Maatstaf. Jaargang 29
(1981)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 61]
| |
Carel ter Haar De Duitse PEN-club en de emigranten. Terugblik op een in Frankfort gehouden tentoonstellingDe Deutsche Bibliothek in Frankfort/Main, die in 1979 de ook in Nederland vertoonde expositie over leven en werk van Joseph Roth organiseerde en daarmee een figuur in het middelpunt plaatste, die vooral als mens en schrijver van betekenis was en die niet in de eerste plaats als vertegenwoordiger van de een of andere groepering onder de Duitse emigranten beschouwd kon worden, zette daarmee een ander, maar zeker niet minder belangrijk accent bij het onderzoek van de emigrantenliteratuur. Dat dit geen toevalstreffer was is uit de laatste even voortreffelijke en instructieve tentoonstelling over de Duitse pen-club tijdens de emigratie gebleken. Het was een tentoonstelling waarvan - wat intussen in de Bondsrepubliek een goede traditie is geworden - het complete materiaal in de eveneens uitstekend verzorgde catalogus is opgenomen. Deze bevat heel veel tot nu toe onbekende, uit het archief van de pen-club afkomstige stukken en is in feite een onmisbaar handboek voor iedereen, die zich ook voor de niet platgetreden paden van de emigrantenliteratuur interesseert. Het lezen ervan betekent een kennismaking met een reeks van gestalten en gebeurtenissen, die elk in hun tijd hun functie hebben gehad en ten dele ook nu nog hebben, maar intussen vrijwel zijn vergeten. Dat dit zo snel gaat en dat de belangstelling voor dit aspect van de emigrantenliteratuur in de laatste jaren zo is toegenomen, stemt tot nadenken. Het merkwaardige feit doet zich daarbij voor, dat men in de ddr, waar het literatuurwetenschappelijk onderzoek van de emigratie zich uiteraard op de communistische en linkssocialistische auteurs en hun activiteiten voor het verwerkelijken van een eenheidsfront concentreert, het belang van deze categorie van schrijvers zowel voor de Republiek van Weimar als voor de emigratie al in 1968 heeft ingezien. De critiek op de afwijkende ideologische denkbeelden van deze mensen werd er natuurlijk niet minder door.
In het voorwoord tot haar te Oost-Berlijn verschenen boek Gegenspieler, waarin o.a. Hellmut von Gerlach, Walter Mehring, Rudolf en Balder Olden, Carl von Ossietzky en Berthold Jacob als linksburgerlijke publicisten geportretteerd worden, schrijft Ruth Greuner ter verklaring van de titel, dat deze gekozen was om enerzijds ‘die moralische Größe ihrer Anstrengungen’, anderzijds echter ook ‘die Grenzen ihres bürgerlich-humanistischen Protestes’ te karakteriserenGa naar eind1.. Dit boek bevat bijvoorbeeld het eerste biografische overzicht over Rudolf Olden, tien jaar voordat er in de tentoonstelling een aparte afdeling aan hem werd gewijd. Dit boek had, toen het in 1969 verscheen, overigens een bijbedoeling die de betekenis van dit werk ook weer relativeert. Het ging er niet alleen om vergeten auteurs te rehabiliteren, maar ook om de buitenparlementaire oppositie in de Bondsrepubliek de ‘juiste’ weg te wijzen. Het staat daarmee dan toch weer in de traditie van de volksfrontpolitiek en blijft daarmee binnen de perken van het wetenschappelijk onderzoek in de ddr. Aan de verdienste om op een aantal ten onrechte vergeten schrijvers de aandacht gevestigd te hebben doet dit echter | |
[pagina 62]
| |
geen afbreuk. Hoe belangrijk het politieke engagement tijdens de emigratie geweest mag zijn, er bestond daarnaast een groot aantal gevluchte schrijvers, dat daar niet aan deelnam. Dit gebeurde, òf omdat men al ten tijde van de Republiek van Weimar in het politieke en vaak ook literaire leven buitenstaander geweest was, òf zich niet op de een of andere manier wilde of kon vastleggen. Dit laatste gold vooral ook ten aanzien van de eenheidsfrontpolitiek, waarvoor met name veel sociaaldemocraten maar weinig geestdrift konden opbrengen. Het wantrouwen jegens het eenheidsfront, dat in de eerste plaats en systematisch van communistische zijde werd gepropageerd, was bij hen overal in Europa groot. Het op 5 augustus 1933 voor de eerste keer verschenen ‘wekelijksch colportage-orgaan van nvv en sdap’ vrijheid: arbeid: brood spreekt in dit opzicht ook in Nederland duidelijke taal. Het werd uitgegeven door het ‘bureau van actie en propaganda tegen fascisme en communisme’. De tekening van Georg Klein op de titelpagina laat een arbeider zien, die met een bijl slangen doodt, waarvan de kronkelingen een hakenkruis en hamer en sikkel vormen. Het onderschrift luidt: ‘Ten aanval!’ Hier werd ieder misverstand uitgesloten. Deze terughoudendheid van velen betekende allerminst verraad en het was ook geen neutraliteit. Het isolement werd er vaak alleen nog maar groter door. Het politiek actief zijn en het ‘erbij horen’ gaven een geborgenheid, die het emigrantenbestaan iets minder ondraaglijk kon maken. Zo reageerde de hoofdredacteur van het emigrantenblad Das Neue Tage-Buch Leopold Schwarzschild op het verzoek om lid van de op te richten Duitse pen-club in exil te worden met de zin ‘Natürlich gern. Jetzt muss man verlustig seiner Hauptzugehörigkeit andere Mitgliedschaften sammeln.’Ga naar eind2. Ook de talrijke congressen uit die tijd hadden vooral deze functie. Hoe belangrijk dit gevoel niet alleen te staan was, blijkt uit de memoires van de uit het Saargebied afkomstige schrijver Gustav Regler, die ook met de onlangs als pocket herdrukte roman Das große Beispiel een voortreffelijk boek over de internationale brigades in de Spaanse Burgeroorlog heeft geschreven. Regler trad in 1935 als spreker op tijdens het in Parijs gehouden internationale congres ter verdediging van de cultuur, waar ook Menno ter Braak, die de nog te bespreken houding van de Nederlandse delegatie op het internationale pen-congres in Barcelona hekelde, maar daarnaast op de vrijheid die de Nederlandse schrijvers bezaten wees, en Jef Last, voor wie op dat moment verdediding van de cultuur in de eerste plaats een versterkt engagement voor de jeugd betekende, tot de sprekers behoordenGa naar eind3.. Op het podium aangekomen, schrijft Gustav Regler: ‘Ich sah die Tausende von Köpfen unter mir. Das war ja gar kein Exil. Die Grenzpfähle waren ausgerissen, die Internationale aller Schriftsteller war hergestellt! Ich sah Gide und den alten Pazifisten Barbusse am Vorstandstisch sitzen und vergaß plötzlich meine ganze, sorgfältig aufgebaute Rede.’Ga naar eind4. Het resultaat van zijn rede was, dat de zaal opstond en de Internationale begon te zingen. ‘“Das wird man bis über den Rhein hören”, sagte ich ergriffen. “Du bist ein Saboteur”, sagte heiser Johannes R. Becher, der Dichter.’ Regler was een saboteur, omdat hij de ware aard van dit congres als een door de communisten in het kader van hun volksfrontpolitiek opgezette onderneming had ontmaskerd. Zijn relaas, dat in de eerste helft van de jaren vijftig is ontstaan, is vooral ook door zijn latere breuk met het communisme zeer zeker niet objectief. Veelzeggend echter is de fascinatie, die in deze pas vele jaren later opgeschreven herinneringen nog tot uiting komt. Persoonlijke terughoudendheid betekende evenmin, dat daarmee de politieke activiteiten van de collega's werden afgewezen. Het tegendeel was waar, de actieven wisten, dat zij uit naam van vele anderen spraken. Een andere belangrijke factor was, dat de meeste landen, die emigranten duldden, op hun politieke activiteiten in het geheel geen prijs | |
[pagina 63]
| |
stelden, te meer daar de Duitse diplomatieke vertegenwoordigingen bij de vervolging van de emigranten bijzonder actief waren. Ernst Toller bijvoorbeeld werd door de Duitse autoriteiten geen enkel ogenblik uit het oog verloren, zoals uit de documentatie Der Fall TollerGa naar eind5. blijkt. Het waren overigens niet alleen de Duitsers. Ook in de gastlanden zelf bestond er bij de autoriteiten argwaan ten aanzien van de activiteiten van de emigranten en in sommige gevallen was men zonder meer tot samenwerking met de Nationaal-socialisten bereid. Bestond die bereidheid niet, dan deinsde men niet voor moord of ontvoering terug, zoals uit de moord op Theodor Lessing of de ontvoering van Berthold Jacob uit Zwitserland en die van de emigrant Gutzeit uit Nederland bleekGa naar eind6.. Alles bij elkaar genomen was het zo, dat de exillanden om hun betrekkingen met Duitsland niet al te zeer te belasten van de emigranten eisten, dat zij geen politieke, of Duitsland op een andere manier provocerende, activiteiten zouden ontplooien. Degenen, die het toch deden, moesten met het risico leven om over de grens gezet of zelfs aan de Duitsers uitgeleverd te worden. Wat dit betekende behoeft geen betoog. Ook het gevaar, dat men door het eigen optreden nog in Duitsland verblijvende verwanten aan vervolging kon blootstellen speelde een rol. Annette Kolb schrijft bijvoorbeeld in 1938 aan Rudolf Olden: ‘Ich habe noch sehr nahe Angehörige in Deutschland; deshalb halte ich mich sehr zurück, unterschreibe keine Manifeste etc... ich habe so Angst ihnen zu schaden, Sie werden begreifen.’ (cat., pag. 241.) Voor deze groep om wat voor redenen dan ook onafhankelijke auteurs was er eigenlijk maar één mogelijkheid, waarvan overigens velen gebruik hebben gemaakt, om zich te organiseren en dat was de pen-club, die daarnaast vanzelfsprekend ook talrijke andere leden telde. Het klinkt paradoxaal, maar door de reputatie van de pen geen politieke organisatie te zijn, hoewel de voor 1933 gehandhaafde neutraliteit niet meer bestond, kon de door de emigranten opgerichte Duitse pen-club in exil een centrum worden, dat van het aanzien van de internationale pen profiteerde en waarin velen een toevlucht vonden.
