer aanhang dan Elizabeth Cady Stanton, de kampioene van het vrouwenkiesrecht.’ Ik denk dat dit een nuttige kanttekening is bij True Love and Perfect Union. Leach lijkt me zó te zijn meegesleept door zijn ‘ontdekkingen’, dat hij aan enige relativering van het belang van de feministische stroming niet is toegekomen. Tal van schrijvers en schrijfsters die in zijn boek de revue passeren noemt hij ‘feminist’, maar wanneer is iemand dat? Daarvoor zijn nu eenmaal geen eenduidige criteria. Boeiend is bij voorbeeld dat Ann Douglas het etiket ‘feminist’ slechts van toepassing acht te zijn op één enkele negentiende-eeuwse vrouw, Margaret Fuller. Haar voorwaarden zijn blijkbaar aanzienlijk zwaarder dan die van Leach.
Hoe nietig het groepje feministen ook geweest mag zijn, Leach heeft het tenminste ontdekt en laten zien dat er opvallende overeenkomsten bestaan tussen toen en nu. Tal van uitspraken op het gebied van gezondheid, welzijn, sexuele voorlichting, sexuele gelijkheid, onderwijs, huishoudelijke arbeid, huwelijk, gezin, mannelijkheid, vrouwelijkheid, geboortenregeling, crèches of opvoeding die in True Love and Perfect Union staan vermeld, zouden zonder enig opzien te baren vandaag de dag in de Vrouwenkrant, Opzij of De Nieuwe Linie aangetroffen kunnen worden. Sommige ideeën zouden zelfs nu nog uitermate radicaal aandoen, zoals het pleidooi dat de National Women's Suffrage Convention in 1878 hield voor de erkenning van ‘huisvrouwenloon’ of het voorstel van Elizabeth Osgood Willard om de overheid | |
[pagina 66]
| |
te laten zorgen voor een huis voor iedere volwassen vrouw, getrouwd of ongetrouwd. Anderzijds zijn er grote verschillen aan te wijzen, bij voorbeeld op het gebied van de sexualiteit. Negentiende-eeuwse feministen waren erop uit de sexualiteit te ‘vergeestelijken’ om daarmee de ‘donkere druppel uit te drijven die in het sociale organisme circuleert’. Leach merkt hierover op: ‘Ze wilden alle lichamelijke functies rationaliseren of “in evenwicht brengen” om zowel mannen als vrouwen vrij te stellen voor actieve loopbanen in het productieproces. Omdat ze zich concentreerden op het opheffen van vrouwen tot de gelijken van mannen in de openbare en particuliere sfeer, ging hun kritiek niet verder dan de gelijkheid op heterosexueel gebied, waarin alle andere vormen van sexuele expressie uitgedrukt moesten worden. Ze beschouwden de sexuele activiteiten die op het individu zélf waren georiënteerd - vooral eenzame masturbatie - als gevaarlijke ziekteverschijnselen. Omdat ze de lustvijandigheid van hun tijdgenoten uit de middenklassen deelden, maar bovenal omdat ze vrouwen wilden bevrijden uit de knellende banden van de huiselijke sfeer, vreesden ze de egocentrisch gerichte sexualiteit als potentieel “ziekmakend”.’ In het feminisme nu heeft zich wat dit betreft een Umwertung aller Werte voorgedaan: masturbatie geldt vandaag de dag als de meest gezonde, bevrijdende sexuele activiteit, terwijl juist heterosexualiteit potentieel ‘ziekmakend’ is. Dit heeft te maken met het karakter van de maatschappij waarin we nu leven, die niet meer in de eerste plaats op produktie is gericht, maar op consumptie en vrijetijdsbeleving. Maar het heeft ook te maken met het verdwijnen van het Comtiaanse positivisme als inspiratiebron voor de vooruitgang. Hedendaagse feministen geloven er niet zo erg meer in, dat mannen en vrouwen een gezamenlijke toekomst dienen na te streven, die gebaseerd is op een perfect union, samenwerking en harmonie. Integendeel, tussen mannen en vrouwen wordt een schier onoverbrugbare kloof geprojecteerd: de feministische toekomst is een ‘vrouwentoekomst’, | |
[pagina 67]
| |
van alle mannelijke smetten vrij.
Dit soort vrouwelijke ‘zuiverheid’ speelde ook in de negentiende eeuw een grote rol. Wat vrouwen ook willen, zo werd gedacht, dat mag nooit en te nimmer worden ‘vertaald’ in het soort politieke eisen waarmee mannen gewend zijn politiek te bedrijven. Leach zegt: ‘Voor feministen betekende de “politiek” eigenlijk datgene wat boven de politiek staat, waar alle tegenstellingen en verschillen samenvloeien tot één geïntegreerd geheel en waar aardse ruzies geen invloed hebben.’ Feministen waren er van overtuigd, dat ze handelden in overeenstemming met de natuur en dat ze daarom vér verheven waren boven de ‘mannenpolitiek’ en de ‘mannenideologie’. Zelfs in het huidige feminisme klinkt dit geluid nog krachtig door. Voor welke toekomst feministen ook strijden, het moet blijkbaar wel het liefst met schone handen gebeuren. |
|