Maatstaf. Jaargang 29
(1981)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 32]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Rudolf Bakker Jan Verkade of: Een hollands drama in brievenDe zeven brieven van Jan Verkade, eens lid van de Parijse schildersbent der Nabis, aan zijn vader, de oprichter van de Verkade-fabrieken, en de twee brieven van vader aan zoon, die hier worden gepubliceerd, maken deel uit van een correspondentie die gedateerd is van 9 april 1892 tot en met 22 september 1905. De ontwikkeling die ik - wellicht iets te spottend - een ‘Hollands drama’ wilde noemen, beslaat in de brieven de periode van 10 oktober 1892 tot begin maart 1893. De 24-jarige schilder probeert vanuit Parijs zijn ouders duidelijk te maken wat er met hem aan de hand is. De anders zo liberale ouders blijven aan beide oren doof. De in vergetelheid geraakte Jan kruiste mijn pad, toen ik de inrichting volgde van het ‘Musée Maurice Denis’ in St. Germain-en-Laye. Het museum is ontstaan in de oude ‘Prieuré’ waar Maurice Denis, een der intellectuele leiders van de Nabis, woonde en werkte. De artistieke impulsen die Jan Verkade van de kunstenaarsgroep onderging waren kort maar intens, hoewel hij met name met Denis tot aan diens dood in correspondentie bleef. De vrouwelijke conservator van het museum - ‘conservatrice’ mag niet in het Frans - weet alles van de Nabis af en ze schreef in haar studententijd zelfs een ‘these’ over Jan. Voor deze these bereisde Marie-Amélie Anquetil weliswaar Denemarken en Duitsland, maar het vaderland van Verkade sloeg ze over. Om haar alsnog te helpen en om mijn eigen belangstelling te bevredigen, ging ik op zoek naar afstammelingen in Nederland. Zo kwam ik in contact met de heer Arnold Verkade in Aerdenhout, met mevrouw Dr. Margaretha Verkade in Koog aan de Zaan en met de weduwe van de grote toneelhervormer en acteur Eduard Verkade, mevrouw Dr. E.F. Verkade-Cartier van Dissel. Aan hen allen is het te danken dat hier uit de brieven van Jan kan worden gepubliceerd.
Jan was ongetwijfeld een persoonlijkheid met een grote uitstraling. Dat hij naar buiten toe misschien een wat zachte indruk maakte, nam niet weg dat hij als het er op aan kwam over een onverzettelijke wilskracht beschikte. In zijn brieven komt dit alles tot uitdrukking. Ze zijn geschreven in een wat naieve, oubollige stijl en, zowel in Jans zogenaamde Frans als in het Nederlands, vol taal-en stijlfouten. Toch komen ze ‘als een man op je af’, ook in de manier waarop Jan tegenover zijn ouders zo hulpeloos om de kwestie heendraait. Bij het lezen van deze brieven zou je de ouders in Haarlem willen toeroepen: ‘Maar begrijp dan toch iets van wat hier gebeurt.’ Uit de antwoorden - die helaas voor het grootste deel verloren gingen - heeft Jan evenwel moeten opmaken dat er in Amsterdam geen notie bestond van zijn noden. En dan komt de prachtige brief van Pa, als een kanonschot uitdaverend boven Jans gebrabbel. Het kost moeite de brieven niet van doorlopend commentaar te voorzien. Ze nodigen tot meedoen en dat is hun kracht.
Jan (Johannes Sixtus Gerhardus) Verkade werd in 1868 geboren als zoon van Ericus Verkade, oprichter van de ‘firma Verkade en Comp’ en van Eduarda Thalia Koning. De ouders stam- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 33]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
den beiden uit een lange reeks van notarisgezinnen, maar de moeder van Ericus was een Van Gelder, van de papierfabriek. Het Verkade-gezin telde zeven kinderen, waarvan de latere toneelspeler Eduard de jongste was. Jan had een tweelingbroer die naar zijn vader heette en die later directeur van de Gist- en Spiritusfabriek geworden is. De meeste Verkade-kinderen hadden artistieke aanleg. Vader Verkade schilderde niet onverdienstelijk, maar het ware talent kwam van moeders kant, van die der Koningen. De schilders Arnold en Edzard Koning - Edzard stond met Jan in correspondentie - behoorden tot deze tak van de familie. Een andere band met de ‘kunst’ ontstond door het huwelijk van Jans oudere zuster Anna met de schilder Jan Voerman Sr. Het was Jan Voerman Jr die later zou meewerken aan de illustraties van de eerste Verkade-albums. Als Jan een jongen is gaat vaders patentoliefabriek in vlammen op. Ericus Sr probeert het dan met brood, maar ook dat gaat mis. Het succes komt tenslotte pas met de verpakte koek en beschuit. In die ‘Sturm und Drang’ jaren heeft het gezin Verkade het niet breed. Jans broers Ericus, Arnold en Anton laten zich voor vaders karretje spannen en wijden zich - na grondige opleiding in Engeland - helemaal aan het bedrijf. Jan probeert eerst de handelsschool, maar wil dan alleen nog maar schilderen. Vader vindt goed dat hij naar de academie gaat waar Jan als ieder rechtgeaard kunstenaar er van overtuigd raakt dat hij ‘er niks leert’. Hij mag dan naar Hattum, bij zwager Voerman Sr in de leer, die bekend is om zijn rivierlandschappen. Als de IJssel gaat vervelen droomt Jan van de Seine. Opnieuw stemt de liberaaldenkende vader toe. Met de introductie voor een andere Nederlandse schilder, Jakob Meyer de Haan - een paladijn van Gauguin - vertrekt Jan naar Parijs. Het is februari 1891. Jan is dan 23 jaar oud. Parijs is tijdens Jans verblijf in 1891 en 1892 op het hoogtepunt van wat later nostalgisch het ‘fin de siècle’ wordt genoemd. Yvette Guilbert zingt in de ‘Moulin Rouge’ waar Toulouse Lautrec zijn eigen tafel heeft en er de ogen niet van la Goulue en Jane Avril kan afhouden. Monet heeft zijn ‘hooibergen’ af, maar het impressionisme begint aan invloed te verliezen, zoals Octave Mirbeau in een bijtend artikel signaleert. Nieuwe richtingen trekken in kleine kring belangstelling, terwijl iedereen die zich ernstig neemt doorgaat met het uitschelden van traditionalisten als Meissonnier. 1891 is het beginjaar van de ‘Mercure de France’, het tijdschrift dat de heraut wordt van het symbolisme. In hetzelfde jaar verschijnt het eerste nummer van de ‘Revue Blanche’, opgericht door Thadée Natanson die zich het lot van de ‘Nabis’ aantrekt. De ‘Sar’ Péladan organiseert tentoonstellingen van ‘mystieke schilderijen’ en geeft ‘Rose-Croix’-concerten waar de dan 26-jarige Erik Satie de drijvende kracht is. Het is ook Satie die de 30-jarige Debussy er toe brengt Maeterlincks ‘Pelléas et Mélisande’ op muziek te zetten, nadat de componist het werk in een boekenstalletje gevonden had. Het was in het ‘Theâtre d'Art’ ten tonele gebracht met costuums geïnspireerd op Memlincs ‘Heilige Ursula’. Rémy de Gourmont, een van de steunpilaren van de ‘Mercure de France’ publiceert in 1892 ‘Le latin Mystique’, met tot ondertitel: ‘Les Poètes de l'antiphonaire et la symbolique au moyen age’. J.-K. Huysmans schrijft het voorwoord en er is een miniatuur van de ‘nabi’ Charles Filiger, die in Jans leven zo'n grote rol zal spelen. Onder de ingewijden gaat ook nog ‘Sar’ Péladans ‘La vice suprême’ van hand tot hand, het in 1884 verschenen eerste deel van een serie die tot titel heeft: ‘La décadence latine’ en gebaseerd is op een mengeling van oosterse magie en de doctrines van de rooms-katholieke kerk. Jan Verkade is nog maar net in Parijs aangekomen of hij wordt door Meyer de Haan al bij Gauguin geïntroduceerd. Hij mag zelfs meedoen aan het befaamde afscheidsdiner dat zijn vrienden de meester aanbieden de avond voor zijn vertrek naar Tahiti. De volgende morgen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 34]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
- het is 4 april 1891 - staat Jan met een kleine groep ingewijden op een perron van het Gare de Lyon en wuift er Gauguin uit. Jan heeft dan al vriendschapsbanden aangeknoopt met de Deen Mogens Ballin, die hij op het diner ontmoette en met Paul Sérusier, een van de geestelijke leiders van de bent, aan wie Meyer de Haan hem had voorgesteld. In 1888 had zich in het Bretonse Pont-Aven een groep kunstenaars rond Gauguin geschaard, die naar Bretagne was gegaan om nieuwe motieven te vinden en omdat het er goedkoper was dan in Parijs.Ga naar eind1. Gauguin werkte tenslotte in Pont-Aven op een manier die als ‘synthetisme’ werd aangeduid. Terwijl de impressionisten het landschap naar vorm, kleur en licht hadden geanalyseerd, waren de synthetisten er toe overgegaan hun voorstellingen op te bouwen niet langer uit ‘vlekken’, maar uit ‘vlakken’, veelal in primaire, helle kleuren die soms nog door zwarte randen van elkaar waren gescheiden. Diepte ontbrak in deze kunst, die tot primitivisme neigde en daarmee al snel tot mystiek. Het ging bovenal om het uitdrukken van ‘gevoel’. Sérusier is in september 1888 in Pont-Aven en hij krijgt er een beroemd geworden schildersles van Gauguin als die hem meetroont naar het zogenaamde ‘Bois d'Amour’ en de intellectuele fabrikantenzoon (Sérusier was een zoon van de directeur van de parfumfabriek Houbigant) dan vraagt: ‘Hoe zie je die bomen?’ Sérusier antwoordt: ‘Die zie ik geel.’ ‘Welnu, schilder ze dan geel,’ zegt Gauguin en hij vraagt verder: ‘En wat vindt je van die schaduw? Blauw? Schilder die dan blauw, of liever nog: zeeblauw. En vindt je de blaadjes rood? Maak die dan vermillioen.’ Sérusier schildert op een inderhaast meegebracht stukje plank. Het resultaat lijkt wat op een wandkleed en terug in Parijs laat hij het zijn vrienden zien. Het wordt een ‘coup de foudre’. De ‘Talisman’, zoals Sérusiers ‘Bois d'Amour’ voortaan heet, vormt de basis voor de kunst der Nabis.Ga naar eind1a. Jan Verkade was enige malen in Pont-Aven en in Pouldu, met de zo beroemd geworden herberg van Marie Poupée, maar Gauguin was toen al weg. Maurice Denis was er nooit, maar hij was een van de knapste theoretici van de ‘Nabis’. Van hem stamt het in 1890 verschenen manifest dat in de eerste paragraaf al de geloofsbelijdenis van de groep bevat: ‘Men dient te bedenken dat een schilderij - voordat het tot slagveld, naakte vrouw of zomaar een anekdote wordt - in de kern van de zaak niet meer is dan een plat vlak dat bedekt is met kleuren die in een bepaalde orde zijn samengebracht.’ De ‘Nabis’ wilden voor alles een groep van onafhankelijk werkende intellectuelen zijn. De invloed van ‘Pont-Aven’ werd een aantal hunner echter noodlottig. Ze kwamen er nooit meer onder uit. Na Gauguin was later vooral Cézanne de profeet van de Nabis. In 1901 schildert Maurice Denis zijn prachtige ‘Hommage aan Cézanne’ - nog voordat hij de man ooit had ontmoet - en op dat doek zijn de belangrijkste ‘Nabis’ afgebeeld: Sérusier, Denis, Ranson, Vuillard, Bonnard en Roussel, benevens Odilon Redon en onder meer de kunsthandelaar Ambroise Vollard.Ga naar eind2. Jan ondergaat van zowel Denis als van Sérusier een grote invloed en hij blijft met beiden zijn leven lang door vriendschapsbanden verbonden. In zijn memoiresGa naar eind3. vertelt Jan later hoe hij al na een tiental dagen in Parijs Sérusier vroeg of hij op diens atelier stillevens mocht komen schilderen. Wat hij in die korte tijd had gezien wilde hij zo snel mogelijk in toepassing brengen. Wat er te voorschijn komt zijn stijloefeningen op de manier van Gauguin en de vrienden zijn openlijk verbaasd over dit resultaat: zo goed gelijkend was nu ook weer niet nodig. Gauguin zelf had voor zijn vertrek Jan nog gewaarschuwd voor zijn ‘handigheid, die gemakkelijk kan ontaarden in een truc’. Uit deze periode is ook de briefwisseling bewaard tussen Jan en een vriend aan het thuisfront: de schilder Richard Roland Holst (1868-1938), die in deze zelfde periode tedere banden aanknoopte met het dichteresje Henriëtte van der Schalk. Uit de eerste brieven van Jan (en ze | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 35]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bevinden zich eveneens in het Verkade-archief) blijkt het in Parijs best uit te houden: ‘Ik ben erg katterig, want gisteren heb ik nogal wat gedronken en den nacht doorgebracht met een chic kind naast wie ik evenwel geen oog heb dichtgedaan’. Dan volgt in feestelijk hopsende letters: ‘Oh c'est bon’ en de brief gaat voort: ‘Morgen moet ik dansen, ik hoop dat ik er niet al te lijkig uit zie’ (maart 1892). Toch is deze brief al typerend voor de verve, waarmee Jan hetgeen er werkelijk met hem in Parijs gebeurt, voor het thuisfront verborgen houdt. Een maand na het verzenden van de brief aan zijn vriend Richard is Jan helemaal alleen naar Bretagne teruggegaan en heeft hij een kamer gevonden in het dorpje Saint-Nolff. In juli 1893 - dus ná de periode die in de hieronder af te drukken brieven wordt beslagen - schrijft Jan aan Roland Holst: ‘'t Was in dat mystieke St. Nolff, dat stukje grond, dat ik vanuit den trein gezien had en dat me dadelijk had aangetrokken, dat ik zachtjes aan begon te gelooven. Een vaag erg algemeen geloof aan een opperst wezen, waarvan de kiemen reeds in 't vorig jaar bestonden, ontstaan door gesprekken met Sérusier en anderen (...) Zondags ging ik dikwijls naar de kerk daar in Bretagne, aangetrokken ondanks mezelven en ook wel door de schilderachtige ceremonie. 't Was de overtuiging dat de schoonheid, die ik uit alle macht zocht zich in een wezen als substantie bevinden moest en ook de ervaring dat zonder godsdienst of liever geloof geen kunst bestaat dat ik voortging te zoeken zoo goed als ik kon.’ In St. Nolff is duidelijk geen sprake meer van ‘chique’ kinderen en zorgen om ‘the day after the night before’. Jan was onder de indruk geraakt van hetgeen hij met Sérusier, die een overtuigd katholiek was, in Parijs besproken had, want discussiëren was een van de voorname bezigheden van de ‘Nabis’. Ook de fervent katholieke Charles FiligerGa naar eind4. had Jan aan het denken gebracht over de weg die hij voor zichzelf en voor zijn kunstenaarschap zou moeten volgen. Tijdens de periode St. Nolff doet zich een eigenaardige ontmoeting met Filiger voor, die Jan in zijn memoires voorzichtig omschrijft. Vanuit St. Nolff is Jan - om mensen te zien - naar Pouldu gelopen en ontmoet daar Filiger in de heiberg van Marie Poupée. Op zekere avond liggen de vrienden ‘onderuit te roken en te drinken en te zwetsen, toen er plotseling een verzoeking op ons toe kwam. Ze manifesteerde zich echter als te bot en dat kwetste ons gevoel voor esthetiek, waardoor we er tegen beschermd bleken.’ Filiger is in Jans latere memoires de enige van de bent die hij met een pseudoniem (Drahtmann) aanduidt en hoe hij dan over hem spreekt weerspiegelt zich al eerder in een brief van 1902 aan Séguin - een andere Nabi - waarin Jan voor Filiger waarschuwt en hem ‘een verschrikkelijk instrument in de handen van Satan’ noemt. Waarom deze ongewoon klinkende woede uit de pen van de anders zo zachtmoedige Jan? ‘Misschien ondervindt hij een soort gevoel van rancune of van jaloesie. Alletwee hadden ze als model en ongetwijfeld ook als vriend dezelfde vijftienjarige, Bretonse jongen, die ze beiden herhaaldelijk in hun werk in beeld brengen.’Ga naar eind5. Een korte blik op de memoires kan nog bijdragen tot een beter begrip van de brieven. Jan vertelt er over de 8ste ‘Salon des Indépendants’ (1892), waarvan we weten dat hij er exposeerde tegelijk met Toulouse-Lautrec, de douanier Rousseau, Camille Pissarro en mede-Nabis als Maurice Denis, Pierre Bonnard en Emile Bernard. Ook schildert hij in die dagen het voordoek voor een opvoering van Maeterlincks marionettenspel ‘Les sept princesses’, waarvoor Sérusier het décor en Denis de costuums hebben gemaakt. Als Jan in april naar Bretagne vertrekt zal zijn vriend Ballin - een Deen uit een streng joods gezin - hem later volgen. Jan vertelt in zijn memoires dat hij van huis uit geen geloof bezat. (De familie Verkade was doopsgezind. Jan had geweigerd zich te laten dopen en vader had daar begrip voor gehad.) Als Jan eind 1891 begin 1892 een paar maanden thuis is - voor het huwelijk van zijn tweelingbroer Ericus - spreekt hij wel ‘over geestelijke | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 36]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dingen’, maar ‘vader werd er kribbig van en zei: “In zulke dingen laat ik mij door mijn kinderen de les niet lezen”.’ In Amsterdam krijgt Jan bezoek van Sérusier, die door de familie Verkade allerhartelijkst wordt ontvangen. De boeiende, intelligente man is rond de huiselijke haard het centrum van lange discussies - vermoedelijk niet over het rooms-katholicisme - waaraan ook Jans Amsterdamse schildersvrienden deelnemen. Op de terugreis naar Parijs blijven Jan en Sérusier een nacht in Brussel over: ‘We waren er op 1 maart 1892, de laatste carnavalsdag. Daar had ik die avond een bekende moeten ontmoeten, maar ze kwam niet opdagen. Eigenlijk was ik ontzettend blij. Misschien stond die avond wel mijn hele toekomst op het spel!’ Pas in zijn memoires vertelt Jan dat hij, eenmaal in St. Nolff, in aanraking kwam met een jezuïetenpater, le Texier geheten, die kennelijk wild rook en zijn uiterste best deed om volgens de regels van zijn orde de Amsterdamse ‘Schöngeist’ over de drempel te halen. Jan moet eerst vreselijk hard nadenken: ‘Wat zal je familie er wel van denken. Zullen ze je niet onterven?’ Zijn ‘jeugdig optimisme’ won het echter van ‘dergelijke muizenissen’ al ‘bleef als enige zorg dat de ouders er verdriet van zouden hebben’. In ieder geval dacht Jan: ‘Het is allemaal maar op proef, als ik me laat dopen, en vader en moeder hoeven er voorlopig niets van te weten. Zal het ooit zo ver wel komen?’ De doop vindt op 26 augustus 1892 in de huiskapel van het jezuïetencollege in het Bretonse Vannes plaats. Het is uitgerekend dit college dat een hoofdrol speelt in Octave Mirbeau's autobiografische roman ‘Sebastien Roch’, die in 1890 verschenen is. Mirbeau beschrijft het als een diepe zwarte put vol addergebroed, gevormd door een geborneerd soort en onder de kin gestreken Bretonse landadel plus een gezelschap homosexuele jezuïetenpaters die de kat in het donker knijpen. Jan Verkade merkt in zijn memoires op: ‘Ik hield mijn overgang voorlopig geheim, zelfs voor mijn beste vrienden. Geen Nabi hoorde er ook maar iets van. In mijn brieven werd dikwijls over godsdienst gesproken. Dat viel mijn ouders op; ze dachten echter niet aan de mogelijkheid, dat ik katholiek zou kunnen worden.’ (De enige die Jan op de hoogte stelt is zijn tweelingbroer Ericus, die geheimhouding belooft en er iets aan toevoegt in de trant van ‘ieder zijn meug’.) In september van dat memorabele 1892 vertrekt Jan naar Florence, in gezelschap van zijn vriend Mogens Ballin, die sterk van plan is zich ook te laten dopen. Het tweetal concentreert zich in Florence voornamelijk op mystieke kerkkunst - helemaal op basis van de invloeden die ze in Parijs hebben ondergaan - terwijl Ballin zich op zijn overgang voorbereid in het franciscaner klooster van Fiesole. Ballin's doop vindt 2 januari 1893 plaats. Met het vertrek van Jan naar Florence beginnen de brieven die hieronder zijn afgedrukt.