De pen-club was in 1921 op initiatief van de Engelse schrijfster Amy Dawson Scott opgericht. Van het begin af aan was het de bedoeling van de oprichtster, die John Galsworthy als voorzitter voor haar onderneming wist te winnen, ook buiten Engeland actief te worden. Dit gebeurde aanvankelijk door beroemde niet-Engelse schrijvers zoals bijv. uit Duitsland Hermann Sudermann en Gerhart Hauptmann tot ereleden van de Engelse club te benoemen. Daarmee wordt ook het representatieve karakter dat lange tijd voor de pen-club typisch is geweest, duidelijk. Spoedig echter ontstonden er ook pen-centra buiten Engeland. Het eerst in Frankrijk, vervolgens ook in Spanje, Noorwegen, België, Tsjechoslowakije, de Verenigde Staten en Italië. Op 1 mei 1923 werd het eerste internationale pen-congres in Londen gehouden. Deze congressen zouden daarna met alleen een onderbreking tijdens de Tweede Wereldoorlog elk jaar plaats vinden. In juni 1923 werd er ook in Duitsland en Oostenrijk een pen-club opgericht. De eerste president was Ludwig Fulda, die in 1932 door de toneelcriticus Alfred Kerr werd afgelost. De internationale pen-club groeide en de jaarlijkse congressen werden steeds groter. Een eerste hoogtepunt was het meer dan tweehonderd deelnemers tellende congres in Berlijn in 1926. Voor het functioneren en de houding van de pen in de erop volgende jaren was het in 1927 te Brussel gehouden congres van grote betekenis. Politiek was en bleef taboe, de representatie stond op de voorgrond en was in feite onaantastbaarGa naar eind7.. Het gevolg van deze constellatie was uiteraard dat de afzonderlijke pen-groepen en -leden alle mogelijke opvattingen huldigden, die door de beoefende strikte neutraliteit niet tot uiting konden komen. Acties en resoluties tegen de | |
[pagina 64]
| |
vervolging en onderdrukking van schrijvers of literatuur vonden in Duitsland tot 1933 niet in de pen-club plaats, maar door andere organisaties zoals bijv. het ‘Schutzverband Deutscher Schriftsteller’. De in de pen-club heersende harmonie was echter van het begin af aan bedrieglijk. De schrijver Hans Friedrich Blunck (1888-1961), die onder meer van 1933 tot 1935 president van de Reichsschrifttumskammer in Duitsland was en die ook als tweede voorzitter van de Deutsch-Niederländische Gesellschaft een rol bij de Vondelherdenking in 1937 te Keulen heeft gespeeld, beschrijft in het tweede deel van zijn in 1952 verschenen herinneringen Unwegsame ZeitenGa naar eind8. zijn belevenissen als lid van de Duitse pen-club tijdens die grote buitenlandse congressen in de jaren twintig. Het waren blijkbaar manifestaties van wederzijdse vriendschap met recepties en bezichtigingen. Blunck spreekt ook van de onder de Europese schrijvers bestaande wil om een eenheid te zijn, elkaar daarbij te respecteren en te leren begrijpen. Hij vervolgt dan deze passage met de opmerking dat de pen-club later door een te grote intolerantie zelfs het gesprek tussen vrienden onmogelijk zou maken Als bewijs voor zijn eigen integriteit, want de anderen zijn natuurlijk schuldig aan deze gang van zaken, vermeldt Blunck nog de dank van de vertegenwoordigers van de jiddische schrijvers voor zijn pogingen om de literaturen en niet de staatsgrenzen tot criterium voor het lidmaatschap van de pen-club te maken. Het Duitse pen-centrum bestond tot 1933 uit een Hansische (= Noordduitse) een Allemannische (= Zuidduitse) en een Berlijnse groep om de regionale verschillen tot hun recht te doen komen. Daarbij mag overigens niet over het hoofd worden gezien, dat het er vooral om ging de suprematie van het gevreesde en decadente Berlijn te doorbreken. Dat het hier om een ‘heldendaad’ ging en niet om iets vanzelfsprekends demonstreert Blunck met een van joodse zijde aan hem gerichte opmerking, waarin hem als ‘vriend’ op de gevaarlijkheid van de ‘Jidden’ wordt gewezen: ‘Wir klagen, solange wir in der Minderheit sind, wehe dem Volk, über das wir die Mehrheit gewinnen!’ (pag. 98). Hans Friedrich Blunck had er in 1952 nog weinig bij geleerd en dit soort uitingen, die vaker voorkwamen maakt ook de terughoudendheid, die er na 1945 vooral bij de vertegenwoordigers van de door de Duitsers bezette landen ten aanzien van de heroprichting van een pen-centrum in Duitsland bestond, begrijpelijk. Deze stemming van schijnbaar wederzijds begrip en politiek onbenul karakteriseert ook Bluncks beschrijving van de pen-congressen in Den Haag in 1931 en in Polen in 1930. Dat er op deze bijeenkomsten politieke spanningen geweest zouden zijn, gaat onder in de beschrijving van de harmonie, die natuurlijk niet in de laatste plaats mede te danken zou zijn geweest aan de heer Blunck, die door de schrijver Erich Ebermayer als ‘Typ des Mittelmäßigen mit der Anmaßung des Außerordentlichen’Ga naar eind9. voortreffelijk is omschreven. Bluncks mededelingen over het congres in Warschau bevatten ook een zin over Ernst Toller, die door Blunck een ‘Schlaukopf, der sich als ein begeistertes Kind gibt’ (pag. 99) wordt genoemd. Deze op zich zelf zo onschuldige zin heeft uit de mond van Hans Friedrich Blunck een onverholen antisemitische betekenis. Geraffineerdheid en veinzen zijn twee eigenschappen, waarop door de antisemitische propaganda steeds weer de aandacht werd gevestigd. In Tollers oorspronkelijk in het weekblad Die Weltbühne verschenen verslag over de bijeenkomst in Warschau wordt het twijfelachtige van zo'n tot niets verplichtend congres goed beschreven. Toller vraagt zich af, of er voor een wederzijdse kennismaking, het bezichtigen van een aantal bouwwerken en het verzamelen van andere indrukken werkelijk zo'n pompeus internationaal congres noodzakelijk is. Hem lijkt het tegendeel veeleer waar. ‘Von geistigen Menschen verlangt man mehr, verlangt, daß sie Dunkles erhellen, Wege zeigen, Fragen klaren. Nichts davon war geschehen (...) Der | |
[pagina 65]
| |
Gedanke des pen-clubs läuft sich tot, wenn ihm nicht neue Impulse zugeführt werden. Jenseits von Politik und sozialen Fragen tagen zu wollen, ist eine Illusion. Bei allen entscheidenden Gelegenheiten zeigte sich das nackte politische Gesicht.’Ga naar eind10. Met deze opmerkingen, waarvan de juistheid niet valt te betwijfelen, was Toller echter een lastige buitenstaander en onrustzaaier. De Oostenrijkse schrijver Siegfried Trebitsch (1869-1956), die vooral door de vertaling van het werk van George Bernard Shaw, met wie hij ook bevriend was, bekend is geworden en die zelf gedwongen was om te emigreren, maakt er in zijn in 1951 verschenen memoires Chronik eines Lebens nog gewag van, dat de ‘Feuergeist Ernst Toller’ bij zulke congressen vaak en graag uit de band sprongGa naar eind11.. Voor de pen-club gold vooral het parool van de toenmalige president John Galsworthy: ‘No politics in the pen under any circumstances’. Dat er uitgerekend met deze formule vooral aan die landen, waar schrijvers en literatuur werden vervolgd en onderdrukt, de mogelijkheid werd geboden om zich internationaal te representeren en te doen alsof er geen vuiltje aan de lucht was, ontging de meesten in die tijd blijkbaar. Het was ook deze onpolitieke houding, die in 1933 de tactiek van de nationaalsocialistische delegatie op het elfde internationale pen-congres in Ragusa bepaalde. Het logische gevolg van de ontwikkeling binnen de pen-club tot op dat ogenblik was, dat men er nog bijna succes mee had ook. De pen-club zou deze houding na de boekenverbranding op 10 mei 1933 en de verdrijving van talrijke prominente schrijvers en kunstenaars (om van de anderen niet te spreken) ad absurdum volgehouden hebben, wanneer niet Ernst Toller door zijn onvoorziene optreden de internationale pen-club uit deze ongeloofwaardige situatie had gered.
