Maatstaf. Jaargang 29(1981)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 50] [p. 50] Jean-Paul Franssens Zeven sonnetten Mijn slager Omdat het weldra kerstmis is Heeft mijn slager zijn gezicht Met vetkaarsen verlicht Achter zijn hakblok hakt hij zelden mis Zijn reuze klap is panklaar en potdicht Bloed stroomt bij stromen uit de rode moten De nagels barsten aan de varkenspoten Maar elke klap geeft hun een nieuw gewicht Rollade, riblap en sausijs Steeds weer gewogen Nooit te licht bevonden De glinstering van altijd verse wonden verpletterende slag op koeieogen Maken hem keizer in zijn vleespaleis [pagina 51] [p. 51] Mijn bakkersvrouw Hoe mooi is toch mijn bakkersvrouw aan d'overkant In lome traagheid schrijdt zij langs haar broden Maar zij regeert haar klant met strenge hand Haar warme brood des levens is voor mij verboden Haar glimlach geldt alleen de bruine bollen Rozijnebroden met of zonder spijs De maanzaadbroden en de weihnachtstollen En niets of niemand brengt haar van de wijs Want die niet bakt vindt zij een stakker Er blijft voor haar maar één die haar mag dwingen Die met haar stoeien mag tussen de krakelingen Bovenop heuvels van amandelringen Bovenop bergen deeg staat hij te zingen Daar waar de oven gloeit wacht haar de warme bakker [pagina 52] [p. 52] De koster De koster deelt zijn zegen uit over de kerk Zijn godsdienst is zijn godshuis: harde plicht Want elke zerk toont hem met waar gezicht: Jouw lof voor God dat is je werk Als ik hem zie in zijn versleten jas Zijn knieën knarsend in zijn wijde broek Speurend naar vuil tot in de verste hoek Weet ik: die man is met zijn heer echt in zijn sas De bijbels kunnen hem niets beters leren Dan hoe je banken kunt doen glanzen van de was En hoe je spinnewebben weert uit d'allerhoogste sferen Eens zal zijn heer zijn kansen keren Wanneer hij slordig wordt der jaren zat En tegen stof en vuil zich niet meer kan verweren [pagina 53] [p. 53] Antiek Bij 't krassen van de bel gaat moeizaam open De grote groene deur die toegang geeft Tot achttienhonderdtien en wat reeds heeft geleefd Jaren geleden en heeft kunnen lopen Drie schalen van oud blauw met barsten overal Staan schuchter naast elkaar: Wie zal er komen? Het oude schilderij met waanzin in de bomen En links en rechts de glimlach van verval En tussen al die dorre dooie dingen Staat Jos zijn lichte lied te zingen En staart mij aan met eeuwen oude ogen Wie kan bedriegen die niet werd bedrogen? Wie kan zich zelf de eeuwigheid opdringen? Hij lacht mij uit omdat ik af wil dingen. [pagina 54] [p. 54] Arbeidstherapie Zij staan nu voor de oven met de potten Die zij hier draaiden deze dag De meester lacht tot spot der zotten Die op dit uur hebben gewacht Zij staan dicht om hem heen de tragen En wachten op een teken van zijn hand Straks zullen zij hun vazen dragen Grijze getuigen van hun dof verstand Dan opent hij de deur zij zien het rood van een fatale brij die hun moest zijn een zegen En rennen uit het huis zij zijn in grote nood De zwarte vogels in de tuin bewegen En vliegen haastig op zien zij de dood? Die langzaam aan komt fietsen door de regen? [pagina 55] [p. 55] Opa Er brandt een koningskaars op het dressoir En opa staart naar kraaien in de tuin Hij krabt de rode kater in zijn kruin Door de teeveesneeuw doet een dame raar Alles is klein als er gestorven wordt Winter en kou verlegenheid missere De dode muizen in de folière En opa's hand die in zijn hand verdort Hij rookt zijn zware sjek Hij glimlacht bij het drinken Er is iemand die wenkt hij weet alleen niet Dan schuurt zijn knie over zijn andre knie Zijn natte ogen gaan tevreden blinken Tis negen uur en ik hoef nog niet naar bed [pagina 56] [p. 56] Huize avondrood De wereld heeft voor hem niets meer om 't lijf Dan blaren tellen aan de bomen Of plotsling roepen: Als de russen komen Schiet ik ze neer of vloek ze stijf Maar meestal is hij stil en zit te mokken: Een vogel is een beest met veren Ergens in IJsland zijn bevroren meren Wanneer heb ik voor 't laatst mijn sokken uitgetrokken Diep in zijn hart heeft hij één hartewens Nog eenmaal het gebouw verlaten En zweven als een zwaan over de vijver En schreeuwen naar de zusters met hun ijver Die kunnen hem tenminste niet meer haten Krijg allemaal de pest kelerelijers Vorige Volgende