Het valt op dat Jan zich in zijn brieven van een miserabel Frans bedient met het argument dat hij zich in zijn moedertaal niet meer doeltreffend kan uitdrukken. Dat is dan wel heel snel gegaan! Dit kameleoneske is eerder een vrouwelijke dan een mannelijke karaktertrek, zonder te willen beweren dat ‘alle vrouwen kameleons’ zouden zijn. Deze overgave met huid en haar aan de nieuwe zaak ('t heeft veel van een ‘huwelijk’) valt bij Jan ook te signaleren als hij Gauguin en zijn andere vrienden ‘verbluft’ met de razendsnelle manier waarop hij zich aan het ‘synthetisme’ heeft aangepast. En wanneer enige van Jans brieven bij dit artikel in facsimilé kunnen worden afgedrukt, zal opvallen dat zijn handschrift - nadat hij tenslotte met de ogen dicht in Haarlem de kogel door de kerk heeft gejaagd - opvallend van karakter verandert. Het krijgt werkelijk iets kerks. Als protestant in het diepst van zijn ziel - want wie zijn protestanter dan Nederlandse katholieken en zeker dan Nederlandse bekeerlingen - overschat Jan ook de ‘ernst’ van het latijnse spel. Hij wordt echter als zovele anderen het ‘slachtoffer’ van Gauguins magische invloed. Niet dat Gauguins religieusiteit in Pont-Aven | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 37]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en Pouldu niet ‘ernstig’ moet worden genomen. Hij loopt er op versierde klompen en in een ruw vissersjek en schildert ‘Le Christ Jaune’, ‘Jésus au jardin des Oliviers’ en ‘Le Calvaire’. Alles wat er gebeurt is van een enorme intensiteit. In ‘Jésus au jardin des Oliviers’ is de boom purper, de lucht nachtblauw en de baard van Jezus scharlaken. Als Gauguin na Tahiti weer in Parijs opduikt waait de wind uit een andere hoek. Hij is gehuld in een tot op de grond hangende blauwe jas met parelmoeren gespen en heeft een astrakanmuts op het hoofd. De veertien doeken die hij mee terug brengt hebben met het christelijke Bretagne niets meer te maken. Jan was te veel zoon van een Zaanse koopman om de ene dag dit en de volgende dag weer wat anders te beweren. Hij neemt het Bretonse katholicisme - voor Gauguin niet meer en niet minder dan een gegeven uit vele - serieus en voor hem zal de wereld na de dag van zijn doop verder blijven stil staan. Op geen gruwelijker manier dan waarop de satiricus Alphonse Allais dat doet kan worden aangeduid hoe bewegingen als de ‘Bretonse’ kwamen en gingen. In de bundel ‘Rose et Vert-Pomme’ uit 1894 komt een opstel voor dat ‘un coin d'art moderne’ tot titel draagt. Allais is bij de opening van een tentoonstelling van de ‘Groupe des Néo-Pantelants’ (sic)Ga naar eind6. en later gaat hij met een van de schilders naar een belendende bar, waar ze een andere schilder ontmoeten die wordt gevraagd waarom hij dat jaar niet had ingezonden. De man antwoordt: ‘Paree que j'ai soupé de la religion,’ en gaat dan, op de vragen van het gezelschap voort met te vertellen: ‘C'était en Bretagne. Isolé de tout éléments mondain, menant une vie calme, simple, à même la nature, jamais je ne m'étais senti l'âme aussi profondément religieuse... Un soir d'orage, qu'il tonnait, et que je me hâtais de regagner ma in ais on, je passai devant un christ, un de ces christs, comme il s'en trouve là-bas, naifs et si touchants! Je me jetai au pied du crucifix, et dans un élan de foi ineffable, je priai le fils de Dieu. Puis, je me relevai et m'en allai. Je n'avais pas vingt pas que, machinalement, je tournai la tête. Et voici ce que je vis... Le Christ avait détaché son bras droit de la croix. De sa main libre, il me faisait ce geste qu'on appelle, dans les régiments, tailler une basane. Alors vous comprenez si, depuis ce moment-là, j'ai soupé de la religion!’
Volgen nu eerst de brieven. (En wanneer in een enkel geval passages zijn weggelaten is dit louter gedaan om herhalingen, te lange citaten en niet met de ontwikkeling van het verhaal verband houdende mededelingen uit de weg te gaan.)
St. Nolff 10 oct. '92Ga naar eind7.
(De eerste brief is in stuntelig Frans gesteld, waarvoor Jan een reden opgeeft: u kunt kiezen tussen ‘kleine kouwe briefjes in het Nederlands’ of brieven in het Frans waarin de jonge schilder meent zich gemakkelijker te kunnen uitdrukken. Jan wijdt nog uit over de noodzaak van een paspoort, geeft zijn lengte op: 1.88 m. en wijst op ‘een litteken onder en boven het linkeroog’. Hij vertelt nog ‘erg rijk’ te zijn: Jan heeft 275 frs en Ballin 450 frs. De reis kan beginnen.) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1892Beste Pa en Moe Ik dank u recht hartelijk voor uw beide brieven, die ik gisteren en vandaag ontving. Ik zal wat betreft de questie van komen of niet komen u dan schrijven wanneer ik de noodige plannen beraamd heb. Een en ander staat zeer in verband met of ik niet of wel werk vind hier of Ballin me verwachten kan enz. enz. De uitkomst hiervan kan ik nog niet mededeelen. Een ding is evenwel zeker, dat ik erg verlang weer eens naar huis te komen, vooral omdat de winter hier niet zoo is als u u dat wel voorstelt. (...) Januari en December zijn hier de regenmaanden maar November, Februari zijn nog heele mooie maanden. Veel zon dikwijls en alleen nu en dan | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 38]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
wat koud, dat hangt natuurlijk ook van 't weer af. De galerijen zijn om niet uit te houden met al die steenen en marmeren vloeren, alleen verwarmd door een bak met gloeiende houtskool zonder afvoerbuis naar buiten, dat dadelijk hoofdpijn geeft. Fresco valt dan niet te schilderen want de dagen zijn te kort en ook de kou is te groot. Wie hield 't in een kerk of zoo uit? Verleden en dit jaar zijn Ballin en ik ook weinig schilderijen en fresquen gaan zien, alleen zoo ver ik me herinner in Siena en Pisa maar vooral in de laatste stad was de kou al te bar. Wij waren daar in 't Campo Sancto, een begraafplaats, stel u voor een tuin 3 honderd meter lang en 30 à 40 lang omringd door een galerij en de galerij van onder tot boven beschilderd. Ik heb daar photographieën van die ik u zien zal laten. Wat hebben we daar staan te blauwbekken! Maar een te duur maal daarna heeft ons weer wat opgeknapt en 's-avonds zijn we naar huis gegaan. (...) Ik durf te beweeren dat ik mezelf eindelijk een beetje gevonden heb en ook me middel van uitdrukking. Een nieuwe indruk zal ik niet meer zoo licht ondergaan want ik heb helaas door de ondervinding geleerd, dat 't beter is zijn eigen gang te gaan dan anderer raad te volgen. Vandaar dat 't zoo gelukkig is geweest dat ik van 't jaar eens een paar maanden alleen aan 't moeten ben geweest. Bovendien in andere landen kan ik onmogelijk nieuwe indrukken krijgen omdat daar eerstens geen kunst is b.v. in Denemarken en daar ik moderner ben in me streven dan de modernste. U laat u toch ook niet meer door een gewoon bakker influenceeren omdat u beter weet en nieuwere toepassingen kent als hij. Evenwel kan men van de minste wel eens wat leeren en daarop ben ik steeds uit. (Zal Jan naar Nederland terugkeren?) In de eerste plaats dien ik een zekere stand op te houden, leef in een land waar alles duur is, ik zal wel wat meer verdienen maar arm wezen heel zekerlijk, daarbij zal ik gedoemd zijn me met ons kleine landje te bevredigen, ik kom natuurlijk in de kleine jaloerschheidjes van anderen, heb al heel weinig goede conversatie en lui van wie ik wat leeren kan want geen een heeft die praktijk en dat gewroet achter de rug als ik, zelfs Toorop heeft niet dat gezien wat ik gezien heb! Of ik ben arm en zie wat te gelijker tijd, doe en laat wat ik wil en goed acht, heb me met niemand te bemoeien ga gekleed zo ik wil en ben in de gelegenheid wat interessante kennissen te maken. Zekerlijk zal ik op deze laatste manier nooit zo gauw tot een positie komen, om b.v. te kunnen trouwen of zoo maar dit is niet als des te beter want dat past me volstrekt niet en hoe minder dat ik in de gelegenheid ben des te beter. Verdenk me nu niet van onverschilligheid! Ik heb niet meer en minder op 't oog dan de kunst uit zijn rotten toestand te halen ten minste hiertoe een krachtige poging te wagen. En dit is alleen mogelijk met afstand te doen van alles wat maar enigszins schadelijk kan zijn. 't Is geen kwestie meer van schilder zijn geacht en bemind door een ieder en met schilderen zijn kost verdienen zoodoende dat men vrouw en kind onderhouden kan, maar een idée van een van die mannen te zijn die door woord, daad en goed voorbeeld wat jonge gemoederen bezield en die een stoot geven aan den vooruitgang of liever aan de renaissance. Een Peter d'Amiens wou ik wezen de kruistochten predikende tegen al die troep materialisten en fin de scièclisten, een Johannes de Dooper die roept vanuit den woestijn. En ik ben gelukkig niet de eenigste en ik zal steun vinden gelukkig in broeders van de zelfde gedachten. Geen vrienden meer, altijd jaloersch, maar broeders van een vleesch en een ziel. Goed gesproken hoor ik u zeggen, maar eet er maar eens van, en dit nuchtere gezegde is 't eenige logische en juiste wat op praatjes te antwoorden is. Ja wat drommel 't ga zoo 't ga. Ik weet een ding, dat ik elke dag van wat minder toe kan. (Jan wil een, weliswaar bescheiden, afspiegeling zijn van ‘St. François’, en anderen leren wat hij weet.) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 39]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
U heeft vroeger beweert dat ik wat taais van wil had, ik hoop dat 't waar is. U kan niet meer geven dan u heeft, maar u kan ook niet eischen dat ik zeg ziezoo nu is 't uit voor goed met vragen. Verleden jaar f. 1600 à f. 1700 en met me rok nog meer en van 't jaar 600. 't Volgend 300 en zoo voort. En met die som blijft u nog wel mijnheer Verkade en 't zou een partipris zijn en 't willen volgen van een principe als u mij die kleinigheid weigerde. Denk nu niet dat ik ook maar de geringste afkeer of afschuw van de zamenleving heb of dat ik 't slecht vind als men in een goed huis woont of zoo. Neen maar door wat na te laten heb ik andere genoegens en tevredenheden. St. Genevieve, patrone van Parijs, at maar 2 maal in de week en is 94 jaar geworden, gelooft u niet dat dit alleen mogelijk is als ze daar geen groote tevredenheid uit putte en als dat niet nuttig was voor haar bezigheden? Beschouw me als een uitkomst je als ik wat doe van me leven en als een fallietje of failliet als ik u geen tevredenheid geef ooit, ik ben blijd wat mij betreft dat u me 't leven gegeven heeft en ik zal altijd dankbaar zijn voor wat u voor me gedaan heeft. (...) Ik verzeker u wat u aan mij doet wordt niet onbeloond. Dat zal u later zien. Vandaag wil ik eindigen binnen een dag of tien hoop ik u nader te schrijven en meer direct op uw brief te antwoorden. Ik zal uw raad ernstig overwegen en u uitvoerig me redenen meedeelen als ik anders denk te moeten handelen. Ondertussen beklaag ik u dat uw een zoon heeft als ik, die tot nu toe zo weinig beantwoord heeft aan uw weldaden, dat 't een dag anders moge wezen en dat u me ondanks dat, met open armen ontvange als ik bij u thuis kom, dat is de eenige wensch van uw liefhebbende zoon
Jan | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
(18/11 1892)Mes chers parents Merci bien pour votre lettre que jai reçu mercredi matin. Quoique nous avons eu tout le temps (un seul journée comme ça ecceptée) un temps magnifique pas trop chaud ni trop froid, hier j'ai posé pour Ballin en chemise devant la fenêtre ouverte (...) Comme vous j'entends de temps en temps un peu de musique dans les églises. Le dimanche on chante la messe avec musique et orgue dans l'église ‘Maria Annonciata’ aujourd'hui c'était superbe! (Jan is opgetogen over de oude missen en citeert langdurig uit Rémy de Gourmonts: ‘Le latin mystique’, dat Ballin en hij samen hebben gekocht. Zo maakt hij de oudelui Verkade deelgenoot van de strofe: ‘Par toi (le Saint-Esprit) les nuages vont, l'Ether plane, les pierres transpirent, les eaux se font ruisseant, la terre exhale de verdoyantes sueurs. Et c'est toi aussi qui guides les doctes létifiés par l'inspiration de ta sagesse’.) Ma chère petite mère je crois que vous n'y comprendrez pas beaucoup il faut être un peu ingewijd dans les symboles et mystères chrétiennes mais ces mots vous donneront / par le même Esprit Saint qui est le purificateur des Intelli- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 40]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gences / une sensation de quelque chose de très beau et cela suffit. (Vervolgens citeert Jan uitvoerig uit Baudelaire, waaronder de zinsnede: ‘C'est eet admirable, eet instinct immortel du Beau, qui nous fait considerer la Terre et ses spectacles comme une correspondance du Ciel’.)
