steeds naar de picturale middelen die zijn visie als vanzelf oproepen, zonder dat die middelen daarom ophouden picturale en zelfs technische middelen te zijn. Wie een eerste blik op zijn etsen werpt wordt dan ook meteen getroffen door de technische volmaaktheid ervan. Op onzichtbare wijze zijn verschillende etstechnieken gecombineerd, vooral droge naald en aquatint. Beide uitersten zijn koud tegen elkaar aan gezet, zonder hun eigen karakter te verliezen en zonder tot onderlinge incompatibiliteiten te voeren. En niet alleen op het niveau van het naast elkaar en door elkaar heen plaatsen van verschillende technieken zijn de problemen opgelost, ook de compositie van de etsen als geheel is bevredigend.
Bevredigend! Wat een nietszeggend woord, in dit verband! De compositie is, om te beginnen, per ets al volkomen verschillend. Soms is er sprake van klassicistisch evenwicht, dan weer van barok clair-obscur; sommige gezichten kijken je aan en vullen het hele vlak, andere kijken opzij of zijn (toppunt van afstandelijkheid) in een soort lijstje gevat. Dat alles is geen gevolg van grilligheid, nog minder van vorigeeeuws stijlenboek-eclecticisme; niemand zou maar op het idee komen dat hier verschillende personen aan het werk zouden kunnen zijn geweest. De verschillende opvattingen komen niet voort uit één kameleontische persoonlijkheid, maar zijn pogingen verschillende persoonlijkheden, de persoonlijkheden van de geportretteerde kunstenaars dus, over te zetten in de taal van de beeldende kunst, voorzover die door één persoonlijkheid, die van Wells, wordt beheerst.
Dat laatste lijkt een vanzelfsprekende beperking, maar het is niet vanzelfsprekend dat een kunstenaar zich van zijn eigen beperkingen bewust is, en daar ook naar handelt. Wanneer Wells, zoals bij zijn Rembrandt-portret, zwarte en witte vlakken toelaat in zijn compositie, heeft dat geen invloed op de techniek van de tussengebieden, de gebieden waar zwart en wit elkaar afwisselen en waar het er, in technische zin, werkelijk op aankomt. Dáár blijft zijn handschrift altijd zichzelf, daar kleeft de drogenaaldpassages steeds dat spinnewebbige aan, daar houden de aquatint-gedeelten dat schimmelachtige wat nu juist Wells' persoonlijkheid uitmaakt. Zijn persoonlijkheid als etser, wel te verstaan.
Ook als psycholoog wil Wells niet verder springen dan zijn stok lang is. Zo heeft hij een portret van Mozart gemaakt, Mozart compleet met pruik, in een enigszins klassieke, heldere trant (te zien in het Concertgebouw). Maar Wells zal, zoals iedereen die naar Mozart luistert, hebben ingezien dat diens op het eerste gehoor klare en eenvoudige muziek een melancholische geheimzinnigheid in zich heeft, en dat hij dus maar één kant van de medaille heeft laten zien. Hij zal ook hebben ingezien dat er de genialiteit van een Mozart voor nodig zou zijn dat in een en hetzelfde portret weer te geven, en heeft daarom besloten een tweede portret te maken, waarop Mozarts hoofd als een soort rijpe vrucht vanuit een zwart naar een wit gebied komt zakken. Dat laatste portret is gereproduceerd in het ‘portfolio’, en dat is maar goed ook: een beschrijving in woorden zoals hierboven gegeven zou de indruk wekken dat het om een lichtelijk belachelijke, of althans aan een dweepzieke geest ontsproten symbolistische voorstelling zou gaan. Maar wie ‘Mozart ii’ voor zich ziet voelt helemaal geen bezwaren van dien aard opkomen, hij ziet alleen maar een oplossing voor zich van het probleem iemand visueel los te maken van zijn toevallige omgeving (inclusief pruik), een oplossing die zo voor de hand ligt dat alleen iemand die de techniek volledig in zijn vingers heeft erop had kunnen komen. Het zijn dit soort oplossingen die, samen met hun perfecte uitvoering, zorgen dat Wells' etsen boeiend blijven, die ervoor zorgen dat iemand wiens oog in eerste instantie aangetrokken werd door de trekken van een bewonderd kunstenaar per slot van rekening blijft kijken naar het werk van een andere kunstenaar, eentje die heel wat meer is gebleken dan een handige ziellozegipsen-koppenmaker.