Maatstaf. Jaargang 29(1981)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 19] [p. 19] Jan Kal Moed scheppen Grazige weiden Ik vier het voorjaar ver van Amsterdam. Halfweg het leven sta ik middenin grazige weiden aan een nieuw begin. Wat geeft een mens meer moed dan een jong lam? Een naar de tachtig lopende jodin: Golda Meir, Nadjezjda Mandelsjtam, Aletta's Oma, Gerda Brautigam, wijven met koppen, vol van levenszin. Ik ben een man en loop daar ergens tussen. Ellende en talent heb ik geërfd, maar doe niet meer dan binnenbrandjes blussen. Zolang er om de andere seconde iemand ter wereld van de honger sterft is het vermorsen van je dagen zonde. [pagina 20] [p. 20] Verder Nu is het zaak de draden op te pakken, daar waar de ene brak, een tweede viel. Gewoon de eindjes aan elkaar gaan plakken en verder draaien aan het grote wiel. De broeder en de zuster van mijn ziel, hun goed en kwaad is niet meer uit te vlakken. Al zweert het voort in m'n Achilleshiel, het leven heeft nog wel iets meer om hakken. Het meest zorgwekkend is de keldermodder, die mij de kop van binnenuit besmeurt wanneer de woede opspringt met een klodder. Ik moet niet inzakken als het gebeurt, maar denken van ach wat, zo'n losse flodder druipt wel weer af, dus verder niet getreurd. Vorige Volgende