(Jan is vol bewondering voor de H. Franciscus en vraagt zich af: ‘Qui sera le second St. François qui rammènera le peuple à Dieu et qui fondera par cela un art nouveau ou plutôt qui reconstituera l'Art?’) Pas très gaie hein ma lettre et un peu lourd surtout hein? Mais c'est peut-être le temps qui le fait. D'Ailleurs il y a longtemps que vous n'avez pas reçu épitre apostolique de moi. J'irai au consulat Français pour mon signalement. Comme vous avez bien compris je commence avoir besoin d'Argent nous payons tous les quinze jours. Si Papa veut, envoyez moi 175 fr cela suffit largement pour un mois. (...) Je voudrais bien l'argent avant samedi soir le jour du payement. On lave assez mal ici c'est embêtant. Pour le rest nous sommes très content d'ici, seulement les diners durent un peu longtemps. J'ai fait une copie d'un de Médicis au musée et nous sommes en train de faire nos portraits ensemble dans un tableau avec la rue derrière et une montagne dans le fond. Les maisons d'ici ont toujours des toits qui avancent comme notre maison à Breukelen.Ga naar eind8. Puis nous dessinons les portraits des pensionnaires. On mange bien mais je suis très sobre car trop de manger tue l'esprit. A propos deux de mes amis intimes, VuillardGa naar eind9. et RousselGa naar eind10. vont venir en Hollande. Naturellement vous les recevrez bien quand ils viennent vous visiter peut-être dans quinze jours ou trois semaines. Mais je les ai prié d'aller d'abord voir Ericus en l'écrivant d'avance. Naturellement ils feraient connaissence alors avec Papa. Ce sont de bons garçons surtout Vuillard / de familie bourgeoise est très sympathique. Le Pére de Roussel est médecin à Paris séparé de sa femme qui vit en bonnes relations avec les enfants. Le père de Vuillard est mort et sa mère est une corsettière comme de Paris. A bientôt de mes nouvelles. 18 Nov. 1892. Je vous embrasse Jan 5 Via Fiesolana 2e piano | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Florence, december 1892Mes chers parents Van harte gelukgewenst met de vermeerdering van 't aantal kleinkinderen.Ga naar eind11. Ik ben ook erg in me schik o.a. ook omdat ik voorspeld had dat 't een flink blank (geen gestroopte kikker) meisje zijn zou. Voor eerst heb ik nog geen lust en gelegenheid om ook in 't huwelijksbootje te stappen en kan u daardoor dergelijke verrassingen moeilijk bereiden, daarom heb ik Riekeman dan ook geschreven, dat hij dergelijke plichten maar voor mij waarnemen moest. 't Volgend jaar een zoon enz. enz. Want er gaat niets van af. Groote families zijn dikwijls gelukkig. 't Speet me wel, dat ik niet in huis was met St. Nicolaas en nog meer dat ik niet in huis ben met Kerstmis en Nieuwjaar. Ik wensch u allen een gelukkige kerstmis, wij gaan waarschijnlijk de nachtmis hooren in een van de kerken hier in Florence. Beste Moeke waarom is u toch zoo bang, dat ik van u allen vervreemd zal raken? Integendeel geloof ik, ik begin steeds meer te begrijpen, dat ons geluk hierin bestaat door veel van elkander te houden en elkaar van nut te zijn. Dat kleine beetje meer of mindere kennis wat is dat? IJdelheid zoo als alles wat geen liefde is. Dat ik den huizelijken haard ontvlied komt alleen daardoor, omdat ik geloof, dat die te zacht is. Als ik zo rustig in de canapée zit met een of ander boek dan wordt ik weldra als een hond of kat bij 't vuur, d.w.z. wezenloos en dom en dan denk ik aan niets, zelfs niet dat, dat niet altijd | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 41]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zoo zal kunnen duren. Of ik voel me zoo akelig onrustig door de tegenstelling van me bruischende ziel en de kalmte om me heen. Of ik voel me als een kat in een vreemd pakhuis, alles om me heen is niet van mij, mij onbekend haast, niet uwe lieve goede gezichten maar al die stoelen en andere meubels, geen enkel plekje van mij, geen ding dat direct met een gedachte correspondeert, alles min of meer zonder stijl en wil u wel geloven, dat ik u beter zie in mijn gedachten dat ik meer van u houd hier in mijn kamer en huis of in me bed, dat mijn gedachten mij reëler zijn dan de werkelijkheid? Ziet u grootpa of grootmoe ooit vóór u zooals ze daar kalm en rustig te rusten lagen van hun leven? Ik zie ze steeds of in werk of in Amsterdam levendig praten en bewegen ik neem de synthèse waar van hun zijn niet een momentje van hun bestaan. Meer en meer voel ik me los van alle bezitting want ik word zachtkens aan rijk, schatrijk. Als ik rustig tusschen vier muren zit met een tafel wat papier en wat verf of krijt dan worden al die heerlijke indrukken die ik sinds jaren ontvangen heb levendig, dan komen de zuiverste gedachten me tegemoet, als lichtjes in de verte die nader komen. Dan voel ik me los en bevrijd van de slechte begeerten en booze machten en dan voel ik me goed en gezind altijd 't goede te doen aan anderen zooals aan mij zelve. En dan voel ik zoo duidelijk in me, dat 't ons leven is dat maakt, dat we geen kunst meer kunnen voortbrengen, want we hebben niet meer zulke lichters zooals vroeger St. François, H. Catharine enz. enz. die ons bijlichten kunnen zoodra we in donkerheid zijn. Zij waren de 2de pool die, noodig is om de vonk teweeg te brengen. (...) Ergerlijk is 't idee op zich zelf kunst te willen maken te idioot te onzuiver om wezenlijk iets goed voort te brengen. Dezer dagen heb ik een groote tekening gemaakt voor een jongetje van een jaar of tien in Parijs een zoontje van MadmeGa naar eind12. Coulon waar we in 't voorjaar de marionettenuitvoering hebben gegeven: Ik houd veel van hem en hij van mij. Ik heb heusch iets goeds gemaakt waarom omdat ik de teekening uit liefde maakte, zonder idee of ze goed of slecht zou worden. Denk aan Kate GreenewayGa naar eind13. die alleen om kinderen plezier te doen tekeningen maakte en die zoodoende een groote een heusche artieste is geworden. Wat een idée, eigenlijk schilder te zijn in onze dagen! Menschen die altijd schilderen. Vroeger kon dit bestaan hoewel ik zeker ben dat de ouden op hun tijd ook hun geest ontwikkelden in plaats van altijd te tekenen of te verven. (...) Moeke weet u wat ik akelig vind, dat is dat men tegenwoordig misschien is dat altijd zoo geweest, maar dat doet er niet toe, dat is dat men altijd resultaten, directe resultaten verwacht, als men 't een of ander doet. ‘Mijnheer wat is u?’ ‘schilder!’. ‘Heeft u al geëxposeerd en verkocht en hoeveel krijgt u wel voor uw stukken? Zegt iemand dat hij zich zoo goed mogelijk ontwikkelt, dat hij aan schilderkunst doet, dat hij goed tracht te zijn, dat wil zeggen charitabel, rein en eerlijk, dan haalt men de schouders op en zegt men ‘nu ja’. Van een vader die altijd goed voor zijn gezin is geweest en een goede opvoeding aan zijn kinderen heeft trachten te geven zegt men: hij had beter gedaan ze wat geld na te laten enz. Hoe kan u denken dat ik Pa van schraapzucht beschuldig, mijn hemel als er een is, die zich daarom au fond weinig bekommert dan is hij 't. Maar ik geloof helaas niet dat velen zo zijn. (...) Ik ben 't volkomen eens, dat menschen die de kracht hebben om met hunne goede ideeën in de samenleving te blijven grooter zijn dan zij die zich opsluiten maar zoodra die eerlijk genoeg zijn om dit te bekennen, dan vind ik dat ze gelijk hebben. En nu wat over 't nut van kloosters enz. Ik spreek hier van de gedachte en ga van 't standpunt uit dat ieder in een klooster zijn plicht doet. Hoewel men gruwelijke misbruiken gepleegt heeft, heb ik in den laatsten tijd de zekerheid verkregen dat dergelijke inrichtingen dikwijls volkomen beantwoorden aan hun doel d.w.z. het voortdurend gebed. La prière est une élévation de l'esprit vers le beau, la justice, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 42]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
la vérité vers Dieu incarnation de toutes ces choses. Si vous croyez à ces choses le beau, la justice et la vérité vous croyez aussi à Dieu. / Filosophies niet waar, maar ik reken op uw goeden wil/ Een mensch kan door zijn wilskracht op een ander mensch werken niet waar. We zien goede en slechte invloeden waarom zouden dan die menschen die bidden voor zich en voor ons niet te zamen een kracht vormen die ons tegen andere krachten beschermd? Men kan de onmogelijkheid van mijn beweren niet bewijzen evenmin als ik 't omgekeerde kan. En op zichzelf, zijn alle menschen niet vrij te doen wat ze willen en zich te combineren om afgezonderd, goed te zijn. En is zulk een goed mensch niet beter dan een die zoo ijdel was te denken dat hij sterk genoeg was en 't kwade deed? (...) St. François heeft enorme invloed gehad ook geheel indirect. Hij heeft 't godsdienstig leven opgewekt, getoond dat alle aardsche bezitting domheid was en al zijn leven gebedeld, steeds de rijken prijzende, nooit een woord van minachting uitende omdat ze zoo als hij zeide noodig waren om zij die Christus in zijn armoede wilden volgen te ondersteunen. Tussen 2 haakjes St. François heeft nooit een cent aangenomen alleen wat eten en alle 2 of meer jaren een nieuwe of nieuwe oude pij. Ma basta - basta - basta - basta. 't Is een heele leelijke gewoonte om zoo zoetjes te philosopheren hè en u zou waarschijnlijk heel wat blijder zijn met wat vriendelijke woordjes. Ons leven gaat wat kalmer nu hoewel nog erg verschillend met ons leven in Bretagne. We hebben kennis gemaakt met de beste Deensche schrijver van deze dagen.Ga naar eind14. We waren erg over elkaar uit. Met zijn vrouw hebben we een tour gemaakt naar Prado. Den heelen maand is 't hier leelijk koud. Zoodra de zon schijnt is 't verrukkelijk en kan men haast buiten zitten, maar 't mist akelig sinds eenige dagen. Maar we stoken flink. De vloeren hier zijn allen van steen en koude voeten zijn aan de orde van den dag. (...) Wat me goed betreft. Ja beste moeder uw lieve hand was wel een beetje noodig. Me flanellen en broeken zijn goed in orde maar me hemden zijn aan flarden. Maar dat doet niets, ik draag de hemden van Ballin, die draagt altijd een fl overhemd. De kouzen nog goed, Ik heb zoowat 4 paar die nog heel goed zijn. Me broeken verontrusten me een beetje ik heb zulke puntige billen! Maar alles is hier spot goedkoop. Ik zal een mooi stuk in de broek laten zetten omdat (rest van de brief ontbreekt) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 43]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ontstaan en op die wijze bereikte men juist 't omgekeerde van wat men wilde. Daarom later over een en ander. Als u lust heeft spreken we daar eens over als ik weer thuis ben. Bovendien moet 't u misschien een beetje zonderling zijn van die wijze praatjes te lezen van iemand die (zelf) niet in staat is zijn kost te verdienen en heel terecht zou u kunnen schrijven, jij die steeds praat over chariteit en rechtvaardigheid moest ons in de eerste plaats eerder helpen dan ten onze kosten leven. Vergeef me dus, dat ik mij heb laten verleiden mijn ideeën aan u te hebben willen opdringen. Dat we ieder de onze hebben en dat we elkaars gedachten verdragen. U heeft mij altijd vrij gelaten te doen en te laten wat ik wou en ik behoor u ook niet lastig te vallen met theorieën van welke aard dan ook. Daar ik vooreerst niet veel kans zie wat te verdienen heb ik van nu af vast besloten te doen en te laten wat u wil, die vrijheid waarvan ik nu profiteer wordt me ondragelijk bij de gedachte dat ik die heb ten koste van zoo veel opoffering van uw part. Zeg mij eens in uw volgenden brief wat u mij geven kan zonder daardoor in moeilijkheden te komen. f. 800 of minder? In dit laatste geval kom ik zoo ik niets anders vind dadelijk terug, ga me op Zaandam vestigen. Huur me daar een kamer en leef van de produkten van uw fabriek d.w.z. van brood, boter, enz. Ik heb al dikwijls praatjes gehouden over goedkoop leven en toekomen met dit of dat en 't is nooit gebeurd, dat kwam nu ook wel een beetje door mijn gereis en getrek. Nu kan ik evenwel zeggen dat ik de noodige opvoeding gehad heb en kan tevreden wezen. Maar dit keer is 't ernst de toekomst zal 't leeren. Ik begin evenwel 't jaar met een leelijke beer bij Wente om mijn rok. Voor de rest weet ik niet dat ik schuld heb op leveranciers of zoo. Ik hoor u zeggen ik wil 't hopen maar ik zie 't nog niet... Maar enfin laat ik u nu wat anders vertellen. Ik schrijf er in de kamer voor de Cliënten in 't bankiershuis waar ik mijn cheque gewisseld heb. Dank u wel voor 't geld. U brengt me een beetje in verzoeking door zoo veel te sturen. We zijn nog niet van plan de eerste drie vier dagen naar Rome te gaan omdat Ballin wat verkouden is en wat thuis blijft. 't Is hier ook koud maar van schaatsenrijden is geen sprake. Daags is het zacht als in de maand Maart als de zon schijnt tenminste maar nu is 't zoo koud en naar als 't in Holland zijn kan zoo 2 graden vorst. (Jan zeurt door over het weer en bekent dat hij graag middeleeuwse Latijnse literatuur zou willen bestuderen.) (...) en ik zou graag St. Bonaventura, Thomas a Kempis en de St. Thomas (van Italië) willen lezen in originaal. 't Is niet moeilijk dat Latijn als men den sleutel een beetje heeft. Maar een en ander is nog maar een vaag idée. Kom ik thuis terug dan moet Trui er aan. (...) Apropos eergisteren waren we rustig aan 't werk ik maak een madonna met kind toen eensklaps een Hollander die mijn adres in Casa Nardini had weten te veroveren ons een bezoek kwam brengen. De man heet van Andringa is een fries, schilder en heeft in Groningen gewerkt. Kent u dien naam soms? De man is nog al vervelend en wat klitserig. Ik heb hem zoo wat elken dag gezien. Gelukkig dat we spoedig naar Rome gaan. Ik kon geen woord Hollandsch spreken in de beginne. Gelukkig sprak hij goed fransch omdat hij in Brussel en Parijs had gewerkt. Eigenlijk gezegd ben ik niets op visite's gesteld, ik houd niet van die lui die zich zoo presenteeren komen. Hij had mijnwerk gezien in Brussel en scheen het nog al goed te vinden: zoodra men een paar Hollanders kent is men zijn vrijheid in een vreemd land kwijt, want alles wordt natuurlijk dadelijk overgebriefd. Nu adieu spoedig weer zoodra ik Pa's brief heb gekregen. Waarschijnlijk gaan we pas maandag weg of later. Pa kan dus zijn brief nog rustig sturen. Een flinke zoen en een stevige poot van uw zoon Jan.
Ik heb een langen brief gehad van Edzard Koning die me een beetje als zijn meester behandeld in zijn brief. Op uw vragen antwoord | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 44]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ik spoedig. Ik heb Uwe brief niet in mijn zak. Bedankkaartjes gehad van Grootma S en oom A Winschoten. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Zaandam 6 Jan 1 1893Beste Jan!
We hebben in den laatsten tijd nog al allerlei drukte en beslommeringen gehad zoo dat ik er niet toe ben gekomen je eens rustig te schrijven. De eerste de beste gelegenheid wil ik dan ook niet laten voorbijgaan, vooral niet daar ik een ernstige kwestie met u heb te behandelen. Het jaar 1892 dat in zaken gelukkig achter ons ligt, heeft mij groote teleurstelling in 't finantieele opgeleverd. De aanhoudende daling der tarwe en gevolgelijk van de meelprijzen, een concurrentie van Koog en anderen, bijkans à outrance, heeft veroorzaakt, dat er voor mij geen verdiensten met de fabriek zullen overblijven. Het boek is nog niet bij, doch ik vrees, dat de rekening eerder nog slechter zal uitvallen, dan zooals ze door mij, bij taxatie is opgemaakt. Door het trouwen van Ericus, de verhuizing, heb ik niet kunnen afkomen van het huis op de Prinsengracht, zijn mijn privé uitgaven over 1892 zoo als gij denken kunt hoog-hooger dan anders-zoo dat ik op mijn vingers kan narekenen dat ik dit jaar ca f. 20/mille van mijn bezit moet afschrijven. En waarin bestaat nu per saldo nog mijn bezit? Uit de fabriek en niet veel meer andere waarden! Wij hebben allen gewerkt als paarden, maar het brood en beschuit debiet laat zich niet dwingen. Is het eerste met groote opoffering verder gebracht het andere is in haast gelijke verhouding afgenomen; er is meer concurrentie opgekomen zoodat op verschillende plaatsen waar wij leverden, van plaatselijke voortbrengers beschuit in bussen te verkrijgen is. Wij wanhopen niet aan de toekomst, maar toch blijkt het mij meer en meer, dat een broodfabriek nimmer zal voldoen aan de verwachtingen die ik meende er van te mogen koesteren. Zelfs in gunstige gevallen zal er voor mij niet veel meer dan f. 10/m per jaar kunnen overblijven - dan moet het niet tegenloopen. Zooeven krijgen wij bericht uit Amsterdam dat de broodprijs met ingang van aanstaande Zondag alweer wordt verlaagd, wat alvast de uitzichten voor 1893 niet verbetert. Ik heb een nauwkeurige staat opgemaakt omtrent mijn huishouding en daaruit gezien, dat erin 1893 minstens noodig zal zijn ± f. 8500,-. Reken ik Anton, Arnold, en jou, daarbij is nog ± '4500,-. Zoodat in dat geval f. 13000, - zullen noodig zijn, terwijl in 't gunstigste geval '10.000,- door mij kan verdiend worden. En zal 't verdiend worden? Zie Jan! dat eeuwige finantieel achteruitgaan baart mij groote bekommering. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 45]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Wel is haast Arnold op den leeftijd dat hij zoo te zeggen, zijn eigen kost, moet verdienen, doch daar hij voor de fabriek bestemd is, zal per saldo zijn verdienen van de kost, op mijn horens terecht komen. Ik zal straks met f. 7000, - moeten kunnen rondkomen, als hij, zoo als Ericus hem voor ging tot zelfstandigheid komt. - Maar daar zijn nog Anton en Eduard; de laatste is eerst 14 jaar, de andere 19 jaar. Gesteld ik blijf leven, en ik zal aan hen doen, in 't belang hunner aanstaande positie wat ik tot nu toe voor u gedaan heb, dan moet er voor den een nog ca 5 en den ander nog ca 10 jaar verloopen. Bleef ik eens niet leven, dan komt volgens onze wetten hun eene erfportie ten deel en daarmede is 't uit, want van wat Moe dan zal bezitten kan ze in lang niet leven. - Er zijn lui die zeggen, geen zorgen voor den tijd, maar dat is nu eenmaal mijn principe niet. Ik huldig liever de leer, zorg bij tijds, en geloof dat men met dit principe menigerlei moeilijk voorkomt, waarin de gods water over gods akker lopen laten vervallen. Dan is er nog Trui! Zoo als mijne positie er bij staat, kan van mij, geen kind meer ieder 10/m erven. Kwam Trui eens niet te trouwen, wat zal ze dan beginnen, was het eens plotseling met mij gedaan? Daar dus de toestand nu al niet rooskleurig is, zoo meen ik dat ik alles moet aanwenden om de uitzichten voor Anton, Eduard, Trui en vooral ook voor Moe asjeblieft, niet erger te maken als ze nu reeds zijn en zullen Moe en ik, wat de huishouding betreft, alles aanwenden, niet meer uittegeven, dan strikt noodzakelijk is. Komt Anton straks eens thuis is hij oud en wijs genoeg, om eens door mij omtrent de toekomst ingelicht te worden, wat hem vermoedelijk tot werken en nog meer zijn best doen zal aansporen. Hij past goed op en ik heb vernomen, dat hij voor een doel dat hij heeft, zijn geld weet op te sparen, en zich genoegens ontzegt, waarnaar andere jongens van zijn leeftijd haken. Ik acht dit een gelukkige eigenschap voor zijn toekomst. Reeds Eduard komt op de hoogte van de omstandigheden, daar hij vaak tegenwoordig is bij dc gesprekken, die Moe en ik over de toekomst van jou en al de anderen houden. En dan, ik moet er maar voor uitkomen, zie ik juist in uw toekomst niet het minste licht. Het is gemakkelijk zeggen en denken - geld, bezit, och heer wat is dat! - maar hier is de praktijk, een harde leeraresse, Wie Schildert, voor de kunst leeft, moet zich zoo goed voeden, kleeden en dekken, als elk ander mensch. - en omdat te verkrijgen, is in de wereld nu eenmaal geld noodig. Zoo is het nu - en Zoo was het in de grootste dagen van kunst, welke de wereld moge beleefd hebben ook. Verscheidene oude meesters, wier werken nu nog zoo zeer op prijs worden gesteld - oefenden nog een ander metier uit, waarmede ze de kost verdienden, dan 't schilderen. Andere die 't niet deden, waren vaak naar ik meen niet van middelen ontbloot, b.v. Van Dijk, Rubens. 16 Januari 1893 Toen ik tot zoo ver geschreven had ben ik gestoord geworden en liet den brief liggen. Ik wil zien of ik hem nu ten einde brengen kan. Ik heb u intusschen L. 400, - gestuurd en meen dat het me niet in verzoeking kan brengen, wanneer ik wat meer opeens stuur; ik kan niet elk oogenblik, om zulk een chèque aankomen. Uw brieven in den laatsten tijd ontvangen bevallen mij niet bepaald - bv. uwe ‘ontboezeming’ wat is dat toch ‘ellendig dat 't geen meesters meer geeft van wien men veel leeren kan zoo als vroeger! Successievelijk heb ik tot nu toe allerlei zijpaden bewandeld die allen wel naar de hoofdroute lijden, maar de rechte weg nog niet zijn’. Zie hierbij vraag ik me af, hoe lang zal dat nog duren? Heeft Jan werkelijk schilders intuitie - genie genoeg, om 't ooit te vinden? En ziet ge ik zou me erbij neerleggen, wanneer gij met uw kunst voor u zelf kondt zorgen - maar de 6 à 7 jaar, dat ge u oefent, hebben uitgewerkt dat ge mij schrijft, dat ge voor eerst niet veel kans ziet wat te verdienen. Verder zegt gij vast besloten te zijn te doen en te laten wat ik wil, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 46]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
maar daarmee komt ge niets verder. Ik kan u niet raden wat ge doen en laten moet - indertijd heb ik u ernstig gewaarschuwd tegen uwe kans, en komt dus alle verantwoordelijkheid op uw schouders. U te Zaandam te vestigen, waar het duurder is dan ergens anders, daar van de produkten van de fabriek d.w.z. van brood, boter enz. te willen leven, schrijft ge zeker meer bij wijze van een grap, dan in ernst. Dit staat echter vast dat ik onmogelijk voortgaan kan u op mijn kosten te laten leven - gij hebt den leeftijd, dat ge voor u zelf behoordet te kunnen zorgen en hoe mooi ik uwe plannen vind, St. Bonaventura, Thomas a Kempis enz. enz. in originaal te willen kunnen lezen, vraag ik me af, en dan - zult gij dan, kunst kunnen voortbrengen, die u kan onderhouden? 't Zij hier in Holland, of in den vreemde wordt dit laatste een noodzakelijk iets. Ik mag u niet langer een jaargeld toekennen - mij meer en meer uitkleeden - en aanstonds uw jongere broers in 't hemd laten staan. Het spijt mij geducht dat ik u in dezen geest schrijven moet maar 't is niet anders. Op u rust dus de plicht er eens ernstig over na te denken op welke wijze gij u zelf kunt helpen. Van Looi bv. heeft 2 lessen 's-weeks à f. 10, - . Niet dat ik u voorschrijf, ga lessen geven - dat is geheel uw zaak - ik heb er geen begrip van hoe gij in uwe omstandigheden de kost kunt verdienen. Ik liet u vrij omdat ik u niet helpen kon - nu gij de kinderjaren ontwassen zijt, moet gij 't ook zelf weten - gij hebt indertijd gekozen en niet ik - wel vind ik tot dusverre dat de oude WitseGa naar eind15. gelijk heeft gehad, mij niet te feliciteeren, toen hij hoorde dat een zoon van mij schilder wilde worden. Niet dat ik wanhoop of verdriet van u beleefde - integendeel - doch een praktisch man weet, dat men van idealisme zich maar moeilijk onderhouden kan. En naar 't mij schijnen wil zijt gij door idealisme ingepakt. Het spreekt van zelf dat ik u niet onmiddellijk alle geld weiger - als de tijd daar is, zal ik u nog weder geld zenden - alleen is het mijn doel, dat ge mij van het geven van een jaargeld spoedigst mogelijk ontslaat en gij ernstig nadenkt, hoe dit te zullen vermogen. Uwe mededeelingen hieromtrent zullen mij zeer welkom zijn. Adieu Jan! 't Is tijd mij klaar te maken om naar Haarlem te gaan, de brief moet dus nu zoo maar weg. Ericus voegt hierbij zijn groeten, terwijl met een hartelijke handdruk afscheid van u neemt Uw toegen Vader | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Rome januari 1893Maandagmorgen Beste Pa, ik begin mijn brief met dezelfde weerzin als u de uwe aan mij, want ik heb ook een en ander te vertellen, dat u misschien bedroeven zal, maar ik moet dit eindelijk schrijven. Het is niet zonder opzet geweest, dat ik mij verleden jaar heb teruggetrokken in Bretagne. Behalve voor mijn werk deed ik dit, in de gelegenheid te zijn rustig na te denken over dingen, die me sinds lang bezig hielden n.l. over 't godsbegrip. Ik heb lang nagedacht en veel gelezen en zoo ben ik tot 't inzicht gekomen, dat de katholieke godsdienst de eenige was, die me bevredigen kon. Den 26 Augustus heb ik me dan ook in Vannes laten doopen en ben officieel tot 't roomsche geloof overgegaan. Ik vraag u duizendmaal om vergeving wijl ik dit nu eerst schrijf, maar 't was eerstens omdat ik wist, dat dit u misschien onaangenaam zou stemmen en de rest was vergeefbare lafheid. Ik heb me natuurlijk een groot aantal kennissen verschaft die me zeer genegen zijn, en dit vaak getoond hebben. Maar nu over uw brief. Ik heb daarover lang nagedacht en ik kan u nu mijne plannen mededeelen, nu ik verschillende stappen gedaan heb, die daarvoor noodig waren. Ik ben n.l. van plan een jaar als tertiaris in 't klooster van Fiesole te gaan leven (Men kan zoo veel buiten in de stad gaan als men wil). Ik ben n.l. tertiaire franciscain d.w.z. lid van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 47]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
een order ingesteld voor burgers door St. François, getrouwd en ongetrouwd en die zich alleen verbinden elkaar te helpen en een goed christelijk leven te lijden. Zaterdag heb ik een audientie verkregen van den generaal der Franciscaners, gerecommandeerd door een bisschop ook oud-generaal met wien ik toevalligerwijze had kennis gemaakt, die mij veroorloofd heeft als tertiaire in een klooster te wonen voor eenigen tijd, mits ik mij met den prior verstond. Voor ik van Florence afgereisd ben en voor ik uw brief ontvangen had, heb ik evenwel reeds met deze gesproken en deze heeft mij dit toegestaan mits met toestemming der generaals. Dit moet u tamelijk zonderling toeschijnen, maar dat is het niet. Dat is de eenige wijze mij aan een leven te gewennen meer in overeenstemming met 't geen ik ooit verdienen zal kunnen, verder heb ik geen añeiding en last van niemand integendeel ieder is daar bereid elkaar te helpen en ik heb de gelegenheid langer in Italië te werken en te profiteeren. Fiesole is boven op den heuvel die Florence aan zijn voeten heeft. 't Is daar gezond en niet bovenmatig warm. Ik ben daar ook in de gelegenheid perfect italiaansch en latijn te leeren dingen die me erg aantrekken. Ik heb geen ander ideaal dan juist te verdienen wat ik noodig heb en rustig te kunnen werken en studeeren. Ik bekom natuurlijk langzamerhand veel voorname kennissen, ik ken nu 2 bisschoppen, een te Vannes en een te Florence die bij een gelegenheid allerbeminnelijkst voor me geweest is verder een aartsbisschop oud generaal der Franciscaners en den tegenwoordigen generaal. Ik twijfel er niet aan, dat ik na eenigen tijd als ik nog wat meer weet, bestellingen zal krijgen ten minste in Holland van de katholieke kerk. Bleys en der Kinderen zijn hiervan 'tvoorbeeld.Ga naar eind16. Op 't oogenblik zie ik geen kans voor mezelf te zorgen tenminste niet met mijn kunst, maar ik kan welleven van niet al te veel. Natuurlijk dien ik in 't klooster een kleine vergoeding te geven voor mijn verblijf, eten en bewassching. Ik vraag u daarom dit jaar nog 500 gulden die voldoende zullen zijn voor mijn onderhoud. U moet niet denken dat dit plan om me eenigen tijd terug te trekken in een klooster bij mij opgekomen is na uw brief. Ik had daarover al gedacht en gepraat en wil op 't oogenblik niets anders. Ik hoop, dat ik in 94 de f. 600 zal kunnen verdienen die noodig zijn voor mijn onderhoud. Ik zal dan gewend zijn aan een minder luxurieus leven en me zeker gelukkiger voelen dan nu. Ziedaar Pa mijn plannen, ik hoop, dat u er eenigszins mee instemmen kunt. Verdrijf van u al de geonmotiveerde afschuw voor Roomschen, na van mij de verzekering te hebben, dat 't de onbekrompenste en schoonste godsdienst is die er bestaat en dat alles wat wij protestanten daar over gehoord hebben onverklaarbare onzin is. Ik hoop dat u even gelukkig en gezond zijt als uw groote zorgen 't u toelaten. Ik schrijf aan Moe wat byzonderheden over Rome. Ik druk u hartelijk de hand Uw liefhebbende zoon Jan
Roma 90 via Capo le case 4o p. da L. Curti | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
(7 februari 1893)Ga naar eind17.Beste Pa. Ik vraag u nederig excuus als ik u met den vorm van mijn brief heb beledigd en ook dat ik op 't moment dat ik hem schreef niet diep genoeg nagedacht heb hoe zeer u mijn overgang tot 't katholicisme moest bedroeven. Wees evenwel verzekerd, dat ik wel daaraan gedacht heb en heel ernstig ook van April tot Augustus en dat 't een van de oorzaken was van den strijd tusschen mij en de waarheid, die ik zoolang gestreden heb. En als ik u mijn beslissing niet eerder geschreven heb was 't heusch niet om te heuchelen maar wel omdat ik 't zoolang mogelijk uitstelde, de tijding die u bedroeven moest, aan u medetedeelen. Ik sta verbaasd, dat u nooit gedacht schijnt te hebben aan | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 48]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de mogelijkheid van mijn bekeering na 't lezen van mijne brieven. Ik had gehoopt, dat u eenigszins voorbereid zou geweest zijn op de voor u noodlottige tijding. Hoe kon ik u in dit geval raad vragen, u die altijd zegt van schilderen geen verstand te hebben en me daarom me vrijen loop wilt laten, hoe kan u me iets raden in questie van geloof, iets wat nog duizendmaal persoonlijker is. Indertijd heeft u ons gevraagd of we ons wilden laten doopen en aannemen in de benistekerkGa naar eind18. en wij hebben daarop geantwoord dat de ceremonie die we bijgewoond hadden bij Anna's aannemen ons de lust niet had gegeven dit te doen en dat we eenmaal onze opinie over deze questie hoopten te hebben. Toen heeft u beweerd: ‘dat u er ook de noodzakelijkheid niet van inzag. Ik heb verleden jaar wel eens over geloof en zoo gesproken en dat scheen u altijd te irriteren en u heeft gezegd, dat u mij vrij liet te geloven wat ik wilde als ik 't maar voor mezelf hield en een ander er niet mee verveelde. En zelfs in uw brief schrijft u mij niet te willen antwoorden op mijne wijze lessen omtrent 't katholicisme. (...) Ik weet, dat u heel dikwijls over godsdienstige zaken heeft nagedacht en herinner mij heel goed de rede die u gehouden hebt in de loge, naar aanleiding van ‘Elements of social sience’. Zoodra u de Confessions de St. Augustin en een goede uiteenzetting van 't katholieke dogma en niet een boek van Renan die misgelopen pastoor hebt gelezen, dan eerst zult u kunnen oordelen of ik mij heb laten lijmen als een domme vogel. Alles wat u hebt gehoord van 't katholieke geloof heeft u van tegenstanders en ongelovigen, ik tenminste heb nooit geweten dat u daarover meer kennis bezat dan Riek en ik. Ik ben even als u volmaakt op de hoogte van de misbruiken die er gepleegd zijn en nog plaats hebben maar dat alles doet niets tot de zaak af, ieder doet wel dingen die hij weet dat verkeerd zijn omdat niet allen even sterk in 't goede zijn. Ik begrijp wezenlijk niet hoe u mij na wat ik gedaan heb beschuldigen kan van karakterloosheid, lichtzinnigheid en onnadenkendheid. Heb ik eenig voordeel/zooniet geestelijk/bereikt door mijn daad? Ik wist dat ik u beproeven zou, dat u een onnatuurlijke afschuw had van Roomschen, zooals alle Hollanders ingekankerd doordat 't roomschzijn eenmaal in verband stond met onze onafhankelijkheid, ik weet dat me vrienden en kennissen die meening deelen, ik weet, dat ik uitgelachen zal worden, dat men mij nog erger zal beoordelen als u, wat niet weinig is, mijn vrijheid is tot op een zekere hoogte verminderd, doet men dit alles uit lichtzinnigheid en is vooral dit laatste niet volkomen met ‘de artistikiteit’ in tegenspraak? Waarom heeft u geen oogenblik gedacht dat 't wel uit liefde voor u kon zijn, dat ik de mededeeling niet deed? Geef me wat anders waarin ik troost kan vinden voor mijn leven, wat wilt u me geven? 't Atheïsme, 't protestantisme in zijn duizend vormen? | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 49]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Wat hebben die voortgebracht die beide geloven niets, niets, een koude maatschappij verdeeld door socialisme en anarchie 't Zijn de Byzantijnen, Giotto, Memling, St. Augustin, Ruysbroek en l'imitation de Jezus Christ dat prachtige boek die mij tot 't K hebben gebracht. En 't is dat geloof, die mij een wezelijke opoffering kan inspireeren. (...) Praat toch niet van een dam tusschen ons voor u mij gezien hebt, uw Jan is altijd de zelfde gebleven. (...) U kan boos op mij zijn zooveel u wilt, u kan me beoordelen, zooals u wilt, u kan me zelfs de deur sluiten en mij alle steun ontzeggen den avond dat ik bij u komen zal, zal u mij ontvangen als u verloren zoon en u zult mij de vaderlijke kus niet weigeren, want op mijn gezicht zult u lezen, dat ik niet slecht ben en uw liefde en trots voor mij kan u niet van u verbannen. Ik vraag u nederig excuus voor 't verdriet dat ik u gedaan heb, ik heb gedacht goed te handelen meer kan ik niet - Meen niet dat mijn geloof mij gebied u te veroordeelen, 't is gelukkig ruim genoeg een belooning toe te kennen aan hem die altijd zuiver van intentie was. Ik hoop dat u mijn hand niet zult weigeren en blijf als altijd uw liefhebbende zoon Jan Ik heb uw brief verscheurd, want ik weet zeker dat u niet meent wat u in emotie heeft geschreven. Ik vraag u vriendelijk niet geheim te zijn ik ben sterk genoeg me tegen iedereen te verdedigen. 7 februari 1893 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Haarlem, (± 10 Of 15) Febi 1893Mijn waarde zoon Jan! Uw schrijven van 7 dezer is ons ter hand gekomen. Terwijl ik maandag ziek te bed lag, heeft Moe u geschreven en naar zij mij heeft gezegd u nader geëxpliceerd, wat ons in uw behandeling zoo zeer bedroefde en waarom wij die, als op lichtzinnige onnadenkendheid berustende, beschouwden. Ook het woord karakterloosheid is gebezigd. Ik meen nog, dat uw daad van 26 aug. mij het recht gaf, die uitdrukking te bezigen, in verband met hetgeen gij den 29 april schreef. Toen toch zeidet gij: ‘Ma chère mère, tu sera étonnée mais je te prédis des enfants très croyants, pas catholiques ou protestants, mais de cette belle église ésotérique, qui se fondra et qui aura comme cris de foi l'intuition controlée par la raison!’ Daar kon ik mij bij neerleggen! Intusschen wat geschied is, is geschiedt, en het helpt ons in den grond al heel weinig, of beter gezegd, niets, of gij al of niet toestemt, dat uwe handeling niet strookt met uwe bovenstaande uiting - of ge al erkent, dat ge beter of eerlijker zoudt gehandeld hebben, ons van uwe veranderde zienswijze in kennis te stellen, voor gij officieel tot de R.K. Kerk toetradt! Ik beschouw het dan ook als volkomen nutteloos, te trachten het een of het ander waarin ik het met u volstrekt oneens ben te weerleggen. Ik weet bij ervaring, dat met ‘bekeerden’, zich ‘geloovigen’ noemende, al heel moeilijk te redeneren valt. Maar wat ik wel weet, dat is, dat het leven dat achter mij ligt, een aaneenschakeling is geweest van ervaringen, die mij verplicht hebben, tot werken om den broode, en zoodoende nuttig te zijn ten behoeve van anderen. Mijn égoisme heeft menige harde beproeving moeten doorstaan - het is mij wel ingepeperd het steeds meer en meer op den achtergrond te schuiven! Naar mijn mening is uw leven tot dusverre tamelijk wel, juist het tegenovergestelde van het mijne geweest. Aan dit verschil in levenservaring is het misschien wel toe te schrijven geweest, dat ge vorig jaar kondt opmerken, dat gesprekken over geloof mij schenen te irriteren! Mijn levenservaring heeft mij geleerd, in geen enkel opzicht te dweepen met godsdienstige theorien - geloof of dogmatische kwesties - maar alleen met daden, die men godsdienstige daden zou kunnen noemen. Om dezelfde redenen kan ik niet de minste sympathie gevoelen voor den | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 50]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
godsdienstigen dweeper, die zich zelf kastijdt, pijnigt, kerft of wat dies meer zij, zoogenaamd ter eere van zijn vader in den Hemel! Evenmin voor den zoogenaamden vrome, die zich afzondert van de zondige wereld-en zich bij preferentie onledig houdt met ‘voortdurend gebed’. Zoo iemand souffreert in mijn oog aan droefgeestige zielsziekte of beklagenswaardige godsdienst-waanzin! Geve de hemel! dat hij u hiervoor beware! Uitgaande van de gedachte dat ons het leven gegeven is, om het te gebruiken en niet om den Schat in de aarde te begraven, waar die geen vruchten voortbrengen kan, acht ik het de plicht, de roeping en de bestemming van den mensch, in de zamenleving zoo ge wilt biddende en wakend te werken, zoo lang het dag is; er naar strevende, 't mag zijn onder vallen en opstaan, zijn lichaam (den tempel gods) rein en vlekkeloos te bewaren. Ik acht den mensch geschapen en geboren, ja om het Konigrijk der Hemelen te zoeken, doch tevens, om zijn plichten te vervullen ten behoeve van het dagelijks brood, en niet om onder gekwezel en droefgeestig gepeins in een klooster, op rekening van den arbeid van anderen te teeren! Ik verwacht op deze mijne ontboezeming geen wederleggend of instemmend antwoord - laat ons met de pen voorzichtig zijn - 't geschreven woord lijdt zoo licht juist in de kwestie (geloof) tot oneenigheid. Gij meent nu eenmaal langs anderen weg dan ik mij ooit heb kunnen denken, vrede met uw God, met uw zelf te kunnen erlangen - ga uw weg - wees braaf en goed, naar uwe inzichten - doch beloof mij, nimmer de minste poging, op welke wijze ook, althans bij mijn leven niet, te zullen aanwenden, deze of gene uwer vroegere huisgenooten, uw zuster Truida of uwe broeders, tot uwe inzichten te trachten te bekeeren, en tot de R.K. kerk over te halen! Op die voorwaarde reik ik u wederkeerig de hand en druk ik die met dezelfde innigheid, als toen ge een jaar geleden afscheid van ons naamt. Dat God u in zijne bescherming neme, en u voor dweeperij, die u ongelukkig zou kunnen maken, behoede, is mijn gebed en innigste wensch. Het ga u wel in 't leven! Een ding verheugt mij namelijk, dat ik u over mijn toekomstigen finantieelen steun geschreven heb, voor uw toetreden tot 't K - mij bekend was. Zal ik u niet meer kunnen steunen als vroeger, gij weet nu dat dit niet uit wrok geschiedt. Ontvang mijn hartelijke groeten en die van uwe Moeder. Steeds Uw toegenegen Vader | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Rome (begin maart '93)Beste Pa. Laat ik u allereerst van harte bedanken voor den brief, dien ik, dinsdagmorgen ontving. U heeft wederom bewezen hoe goed u altijd voor ons is en u heeft u evenals in Anna's kwestie geheel verloochend, want dat wil ik steeds toegeven, dat ik u veel verdriet heb veroorzaakt, zei 't dan ook min of meer onvermijdelijk. Ik voldoe gaarne aan uw verzoek niet goed of afkeurend te antwoorden op 't geen u over geloven schreef. Alleen hoop ik te kunnen bewijzen in de toekomst, dat mijn geloof me ook een leven kan inspireren zooals het uwe altijd geweest is. Dat zal de eenige manier zijn om 't geheel eens met elkaar te worden. Ik beloof u op geen manier te trachten Truida of een van de andere broers tot mijn denkwijze over te halen. Ik kan ze evenwel niet beletten als ze door mijn voorbeeld worden opgewekt in zake 't R.K. zich op de hoogte te stellen. Verwacht evenwel van mij geen zieltjes winnerij. Een goed voorbeeld is meer waard dan 't verklaren en prediken van Dogma's. Ik kan u niet zeggen Pa hoe blijd ik ben dat deze ernstige zaak geen aanleiding geworden is tot verwijdering tusschen ons. Heb geen angst voor mij. Ik ben gezond naar lichaam en geest. Ik kan me bedroeven als ik er aan denk, dat u nog meer last van me hebben zal, als ik eenmaal in Holland zal zijn gekomen en men u lastig zal vallen om mijnentwille. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 51]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Verwijs, ik bid u, iedereen naar mij ik heb overtuiging genoeg om elkeen te antwoorden op de vragen die men mij kan stellen. Geloof niet, dat ik me geheel zal opsluiten, ik voel me verplicht te voldoen aan alle maatschappelijke plichten die niet in strijd zijn met me religieuse begrippen. Onze brieven hebben zich natuurlijk gekruisd, ik vraag u excuus voor 't geen minder hartelijk was in mijn brief aan Moe en dien ik zeker anders zou geschreven hebben had ik den uwe ontvangen. Binnen tien dagen ga ik weer naar Florence terug. Daar heb ik ook nog mijn koffer enz. We hebben hier nog al eens model en we maken decoratie bij den deenschen consul. Ik dank u nogmaals voor uw brief en blijf na hartelijke groeten uw liefhebbende Jan
4 p. 90 via capo le case casa Curti
Tot hier toe de briefwisseling tussen Jan en zijn ouders. Op 19 juli 1893 schreef Jan nog zijn vriend Roland Holst (in een eerder aangehaalde brief): ‘Me nieuwe gevoelens hebben me zeden ook veranderd, ik leef van bijna niets, 70 à 90 fr per maand, heb niets geen extra behoeften meer en eet wat de pot van de bedelmonniken schaft. Men krijgt net genoeg om geen honger te hebben. Ze geven me kost en inwoning tegen een aalmoes van een 60 fr. Zeg dit niet aan iedereen, want me ouders, natuurlijk niet erg tevreden over me gedachtenverandering, zouden nog erger ontstemd zijn als ze dit hoorden.’ Het is hier niet de gelegenheid het nog zeer lange leven, dat Jan Verkade na de doop voor zich heeft, te beschrijven. In de moeilijke dagen na de overgang vindt hij in Ballin een voortreffelijke vriend die hem meeneemt naar Kopenhagen en daar een zeer succesvol verlopende expositie van Jans werk organiseert. In 1902 wordt Jan tot priester gewijd in het Zuidduitse benedictijner klooster van Beuron. Hij heet voortaan Dom Willibrord Verkade osb. Jan was door het klooster van Beuron aangetrokken omdat daar de oud-beeldhouwer Peter (pater Desiderius) Lenz werkte, die een eigen filosofie over kerkkunst had opgebouwd, onder meer op basis van de kunst der oude Egyptenaren. Hij hanteerde een ingewikkeld stelsel van maten waarmee hij de inspirator was van een serie vreugdeloze, bloedeloze wandschilderingen in kloosters en kerken over heel Europa. In 1903 werkte Jan nog met opgewekt gemoed aan een serie wandschilderingen in het klooster van Monte Cassino (die in de tweede wereldoorlog met het klooster ten onder gingen), met een volledig voorbijgaan aan zijn eigen artistieke aspiraties. Vrienden als Sérusier en Maurice Denis laten hem niet in de steek. Ze komen regelmatig bij hem op bezoek en het schijnt dat Sérusier tenslotte meer onder de indruk kwam van de school van Beuron dan Jan Verkade zelf. Nadat Jan in 1907 in München had gewerkt, schreef hij daarover later: ‘Ik probeerde daar weer te doen wat ik zestien jaar eerder in Frankrijk kon, toen ik de leerling was van Gauguin en Sérusier... Maar toen ik een van mijn kleine schilderijtjes uit 1891 opnam en ze vergeleek met mijn werk in München, was ik verplicht toe te geven: “Dat kan je niet meer. Je hebt je horizon weliswaar verbreed, maar ten koste van wat echte schilderkunst is.”’ Volgt nog een opflikkering van koppige Hollandse onafhankelijkheid als Jan vanaf 1909 drie jaar in Palestina werkt en soms van de instructies van Lenz afwijkt. Na 1915 raakt hij zijn penselen echter niet meer aan. Hij wordt gastenpater en schrijft zijn memoires, ook weer strikt volgens de lijnen van het hem door de orde opgelegde Diktat. In 1907 overlijdt Jans vader, in 1917 - als hij zijn memoires beëindigt - ook zijn moeder. Tweelingbroer Ericus overleed in '27. In 1941, twee jaar voor diens dood, schrijft Maurice Denis een ontroerende afscheidsbrief aan zijn oude vriend: ‘Wij zijn de overlevenden van een generatie. Onder de doden vergeet ik Sérusier | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 52]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
niet. Schrijf mij nog eenmaal voordat het andere leven begint.’ Madame Anquetil schonk me de fotocopieën van een lange briefwisseling tussen Jan Verkade en Maurice Denis, die van 1908 tot 1936 loopt. Het is daarin opvallend met welke hartstocht Jan zich steeds over de vrouw van Denis uitlaat, evenals hij vroeger in zijn briefkaarten aan Roland Holst duidelijk had laten weten hoezeer hij het op prijs stelde met Henriëtte in contact te komen.Ga naar eind19. Ballin was al rond zijn veertigste, in 1914 overleden. Hij trouwde en kreeg vijf kinderen. Veel van Jans werk is nu nog in het bezit van Ballins nageslacht. Met de duivelse Filiger liep het slecht af. Hij overleed in eenzaamheid en armoede in het stedelijk ziekenhuis van Brest (volgens andere bronnen pleegde hij zelfmoord), in 1928. De familie Verkade in Nederland hoorde na de tweede wereldoorlog op 20 januari '46 via een brief van de enige andere Nederlandse kloostergenoot dat Jan een beroerte had gehad en er ‘belabberd’ aan toe was. Schrijven kon hij niet meer, maar nog wel lezen: in de ‘Gysbrecht van Aemstel’. Dom Willibrord overlijdt op 19 juli 1946. Hij is achterdochtig geworden en fluistert zijn Nederlandse kloostergenoot kort voor zijn dood toe: ‘Stil, ze kunnen ons horen.’
In de ‘Prieuré’ van St. Germain-en-Laye is een uiterst zwakke presentatie van Jan Verkades werk te zien. Wie van de Nabis de religieusiteit ingingen bleken al gauw voor de ‘echte schilderkunst’ - zoals Jan het zelf noemde - verloren. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 53]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In een bijtende kritiek in het Parijse ochtendblad ‘le Matin’ naar aanleiding van de opening van het museum in St. Germain werd Maurice Denis ‘de Fra Angelico voor vrome burgers’ genoemd, en de oude Huysmans aangehaald, die over werk van Denis in de kerk van le Vesinet had uitgeroepen: ‘Daar zit nog voor geen stuiver mystiek bij.’ Dezelfde harde woorden zijn eveneens van toepassing op het religieuse werk van Dom Willibrord Verkade osb. Terwijl hij ooit hartstochtelijk deelnam aan het nieuwe, sloot hij zich na zijn ‘overgang’ voor alle latere ontwikkelingen af. Uit zijn lange briefwisseling met Denis valt niet meer op te maken dat achter de rug van de beide heren om de ontwikkeling in de kunst niet had stilgestaan. Jan had zich in die jaren op een heel andere manier ontwikkeld. De beide boeken die hij schreef bleken een enorm succes te zijn en het geld stroomde toe. Dit kwam vanzelfsprekend het klooster van Beuron ten goede. Niet alleen verdiende de schilder Verkade - die met zijn kunst nooit een cent had verdiend - daarmee plotseling het geld voor zijn klooster. Bovendien vervulde hij er de functie van ‘pater-econoom’ en deed dat goed. Zo vond hij tenslotte de geborgenheid, waarvan zijn vader bang was dat hij die als kunstenaar zijn vader bang was geweest dat hij die als kunstenaar nooit zou vinden: in een klooster en deed daarmee tegelijkertijd afstand - als in een duivels pact-van zijn talenten. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 57]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1
2
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 58]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3
4
5
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 59]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
6
8
7
9
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 60]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
10
11
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 61]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
12
13
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 62]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
14
16
15
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 63]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
17
18
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 64]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
19
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 65]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
20
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 66]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
21
22
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 67]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
23
24
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 68]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
25
26
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 69]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
27
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 70]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
28
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 71]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
29
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 72]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 73]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bijschriften portfolio
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 74]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bij afbeeldingen in de tekstDrie afbeeldingen uit de Deense revue ‘Taarnet’, februarinummer 1894. Jan Verkade was na een bezoek van twee maanden aan Amsterdam naar Kopenhagen doorgereisd, waar hij bij Mogens Ballin logeerde. De schrijver Johannes Jörgensen vraagt hem een nummer van ‘Taarnet’ te illustreren. In hetzelfde nummer wordt een artikel over Verkade opgenomen, met de hierbij afgebeelde houtsnede van Ballin, zijn vriend voorstellende. De twee handschriften betreffen een brief van Jan aan zijn vriend Roland Holst - met gebruikmaking van zijn typische ‘post-bekeringsletter’ - en de aanhef van de brief van vader Verkade aan Jan van 6 januari 1893, zoals die in de tekst is weergegeven. |
|