De toenmalige voorzitter van het Duitse pen-centrum Alfred Kerr was op 15 februari 1933, nadat hij gehoord had, dat hem zijn pas zou worden afgenomen uit Duitsland gevlucht. In april al werd het Duitse pen-centrum gelijkgeschakeld. Het nieuwe bestuur dat toen gekozen werd, bestond uit o.a. Hanns Johst en Hans Hinkel als voorzitters. Secretaris werden Johannes von Leers, de auteur van onder meer een van de allerergste antisemitische brochures Juden sehen dich an en Edgar von Schmidt-Pauli, die in Ragusa een belangrijke rol zou gaan spelen. Hans Martin Elster werd penningmeester. Aan de loyaliteit tegenover de nieuwe regering viel bij deze heren niet te twijfelen. De haast, waarmee het nieuwe bestuur tot stand was gekomen en de gekozen personen documenteren het belang dat de nieuwe machthebbers aan de pen als forum voor hun propaganda hechttenGa naar eind12.. Het moesten ‘mannen’ zijn, die ‘wissen, daß nur der ein Volk nach außen vertreten kann, der bis in die Tiefen, mit dem eigenen Volkstum verwurzelt, gedrungen und von seinen Säften bis in die letzte Pore durchzogen ist.’ Aldus een commentaar in de Deutsche Allgemeine Zeitung van 17 maart 1933. De in die dagen eveneens bijzonder actieve schrijver Wil Vesper was minder enthousiast over het nieuwe bestuur. Het was hem niet prominent genoeg. Eigenlijk konden het alleen maar ‘Manner von höchster politischer oder kulturpolitischer Autorität, wie Rosenberg oder Goebbels’ of ‘Manner höchster dichterischer Autorität, wie Stehr, Kolbenheyer oder Grimm’ zijn. Daar deze heren zich echter met zekerheid niet voor een optreden in een Duitsland bij voorbaat vijandig gezind gezelschap ter beschikking zouden stellen, leek het Vesper, die blijkbaar onraad had geroken, beter toe om helemaal niet naar het pen-congres toe te gaan. Met wat voor een cynisme dan de deelneming aan het internationale congres in Ragusa werd voorbereid, blijkt uit het verslag van een door Hans Hinkel geleide bestuursvergadering op 20 mei 1933. Er werd niet alleen besloten om alle critische vragen van de hand te wijzen, maar men stelde ook vast, dat noch Thomas en | |
[pagina 66]
| |
Heinrich Mann noch Alfred Döblin als leden geroyeerd waren. Ze hadden door het verlaten van Duitsland hun lidmaatschap zelf opgezegd. Dat gold ook voor Alfred Kerr, die op deze manier automatisch als president van de Duitse pen was afgetreden. Daarmee waren eveneens de vragen van de secretaris van de internationale pen, Hermon Ould, die deze in Ragusa over de nieuwe situatie wilde stellen, voor de Duitse delegatie beantwoord. Algemene instemming vond ook de verklaring van Hans Hinkel om zich in elk opzicht aan de gebruiken van de internationale etikette te houden, deze te respecteren en van de wil tot zakelijke samenwerking blijk te geven. Vooral deze geplande correcte houding bleek een sterk wapen te zijn, dat niet heeft nagelaten indruk te maken. Dit formele, correcte optreden wordt tenminste in de rapporten naar Berlijn als bijzonder effectief beschreven. Het was dan ook bijna gelukt om de tegen Duitsland gerichte critiek tot een algemene, nietszeggende verklaring over de pen-principes af te zwakken, als niet Ernst Toller op het laatste nippertje roetin het Duitse eten had gegooid. Toen Toller, die zelf maar net aan een arrestatie was ontkomen, van de Engelse voorzitter H.G. Wells toestemming kreeg om aan de Duitse delegatie een aantal vragen te stellen, verliet deze onder protest het congres. Toch kon de Duitse delegatie met het resultaat tevreden zijn. Het was niet tot een directe veroordeling van Duitsland gekomen en men had geen enkele critische vraag hoeven te beantwoorden. Lid van de internationale pen was men ook nog gebleven. De Duitsers stonden bovendien niet alleen, ook vertegenwoordigers uit Zwitserland, Oostenrijk en Nederland, namelijk Jo van Ammers-Küller en G. Westerman sloten zich bij de Duitse uittocht aan. Hoe verward de situatie was, blijkt uit de reacties op het optreden van Toller. Johannes R. Becher vermeldt in zijn Bericht über die Tätigkeit während meiner Reise vom 5. Juli bis 27. September 1933Ga naar eind13. een verslag over de ‘merkwaardige houding van Toller in Ragusa’, terwijl G. Westerman de indruk had zich in een ‘broeinest van communisme’Ga naar eind14. te bevinden. De uittocht van de Nederlandse vertegenwoordigers, die Du Perron als ‘het schandaal in de pen-club en het heroische optreden van Jo Kuller en een zekere idioot, genaamd Westerman (wie is dat?)’ beschreef, is afgezien van het feit dat het een zwarte bladzijde in de geschiedenis van het Nederlandse literaire leven betreft nog eens de bevestiging voor de onpolitieke voorstellingen, die de opvattingen van de meeste pen-vertegenwoordigers in die tijd bepaalden. Het zijn de typische verschijnselen van een overgangstijd. Ook de reacties van bijvoorbeeld de Neue Zürcher Zeitung, die het optreden van Toller een door onverantwoordelijke vertegenwoordigers geprovoceerd incident noemde, laten hier geen twijfel over bestaan (zie cat., pag. 32). Tollers rede, waarin hij zich niet alleen tot de vervolgde schrijvers beperkte, maar ook de beeldende kunstenaars en de musici - ook dirigenten als Bruno Walter en Otto Klemperer bijvoorbeeld waren emigranten - noemde, is nog altijd een indrukwekkend document voor menselijk en persoonlijk engagement en is eigenlijk niets anders dan het konsekwente vervolg van zijn houding op de voorafgaande pen-congressen. Het is in feite ook de enige keer geweest, dat de toen nog op geen enkele manier georganiseerde emigranten werkelijk in het middelpunt van de publieke belangstelling in de hele wereld kwamen te staan. Het was weliswaar van korte duur en daarmee niet veel meer dan een strovuur dat op de internationale politieke verhoudingen nauwelijks invloed heeft gehad, maar toch is de morele steun, die er van deze gebeurtenissen voor de emigranten is uitgegaan, niet te onderschatten. Voor Duitsland begon, ofschoon het er zoals gezegd tamelijk goed afgekomen was, in het internationale literaire leven het isolement. Op cultureel gebied was het niet gelukt om de | |
[pagina 67]
| |
‘nationale revolutie’ als representatief en van niveau naar voren te doen komen. Ook in Duitsland zelf was er critiek op de gebeurtenissen in Ragusa. De houding van de eigen delegatie werd weliswaar als de enig mogelijke goedgekeurd, maar de tussen de regels uiterst critische Deutsche Rundschau weet het gebeurde toch vooral aan de Duitse vertegenwoordigersGa naar eind15.. Dezen konden, hoewel ze voor de nationaal-socialistische beweging grote verdiensten bezaten, niet op een literaire reputatie bogen en juist die was in een zo internationaal gezelschap van eminente betekenis geweest. Dat men de eigenlijke situatie niet had begrepen, blijkt uit de overpeinzingen over de toekomst van het Duitse pen-centrum in dit artikel. Het zou vooral noodzakelijk zijn dat de eigen pen-club de Duitse literatuur werkelijk representeerde, d.w.z. de goede wil was niet alleen voldoende, het moesten net als bij Wil Vesper ook voor het buitenland representatieve personen zijn. De schrijver van dit artikel zag daarbij een paar belangrijke feiten over het hoofd. Ten eerste waren de meesten ervan intussen niet meer in Duitsland en de weinigen die er nog waren, hielden òf hun mond òf waren zoals bijvoorbeeld Rudolf G. Binding om wat voor redenen dan ook niet zonder meer bereid om zich voor propagandistische practijken ter beschikking te stellen. Ten tweede - en dat is ook achteraf nog schokkend - blijkt uit dit commentaar dat men van conservatieve zijde, want de Deutsche Rundschau uit die dagen was allerminst een nationaal-socialistisch propagandablad, niet realiseerde dat de critiek op de gebeurtenissen in Duitsland vooral een critiek op de zich daaruit manifesterende geesteshouding was. Een conservatief blad als de Deutsche Rundschau kon zich daarmee blijkbaar toen nog zonder meer identificeren. In november 1933 vond te Londen een bespreking tussen Edgar von Schmidt-Pauli en de secretaris van het internationale pen-centrum Hermon Ould plaats. Er volgde een veroordeling van de Duitse pen-club ten aanzien van zijn houding tegenover andersdenkenden, die in feite een buitensluiting betekende (zie cat., pag. 36 e.v.). In Duitsland het men er geen gras over groeien. Op de eerstvolgende algemene vergadering werd als nieuwe schrijversorganisatie de Union nationaler Schriftsteller opgericht. De verklaring voor de pers, waarin de oprichting bekend werd gemaakt, bevat eveneens een oproep aan de buitenlandse schrijvers om de ‘uitbarstingen van haat van een tot uitsterven gedoemde emigrantenliteratuur’ te ignoreren en mee te werken aan deze unie van nationaal gezinde auteurs: ‘Wollen Sie mitarbeiten, so lautet unsere direkte Frage, am Aufbau einer neuen menschlichen Gemeinschaft aller unserer, von der äußeren wie inneren Auflösung gleichermaßen bedrohten Vaterländer?’ (cat., pag. 41, ook bij Wulf). Deze ‘Union’ is niet van enige betekenis geweest. Wel belangrijk werd de tijdens de bespreking in Londen voor de geemigreerde auteurs opengelaten mogelijkheid een eigen pen-club op te richten. Op initiatief van Lion Feuchtwanger, Ernst Toller, Rudolf Olden en Max Hermann-Neisse werd nog in december 1933 een oproep verstuurd, die ook de instemming van Hermon Ould had en waarop door talrijke schrijvers positief werd gereageerd. Begin 1934 kwam het dan tot de oprichting van een Duitse pen-club in exil met, wat voor het aanzien van deze groep buitengewoon belangrijk was, Heinrich Mann als president. Rudolf Olden werd secretaris. De erkenning volgde door de officiële uitnodiging voor het twaalfde internationale congres in Edinburgh en Glasgow, dat van 17 tot 21 juni 1934 werd gehouden: ‘We have decided to treat your group as a pen-Centre for the purpose of this Congress’ (cat., pag. 86). Rudolf Olden en Ernst Toller waren als officiële gedelegeerden op dit congres aanwezig. Olden had gehoopt om Thomas Mann als lid van de nieuwe pen-groep en ook als spreker op het congres te winnen. De naam van Thomas Mann had ook buiten Duitsland een grote be- | |
[pagina 68]
| |
kendheid en daarop vestigde Olden in zijn brief aan hem de aandacht: ‘Sollten Sie verhindert sein, nach Schottland zu reisen, so schlage ich Ihnen vor, den Delegierten eine Botschaft mitzugeben. Aus dem Kreis der Internationalen pen-Leitung wird mir versichert, daß beides, Ihre Anwesenheit wie eine Botschaft, mit der denkbar größten Aufmerksamkeit aufgenommen werden.’ (cat., pag. 83) Thomas Mann, die in deze fase van de emigratie, zonder daarbij neutraal te zijn, wat bijvoorbeeld uit zijn brieven aan Hermann Hesse blijkt, op de achtergrond wenste te blijven, was nog niet tot medewerking bereid. Deze terughoudendheid duurde tot 1936. In het begin van dat jaar koos hij in het openbaar definitief partij voor de zaak van de emigranten. De reactie bleef niet uit, want nog in december 1936, niet toevallig enkele maanden nà afloop van de Olympische Spelen in Berlijn, zoals Walter A. Berendsohn terecht in zijn boek Thomas Mann. Künstler und Kämpfer in beanwegter ZeitGa naar eind16. schrijft, werd hem de Duitse nationaliteit ontnomen. Hij had toen de vrijheid van handelen verkregen, waarnaar hij in feite, zoals hij aan Lion Feuchtwanger schreef, al in januari 1935 verlangde (zie cat., pag. 82). Er was en is veel critiek op deze aarzelende houding van Thomas Mann uitgeoefend. Toch was deze voor iemand, die de Betrachtungen eines Unpolitischen had geschreven, eigenlijk alleen maar konsekwent. Een van zijn tijdgenoten, die dit heel juist heeft gezien was Nico Rost, die naar aanleiding van Manns zestigste verjaardag in 1935 had geschreven, dat ‘degenen, die Thomas Mann's ontwikkelingsgang gevolgd hebben, weten, dat het geruimen tijd duurt, alvorens de schrijver er toe over gaat, in het openbaar zijn houding te bepalen ten opzichte van problemen van politieken en cultureelen aard. Het heeft immers ook jaren geduurd vóór hij zich openlijk een republikein noemde.’ Rost, die vooral ook als vertaler van emigrantenliteratuur in het Nederlands onschatbare verdiensten heeft verworven, citeert zich zelf naar aanleiding van Thomas Manns verdediging van de emigrantenliteratuur. Welke verwachtingen hij - en niet alleen hij - over deze stap koesterde, wordt met het pathos van die tijd uit het slot van zijn artikel in de door L.P.J. Braat, Jan Greshoff en anderen geredigeerde Kroniek van hedendaagsche Kunst en Kultuur duidelijk: ‘De verklaring van den belangrijksten Duitschen prozaïst beteekent een groote schrede voorwaarts op den weg tot eenheid van alle krachten van een Duitschland des geestes, die tot de conclusie zijn gekomen, dat het Derde Rijk de Cultuur en de Vrede bedreigt.’Ga naar eind17.
Op het congres in Edinburgh werd vooral de nieuwe koers van de pen duidelijk. Men was niet meer bereid om de ogen voor politieke realiteiten te sluiten. Een onder meer door Toller, Emil Ludwig en Herman Robbers ingebrachte resolutie, waarin de vrijlating van de in Duitsland gevangen schrijvers werd geëist, werd met slechts één tegenstem aangenomen (zie cat., pag. 108). Deze tegenstem was afkomstig van de Zwitserse vertegenwoordiger Peter Meyer, die in zijn verslag voor de Neue Zürcher Zeitung een paar opmerkingen heeft gemaakt, die niet alleen voor Zwitserland typisch waren: ‘Dann traten Emigranten auf, die nach der Auflösung des Deutschen pen-Clubs als Vertreter Deutschlands angesehen sein wollen, und die mit der Monomanie des Gekränkten sich als Mittelpunkt der Welt und des Kongresses fühlten.’ (cat., pag. iii). Voor Meyer ging het bij de resolutie om een ‘ausgesprochen innenpolitische Angelegenheit’, waarover Toller als emigrant geen gefundeerde mening kòn hebben. Omgekeerd echter sprak Emil Ludwig in Das Neue Tage-Buch ook van het falen van de pen-club, die zijns inziens niet in staat was geweest om tot een principiële uitspraak te komen: ‘Das Resultat war gleich Null. Die positive Arbeit beschränkte sich darauf, daß die exilierten deutschen Autoren eine besondere Zelle bilden dürfen und daß in allgemeinen Ausdrücken die übliche Resolution angenom- | |
[pagina 69]
| |
men wurde, die Freiheit des Wortes müsse gewahrt werden. Als sich indessen die Debatte ein einziges Mal der Krisis näherte, in der wir allen leben, wurde sogleich von fast allen Seiten besänftigend eingegriffen.’ (cat., pag. 113). Uit het in 1935 te Barcelona gehouden congres zou overigens blijken, dat de Zwitserse vertegenwoordiger met zijn gereserveerde houding ten aanzien van de nieuwe koers van de pen-club niet alleen stond. Een ongeveer gelijkluidende resolutie van Klaus Mann werd daar met de tegenstemmen van de Nederlandse delegatie, die uit Top Naeff en Johan Koning bestond, aangenomen. Johan Koning motiveerde zijn protest met de opmerking dat hij te weinig van de in de resolutie met name genoemde schrijvers afwist. Hij moest zich, schrijft Klaus Mann in een verslag over deze bijeenkomst, door een Engelse collega laten beleren, dat hij de feiten in iedere objectieve krant had kunnen vinden (zie cat., pag. 137). Het ging om Berthold Jacob, de latere Nobelprijswinnaar Carl von Ossietzky, die zich in een concentratiekamp bevond, en tenslotte om de schrijver Ludwig Renn. Deze was in de nacht van de brand in de Reichstag gearresteerd, in 1934 wegens voorbereiding tot hoogverraad veroordeeld en werd in de zomer van 1935 om propagandistische redenen onverwacht uit de gevangenis ontslagen. Aan de ene kant spreekt uit de houding van de Nederlandse delegatie en dat geldt ook voor de Zwitsers, met zekerheid een al of niet bewuste angst voor het machtige buurland, dat niet aarzelde om in dit soort situaties diplomatieke druk uit te oefenen. Aan de andere kant - en daarmee was het ook een principieel probleem - worden de moeilijkheden duidelijk, die vele auteurs met de verhouding tussen literatuur en politiek hadden. Menno ter Braaks in Het Vaderland verschenen commentaar op dit congres is voor deze situatie ook nu nog het lezen meer dan waard: ‘Het woord politiek is steeds bij de hand om als afschrikwekkend verzamelbegrip dienst te doen voor iedere stroming, die de realiteit onder ogen wil zien.’ Ter Braak maakte zich over het resultaat van zulke protesten overigens geen illusies: ‘Het is mogelijk, dat een protest van schrijvers weinig invloed heeft; dat is nog geen reden voor die schrijvers om, wanneer zij eenmaal bijeen zijn, dat protest onuitgesproken te laten. De 29 delegaties van de andere landen hebben dat ook begrepen; zij hebben hun stem gegeven aan de motie van Klaus Mann, waarin van politiek geen sprake was en waarin alleen feiten werden geconstateerd, die iedereen weet...’Ga naar eind18. Welke problemen er voor de geëmigreerde schrijvers met de deelneming aan zulke internationale congressen verbonden waren, blijkt niet alleen uit de opmerking van Heinrich Mann, dat hij niet naar Barcelona durfde te gaan, omdat hij niet wist of de Franse autoriteiten hem dan weer zouden toestaan om naar Frankrijk terug te keren (zie cat., pag. 128), maar bijvoorbeeld ook uit een brief van David Luschnat, die geen geld voor de reis naar Parijs had, waar in juni 1937 het 15de internationale congres gehouden zou worden, en die zelfs overwoog om zijn tent mee te nemen. Hoe belangrijk ondanks alles het uiterlijk vertoon was, demonstreert dezelfde brief: ‘Ich habe noch einen Smoking. Genügt das als Festanzug? Wenn nicht, schreiben Sie mir bitte. Ich würde in diesem Fall hier einen Frack mit Zubehör und was sonst nötig ist leihen.’ (cat., pag. 159) Aan het congres in Parijs was dat in Buenos Aires in 1936 vooraf gegaan. Emil Ludwig had als gedelegeerde van de Duitse groep in zijn rede vooral tegen het steeds groter wordende oorlogsgevaar gewaarschuwd: ‘Von einem Kongreß zum andern sehen wir die Anzahl der der Zensur unterworfenen Länder steigen. Wenn wir uns noch einmal vor dem Krieg treffen können, wird diese Zahl noch größer sein. Unser nächster Kongreß wird vielleicht auf einer unbekannten Insel in Ozeanien zusammentreten müssen, die die Geschichtschreiber der Zukunft die letzte Zuflucht des Geistes nennen werden.’ (cat., pag. 151) Het sarcasme uit de laatste regels van dit citaat bepaalt ook Ludwigs in de Neue Weltbühne | |
[pagina 70]
| |
verschenen verslag over het congres. Er waren volgens hem twee hoogtepunten geweest: de openingsrede van Jules Romains en de ovaties van het congres voor de verdreven schrijvers ‘auf Veranlassung des immer tapferen Belgiers Piérard’. Voor de rest van het congres had Ludwig nauwelijks een goed woord over (zie cat., pag. 151/152). Op dit congres was het ook tot een direkte confrontatie tussen Jules Romains als vertegenwoordiger van het democratische Frankrijk en Filippo Marinetti, die het fascistische Italië representeerde, gekomen. Romains verweet Marinetti dat hij op het congres pacifistische geluiden had laten horen, terwijl hij in zijn geschriften de oorlog verheerlijkte. Er kwam tussen beide delegaties een verzoening tot stand, die daarin bestond dat Italië de candidatuur van Romains als president van de internationale pen-club ondersteunde, terwijl Romains Rome als plaats voor het volgende congres voorstelde. Deze manier van doen maakt het sarcasme van Emil Ludwig begrijpelijk. Hoewel dus Rome in eerste instantie voor het volgende congres was uitgekozen, vond het uiteindelijk in Parijs plaats. Dit was zeker in de eerste plaats een dankbetuiging aan de Franse regering, die de schrijversorganisatie een ‘Maison Internationale des pen Clubs’ in Parijs ter beschikking had gesteld. Niet minder belangrijk echter zal het ontstaan van de ‘As Berlijn-Rome’ op 25 oktober 1936 geweest zijn, die onder meer de officiële erkenning van de regering Franco in Spanje door Duitsland en Italië ten gevolge had. Marinetti trad overigens mede ook door de in Zuid-Amerika tegen hem geuite critiek als bestuurslid van de internationale pen-club af. Psychologisch is het gebaar van de Franse (volksfront)regering in een tijd waarin er voor literatuur met de dag minder plaats was, zeer zeker ook niet te onderschatten geweest. Voor de Duitse emigranten is het congres in Parijs zonder twijfel het belangrijkste uit die jaren geweest. De Duitse delegatie was alleen al door het feit dat velen in Frankrijk een toevlucht hadden gevonden en daardoor in staat waren om te komen, de grootste op het congres. Het bewustzijn dat het nog altijd mogelijk zou zijn om politiek en literatuur van elkaar te scheiden was weliswaar verder geslonken, maar werkelijke konsekwenties had dit nauwelijks. Er was de jaarlijkse resolutie, die bij dit congres op Carl von Ossietzky die intussen de Nobelprijs had gekregen, betrekking had en er was een protest tegen de executie van Garcia Lorca in Granada. De pen kon zelfs een succes melden. Arthur Koestler, die als verslaggever in Spanje was en na de capitulatie van Malaga door de troepen van Franco gevangen genomen en ter dood veroordeeld was, had zijn vrijlating aan de tussenkomst van de pen te danken. De secretaris van de internationale pen heeft zich waarschijnlijk niet gerealiseerd, dat Franco's successen niet in de laatste plaats aan het ‘Legioen Condor’ te danken waren, toen hij het in zijn toespraak tot het congres betreurde, dat Duitsland en Rusland geen belangstelling voor een lidmaatschap toonden. Er werd tijdens dit congres nog een andere tegenstelling duidelijk. Lion Feuchtwanger, die als officieel gedelegeerde optrad, had zijn positieve indrukken van een reis naar de Sovjet Unie in november 1936 in een in 1937 bij Querido verschenen verslag Moskou 1937. Ein Reisebericht f. meine Freunde beschreven. Hij werd daarover, te meer daar hij er in zijn toespraak op terugkwam scherp door Franz Werfel aangevallen, die de Moskouse processen fel veroordeelde (zie cat., pag. 176/177). Werfels aanval betekende in feite het einde van de eenheidsfronttendensen, die tot dan toe een zo grote rol in de acties van de emigranten hadden gespeeld. Een interessant detail overigens in de toespraak van Lion Feuchtwanger is zijn opmerking dat het nationaalsocialistische bewind het buitenlandse moderne antiquariaat voorzag van boeken van de verboden en vervolgde schrijvers. Hetzelfde procédé werd dan ook bij het veilen van ‘ontaarde kunst’ in het buitenland aangewend. | |
[pagina 73]
| |
Na de annexatie van Oostenrijk, waardoor niet alleen vele Duitse auteurs gedwongen waren om een nieuw toevluchtsoord in het steeds kleiner wordende niet-fascistische Europa te zoeken, maar ook tal van Oostenrijkers moesten uitwijken, werd er in Londen eveneens een Oostenrijkse pen-club in exil opgericht. De toespraak van de Oostenrijkse schrijver Paul Frischauer, waarin hij de Engelse PENcollega's om hulp voor zijn vervolgde landgenoten vraagt, klinkt als een schuldbekentenis: ‘No; no politics! We in Vienna faithfully observed Johns Galsworthy's edict. We did this even when our closest neighbours, in Germany, were brutally manhandled and driven into exile. Even then our protest was not couched in topical terms. We, as well as you, protested in terms of principle. We protested in the name of humanity, in the name of freedom of speech and in the name of intellectual brotherhood. Our protest was lodged against the burning of books, against the terrorisation of our luckless fellow-authors in Germany, against the atrocious illtreatment of men who stood high in the intellectual world of the time. We - indeed - stuck to “No politics!”’ (cat., pag. 225). De kwintessens van zijn rede was, dat ‘politics are stronger than we are’. Franz Werfel was voorzitter van deze Oostenrijkse pen-groep, terwijl Robert Neumann als secretaris optrad. Deze vermeldt in zijn memoires Ein leichtes Leben ook nog de Engelse schrijfster Margaret Storm Jameson, die door haar onvermoeibare ijver gehaat en gevreesd was bij allen die voor hulpverlening aan de emigranten in aanmerking kwamen. Een van de eerste grote hulpacties, waaraan ook deze schrijfster een belangrijk aandeel had, was die voor Robert Musil, die met zijn vrouw een voorlopige toevlucht in Zwitserland had gevonden, waar hij door het uitbreken van de oorlog tot aan zijn dood op 15 april 1942 zou blijven (zie cat., pag. 230 e.v.). Kort voor en tijdens het begin van de Tweede Wereldoorlog heeft de Engelse pen-club onschatbare diensten voor de redding van talrijke vervolgde schrijvers bewezen. Men Het alle neutraliteit varen. Er werden collectes gehouden en men werkte actief mee bij het verkrijgen van visa voor steeds meer auteurs, die in moeilijkheden kwamen. De belangstelling voor de pen-clubs als reddende instantie nam vooral ook door deze nauwe relaties met de Engelse collega's aanzienlijk toe. Daarnaast werd de situatie op het vasteland steeds ernstiger. De pen ontwikkelde zich tot een belangrijke hulporganisatie. Zelfs het bewijs van lidmaatschap, dat op initiatief van Oscar Maria Graf was ingevoerd, heeft voor sommigen die niet meer in het bezit van een geldige pas waren, grenzen geopend (zie cat., pag. 247 e.v.). Het was veelzeggend voor de situatie in Europa dat Rudolf Olden de grootste moeilijkheden had bij het vinden van twee geschikte candidaten, die de emigranten konden vertegenwoordigen op het 16de internationale congres, dat van 26 tot 30 juni 1938 in Praag gehouden zou worden. De meesten waren al druk bezig om voorbereidingen voor hun vertrek te treffen. Tsjechoslowakije was bijna geheel omsingeld en Heinrich Mann bijvoorbeeld, maar hij niet alleen, wilden zich niet eens aan het risico blootstellen om door een eventuele noodlanding ‘Hitler den Triumph der Gefangennahme eines antifaschistischen Schriftstellers’ te gunnen, zoals Rudolf Olden aan Oscar Maria Graf, die samen met Wieland Herzfelde dan als officieel gedelegeerde aan het congres deelnam, schreef (cat., pag. 273). Door de intussen critieke politieke situatie was het congres veel feller en geëngageerder dan in de jaren daarvoor. De president Jules Romains hield een niet mis te verstane rede en men demonstreerde solidariteit met het nog onafhankelijke Tsjechoslowakije. Het gevoel om eindelijk van de steeds krampachtiger wordende neutraliteit afstand gedaan te hebben, had op alle deelnemers een bevrijdende uitwerking. Voor Wieland Herzfelde betekende het congres een keerpunt in de geschiedenis van de pen, ‘symptomatisch nicht nur für die Vorgänge im Lager der bürgerlichen Schriftsteller, | |
[pagina 74]
| |
sondern zugleich für die öffentliche Meinung jener Länder, aus denen sie kamen.’ (cat., pag. 282). Toen er van 8 tot 10 mei 1939 in New York naar aanleiding van de daar gehouden wereldtentoonstelling een buitengewoon internationaal pen-congres plaatsvond, bestond Tsjechoslowakije niet meer. Nauwelijks tien dagen na afloop van dit congres op 19 mei 1939 hield Franco zijn grote overwinningsparade in Madrid. De tijd van het appeasement was definitief voorbij. Ook van het onpolitieke karakter van de pen was op dit congres niets meer te merken. Het was één waarschuwing tegen de gevaren van fascisme en nationaalsocialisme. In een resolutie die eenstemmig werd aangenomen en die betrekking had op de openingstoespraak van Jules Romains, werd het politieke engagement van de pen-leden in feite verplicht gesteld: ‘We will endeavour also, by all the means in our power, to consolidate the pacific coalition of all those peoples who would strive to arrest the progress of evil and intimidate the perpetrators of agression. Each of us will (...) help the governments of his own country and other countries that are aware of the dangers and have pledged themselves to an active defence of peace and of the standards of civilisation.’ (cat., pag. 293/294). Op dit congres hield ook Thomas Mann, die intussen tot een van de belangrijkste woordvoerders van de emigranten was geworden, een belangrijke rede over de ‘ondeelbaarheid van de cultuur’, die overigens daar hij alleen als radio-opname bewaard is gebleven pas in 1974 voor het eerst werd gepubliceerdGa naar eind19.. Voor Thomas Mann, die de democratie in zijn toespraak als ‘the mind's acceptance of the political’ (pag. 680) omschreef en uit eigen ervaring de moeilijkheden, die men daarmee in Duitsland had, kon bevestigen, was de verachting van de politieke vrijheid in Duitsland de belangrijkste oorzaak voor de bestaande situatie. Het gevolg was dat de Duitser ‘a slave of state, a mere function of totalitarian politics’ (pag. 681) was geworden. Zijn conclusie daaruit luidt: ‘before things can get better in Germany, Germans must reach the point where they burst into tears when they hear the word freedom.’ (pag. 681). Korte tijd na dit congres, waar zoals een Newyorks blad schreef, de toon van de toespraken zo was geweest, dat ‘they would have been called decidedly Leftist only a couple of years ago’ (cat., pag. 293), op 22 mei 1939, maakte Ernst Toller, aan wie deze ontwikkeling niet in de laatste plaats te danken was geweest, in een Newyorkse hotelkamer een einde aan zijn leven.
Eén dag nadat de uitnodiging voor het congres in New York geschreven was, op 15 maart 1939, werd Tsjechoslowakije door de nazi's bezet. In de voorafgaande maanden waren zowel de Duitse als de Oostenrijkse pen-groep, d.w.z. Rudolf Olden en Robert Neumann er in samenwerking met hun Engelse collega's bijna uitsluitend aan het werk geweest om in ieder geval enkelen van de meer dan 5000 emigranten die zich daar bevonden te redden. Bij bijvoorbeeld Wieland Herzfelde, Friedrich Burschell en Kurt Hiller lukte dat ook. Daarnaast waren er de voorbereidingen voor het 17de regulaire congres, dat van 3 tot 7 september 1939 in Stockholm gepland was, maar dat dan door het uitbreken van de oorlog niet meer plaats vond. Daarmee kwam er ook een voorlopig einde aan de activiteiten van de Duitse pen-club in Engeland. Het was vooral de verdienste van Rudolf Olden geweest, dat deze in de voorafgaande jaren zo goed gefunctioneerd had. Heinrich Mann was weliswaar president, maar Olden deed het werk, dat vooral uit een omvangrijke correspondentie bestond. Rudolf Olden is een van die figuren geweest, die tijdens de emigratie ongelooflijk veel goed werk hebben gedaan, maar die als enkelingen, die niet bij de een of andere vooral politieke groepering behoorden, volledig in vergetelheid zijn geraakt, omdat niemand hen voor zich opeist. Ten tijde van de Republiek van Weimar | |
[pagina 75]
| |
was hij een scherpzinnig publicist en in Berlijn een gezien advocaat, die onder meer ook Carl von Ossietzky heeft verdedigd. In 1929 was er van hem een belangrijk werk over Gustav Stresemann verschenen. Tijdens de emigratie publiceerde hij anoniem de brochure Hitler der Eroberer. Die Entlarvung einer Legende, die in hetzelfde jaar nog, in 1933, in de vertaling van L.J. Kleijn ook bij de Arbeiderspers in Amsterdam is verschenenGa naar eind20.. Hij was redacteur van een Schwarzbuch over de situatie van de joden in Duitsland in 1933. Hij schreef verder een monografie over Hitler en een over Hindenburg die beide in 1935 zijn verschenen, daarnaast bestaan er nog posthume uitgaven. Zijn politieke opvattingen documenteert hij in de in 1934 verschenen brochure Warum versagten die Marxisten?, die een felle discussie tot gevolg had. In 1940 werd Rudolf Olden als Duitser tijdelijk geïnterneerdGa naar eind21.. Na zijn vrijlating vertrok hij in september per schip naar New York. Hij deelde het lot van Hendrik Marsman. Het schip waarop hij zich bevond werd op 17 september getorpedeerd. Rudolf Olden en zijn vrouw behoorden tot de meer dan 240 slachtoffers. Nog na het uitbreken van de oorlog had Olden geprobeerd om een bijeenkomst van de door de nieuwe situatie direct getroffen pen-groepen te organiseren. Dit was niet meer gelukt. De Engelse pen-club slaagde er ook niet meer in om de internering van schrijvers die als tegenstanders van het nationaalsocialisme bekend stonden te voorkomen. Voor Olden was de oorlog geen oorlog tussen landen, maar in de eerste plaats ‘a war of ideas’ (cat., pag. 334). Zijn pogingen om de Engelse nationaliteit te verkrijgen, waren ondanks de ondersteuning van de Engelse pen-club niet geslaagd. Toen Olden met zijn vrouw Engeland verliet, bezat hij allang geen geldige pas meer. Op het legitimatiepapier was de mogelijkheid van een eventuele terugkeer naar Engeland doorgestreept. Voor zijn vertrek had hij nog Friedrich Burschell als zijn opvolger aangewezen. In het begin van 1941 kreeg Alfred Kerr, die als emigrant in Engeland vertoefde, van Hermon Ould het verzoek om een nieuwe Duitse groep op te bouwen. Bijna tegelijkertijd werd in de Verenigde Staten, die nu het belangrijkste exilland waren geworden, de ‘European pen in America’ opgericht. Bij het internationale pen-centrum in Engeland heeft blijkbaar de vrees bestaan dat de nieuwe Amerikaanse groep als concurrent zou kunnen gaan optreden. Mede om er geen misverstanden over te laten bestaan waar de pen werkelijk thuis hoorde werd dan in september 1941 te Londen het 17e internationale congres georganiseerd. Duitsland stond als speciaal thema op het programma van dit congres: ‘Germany To-day and To-morrow.’ Sprekers waren Alfred Kerr, Erika Mann en de publicist Wolfgang Schütz (zie cat., pag. 362). In het middelpunt van de toespraken in de Duitse sectie stond de heropvoeding van het Duitse volk na de oorlog, ook door middel van de literatuur. Alfred Kerr sloot in zijn rede het gebruik van autoritaire middelen niet uit: ‘The German mind, so rich in qualities and yet so irrational, can only ploughed up, transformed, educated, if this is carried out with an ironlike, an inexorable coercion.’ (cat., pag. 363). Erika Manns toespraak was nog radikaler. Zij wilde een totale breuk met de traditie in Duitsland bewerkstelligen: ‘We shall have to educate the Germans - of this there can be no doubt. Books must be prepared right now for use in all European schools; never again must the Germans be allowed to teach their history, geography, racial psychologies; we must get busy on these new books, plans must be worked out for the placing of millions of English books in these institutions, we must get ready to throw German education out of the window.’ (cat., pag. 365). Het waren overpeinzingen, die aan Ferdinand Bruckner - een van de bestuursleden van de Amerikaanse groep - felle protesten ontlokten. Hij bestreed dat er in Londen uit naam van de Duitse schrijvers was gesproken en wees een | |
[pagina 76]
| |
‘kulturelle Erziehung’ van het Duitse volk door het buitenland strikt van de hand: ‘Nein, was wir Vertriebenen durchzumachen haben, ist nichts verglichen mit dem, was die Gebliebenen täglich erleiden und noch zu erleiden haben werden. Kein Zweifel, sie brauchen einen Erzieher. Aber sie haben ihn auch bereits bekommen: das Leid. Wer unter uns der Ansicht ist, daß der Weltfriede erreicht sein wird, sobald nur das deutsche Volk in Stücke geht, der trägt diesen alten deutschen Bazillus noch immer in sich, wenn auch im Ausland.’ (cat., pag. 369). Robert Neumann had op dit congres de president van de internationale pen-club Jules Romains wegens zijn vriendschappelijke relaties met de nationaalsocialisten scherp aangevallen. Het resultaat was dat Romains werd vervangen door een uit vijf personen bestaand presidium. Nog in zijn in 1963 verschenen memoires is Romains door Robert Neumann de ‘heftigste Niete unter Internationalen pen-Präsidenten’ genoemd over wiens ‘Mangel an Hilfsbereitschaft und seine unerträgliche Arroganz’ de hulpzoekende emigranten in Parijs zich beklaagdenGa naar eind22.. Tijdens de oorlogsjaren zelf kon de Duitse pen-groep in Engeland maar weinig doen. Het was een klein clubje, dat in 1942 34 leden telde, die voor het grootste gedeelte in Londen of in de buurt ervan woonden. Het was daardoor mogelijk om elkaar regelmatig te ontmoeten. Van eensgezindheid was er intussen geen sprake. Deze bestond alleen maar in de afwijzing van het nationaal-socialisme, die ook in de statuten als voorwaarde van het lidmaatschap was opgenomen. Vooral belangrijk was de tegenstelling van de aanhangers van de Engelse diplomaat Vansittart, die het Duitse volk als geheel veroordeelde en schuldig verklaarde en de tegenstanders hiervan. In feite werd dus de al vermelde controverse tussen Alfred Kerr en Erika Mann enerzijds en Ferdinand Bruckner anderzijds uit 1941 nu ook binnen de Engelse groep actueel. De belangrijkste figuur uit die tijd was Alfred Kerr, die echter door zijn engagement en zijn autoritair optreden zeer zeker niet de meest geschikte persoon is geweest om in het gemengde gezelschap, waaruit de club bestond, integrerend te werken en compromissen te vinden. Dit leverde eveneens moeilijkheden op met de secretaris Richard Friedenthal, die zelf ook een sterke persoonlijkheid was en die tenslotte in 1946 aan Alfred Kerr schreef: ‘Wir sind ein Kollegium, nach Ihrem eigenen Vorschlag, keine Diktatur Kerr.’ (cat., pag. 377). De eigen machteloosheid veranderde overigens ook het karakter van de bijeenkomsten uit die jaren. In plaats van protesten en acties kwamen er weer literaire onderwerpen in het middelpunt te staan.
Al in februari 1945, toen het einde van de oorlog in zicht was, begon Hermon Ould eerste contacten met de nationale pen-centra aan te knopen. Het eerste na-oorlogse congres werd van 2 tot 6 juni 1946 in Stockholm gehouden. Naast een verslag over de eigen activiteiten nam bij de Duitse groep de heroprichting van een pen-centrum in Duitsland een belangrijke plaats in. Zowel het land als de daar aanwezige Duitse afgevaardigde signaliseren het voor de naoorlogse ontwikkeling in vele opzichten typische streven naar continuïteit. Het congres in Stockholm had in 1939 door het uitbreken van de oorlog niet meer plaats kunnen vinden. Walter A. Berendsohn, die gehoopt had om het eerste deel van zijn overigens pas in 1946 verschenen boek over de emigrantenliteratuur Die humanistische Front op dit congres te kunnen presenteren, was al door Rudolf Olden als gedelegeerde gekozen (zie cat., pag. 300 e.v.). Op dit congres werd er eenstemmig een resolutie aangenomen, waarin werd voorgesteld om de mogelijkheden voor een heroprichting van een pen-centrum in Duitsland nader te onderzoeken (zie cat., pag. 380). Er werden o.a. contacten aangeknoopt met Erich Kästner, Ernst Wiechert en Werner Bergengruen. De reactie van Bergengruen in een brief aan Wil- | |
[pagina 77]
| |
helm Sternfeld, die van 1945 tot 1950 penningmeester van de Duitse pen-groep in Londen was en daarna Richard Friedenthal als secretaris opvolgde, is vooral belangrijk voor de verhouding tussen de emigranten en degenen die in Duitsland gebleven waren. Naast zijn toestemming voor het plan om een pen-club in Duitsland op te richten schrijft hij: ‘Ich beobachte mit Sorge, daß sich dem gegenseitigen Wiederzusammenfinden zwischen Emigranten und Nichtemigranten mancherlei psychologische Hemmnisse in den Weg stellen. Hier könnte eine pen-Neugründung in Deutschland von noch nicht abzuschätzendem Wert sein. Eine selbstverständliche Voraussetzung wäre natürlich, daß die in Deutschland Verbliebenen in den Emigranten die legalen Träger der ehemaligen deutschen Organisation anerkennen.’ (cat., pag. 381). Werner Bergengruens bezorgdheid die in deze brief van 4 oktober 1946 tot uitdrukking komt, was niet toevallig. Er werd op dat ogenblik in Duitsland een felle en al meer dan een jaar durende discussie gevoerd over Thomas Manns weigering om naar Duitsland terug te keren. De schrijver Walter von Molo had Thomas Mann in een open brief verzocht om terug te komen: ‘Bitte, kommen Sie bald und geben Sie den zertretenen Herzen durch Menschlichkeit den aufrichtigen Glauben zurück, daß es Gerechtigkeit gibt, man nicht pauschal die Menschheit zertrennen darf, wie es so grauenvoll hier geschah.’Ga naar eind23.. Om de eveneens als open brief aan Von Molo geschreven afwijzing van dit verzoek was vooral door toedoen van Frank Thiess, die zich in zijn artikelen op de zogenaamde ‘Innere Emigration’ beriep, een de verhouding tussen emigranten en niet-emigranten belastende controverse ontstaan. Thiess formuleerde zijn bezwaren vooral in een artikel, dat hij van de titel ‘Abschied von Thomas Mann’ voorzag. Hij moest overigens later toegeven, dat zijn replieken veel te scherp waren uitgevallen, omdat hem uit het kranteartikel alleen de over Duitsland negatieve passages bekend waren geweest. Thomas Manns aan Walter von Molo gerichte ‘Offener Brief für Deutschland’ bevatte ook een niet mis te verstane solidariteitsverklaring met Duitsland, maar deze was (toevallig?) niet in dit artikel opgenomenGa naar eind24.. De gehele aangelegenheid werd daardoor echter nog veelzeggender. Het ging niet in de eerste plaats om de figuur van Thomas Mann, maar vooral om de rol, die de naar Duitsland terugkerende emigranten zouden gaan spelen. Het was een overbodige confrontatie tussen de emigranten en de vertegenwoordigers van de ‘innere Emigration’. Het merkwaardige feit deed zich voor, en dit heeft de Duitse geloofwaardigheid vooral in het buitenland lange tijd veel schade berokkend, dat Thomas Mann, die tijdens het nationaalsocialisme vooral als representant van het ‘andere’ Duitsland gegolden had, in zijn geboorteland als zodanig aanvankelijk niet werd geaccepteerd. Hier werd hij representant van de emigranten. Voor Thomas Mann was deze affaire van het begin af aan een deprimerende zaak. Aan Hermann Hesse bijvoorbeeld schrijft hij op 25 november 1945: ‘Es hat etwas Verhängnisvolles, daß die ersten Wiederberührungen mit Deutschland und dem “neuen deutschen Geistesleben” so überaus entmütigend sind, - schon hat man wieder genug und wünschte, der Deckel wäre auf dem Topf geblieben.’Ga naar eind25. Dat Thomas Mann zijn solidariteitsverklaring ernstig bedoeld had, bleek dan op het 19de internationale pen-congres dat van 2 tot 6 juni 1947 in Zürich werd gehouden. Het wantrouwen jegens Duitsland bleek hier nog zeer groot te zijn. Vooral de gedelegeerden van de landen, die onder de Duitse bezetting te lijden hadden gehad, waren niet zonder meer bereid om met de heroprichting van een Duits pen-centrum accoord te gaan. Men vond het nog te vroeg voor deze stap. Uit het voor het Londense pen-centrum geschreven verslag van dit congres blijkt dat Thomas Mann, die intussen door de Duitse groep in Londen tot erepresident was gekozen en het congres bijwoonde, tijdens het harts- | |
[pagina 78]
| |
tochtelijk gevoerde debat over het al of niet toelaten van Duitsland tot de pen plotseling opstond en bij alle begrip voor de houding van de gedelegeerden voor de toelating pleitte: ‘Er wandte sich an die Delegierten, die soeben gesprochen hatten, und sagte ihnen, daß er ihre Haltung nur zu gut verstehen könne, auch er sei für Kontrolle und Vorsicht. Aber dann gab er in ernsten, von innerer Erregung getragenen Worten der Versammlung zu bedenken, daß zum mindesten ein Teil des deutschen Volkes zweifellos von tiefer Sehnsucht nach Anschluß an die Umwelt erfüllt sei und daß man Schriftsteller, die diesen Wunsch am besten zum Ausdruck zu geben imstande seien, nicht unter der Last eines ständigen Mißtrauens ersticken solle.’ (cat., pag. 384). Thomas Manns interventie had geen zichtbaar resultaat. De verwarring werd er practisch alleen maar groter door. Hij had als mogelijke leden een aantal namen genoemd, die buiten Duitsland niet bekend waren en die daardoor opnieuw wantrouwig maakten. Tenslotte werd er alleen maar gestemd of er bij de aanwezige gedelegeerden de principiële bereidheid bestond ten aanzien van de heroprichting van een pen-centrum in Duitsland. Dit voorstel werd uiteindelijk met 19 stemmen voor, 8 onthoudingen en 2 stemmen tegen aangenomen. Vooral Ernst Wiechert, die samen met Johannes R. Becher en Erich Kästner van Duitse zijde op het congres aanwezig waren, was over deze gang van zaken bitter teleurgesteld. Er kwam uiteindelijk toch nog een concreet resultaat tot stand. Na eveneens lange en felle debatten werd er een internationale commissie gevormd, die de heroprichting zou regelen en controleren. Daarmee was tenslotte toch, zoals de auteur van het hier geciteerde verslag Friedrich Burschell schrijft, de ban gebroken: ‘Es liegt nun an den Deutschen selber, diese unschätzbare Chance zu ergreifen und zu nutzen.’ (cat., pag. 385).
In 1948 tenslotte tijdens het 20ste van 31 mei tot 5 juni in Kopenhagen gehouden congres werd de heroprichting per acclamatie aangenomen. Daarmee kon het nieuwe Duitse pen-centrum als volwaardig lid aan het congres in Venetië in 1949 deelnemen. Het Duitse centrum in Londen besloot om zich zelf niet op te heffen, maar zijn naam te veranderen in ‘pen-Club Deutscher Autoren im Ausland, Sitz London’ en daarmee een trefpunt voor alle in het buitenland verblijvende Duitse schrijvers te blijven. De dood van de president Alfred Kerr documenteerde eveneens het definitieve einde van deze fase in de geschiedenis van de Duitse pen. Een maand later namelijk, van 18 tot 20 november 1948 werd in Göttingen de constituerende vergadering van de nieuwe Duitse pen-club gehouden. Het presidium bestond uit de filosoof Hermann Friedmann, die ook al in Londen aan de heroprichting onschatbare diensten had bewezen, Johannes R. Becher, die van 1954 tot aan zijn dood op 11 oktober 1958 minister van culturele zaken in de ddr zou zijn en Ernst Penzoldt. Als secretaris werd o.a. Erich Kästner gekozen. Een bijzonderheid is achteraf gezien het feit dat de ledenlijst zowel uit auteurs uit Westals uit Oost-Duitsland bestond. Voor Hermann Friedmann, die de ‘Nichtexistenz einer Ost-West-Spannung im deutschen Schrifttum’Ga naar eind26. proclameerde, was de eensgezindheid het eigenlijke hoogtepunt van deze oprichting geweest. In zijn verslag dat in het mededelingenblad van de Duitse pen-club in Londen is verschenen schrijft hij, dat Göttingen ‘sich als der Ort erwiesen hat, auf dem der Gegensatz West-Ost zum Schweigen gebracht werden konnte’. Hij schrijft dan verder: ‘Im Zusammenhange dieser Feststellungen ist die Bedeutung des internationalen pen wohl mit einer bisher beispiellosen Klarheit in das Bewusstsein der deutschen Öffentlichkeit getreten: es wird betont, dass der pen - ohne eine politische Institution zu sein - für die Politik schöpferisch und geradezu vorbildlich in die Erscheinung getreten ist.’ (cat., pag. 399). Friedmanns voorstellingen waren echter te op- | |
[pagina 79]
| |
timistisch geweest en in 1951 was hij opnieuw medeoprichter van een Duitse pen-club: het ‘pen-Zentrum Bundesrepublik Deutschland’ dat in het jaar daarop door de internationale organisatie als lid werd geaccepteerd. De in 1948 opgerichte afdeling noemde zich vanaf 1953 ‘pen-Zentrum Ost und West’ en sinds 1967 ‘pen-Zentrum Deutsche Demokratische Republic’Ga naar eind27.. De toespitsing van de politieke situatie en de koude oorlog waren ook hier merkbaar. De politiek bleek weer sterker te zijn dan de goede wil van een aantal schrijvers. Hermann Kasack noemt in zijn verslag over de in Wiesbaden gehouden algemene vergadering van de Duitse pen-club in oktober 1951, dat in de Stuttgarter Nachrichten van 27-10-1951 is verschenen, twee oorzaken voor de afsplitsing van de westelijke groep. Ten eerste ging het om een door de vertegenwoordiger van de staten uit Oost-Europa voorgestelde ‘vredesresolutie’, die op het internationale congres in Lausanne van dat jaar met overigens maar twee stemmen meerderheid was afgewezen en waarover de nationale pen-clubs nog nader zouden beraadslagen. De tegenstanders van deze resolutie ‘hielten eine Erklärung für den Frieden, die nicht gleichzeitig für die Freiheit der Meinung und der menschlichen Würde eintritt, für unzureichend und irreführend.’Ga naar eind28. Ten tweede waren de pen-leden uit de ddr in groten getale op het congres in Düsseldorf verschenen, terwijl het aantal deelnemers uit het westen tamelijk gering was, wat van invloed op het resultaat van de bestuursverkiezing was geweest: ‘Die Wahl des neuen Vorstandes zeigte jedoch die Majorisierung durch die anwesende sowjetdeutsche Gruppe und ihre westdeutschen Freunde, obwohl sie im gesamten deutschen pen eine Minorität darstellt. (...) So kam es, daß in das neue Präsidium nur östlich orientierte Kollegen gewählt wurden. Durch dieses einseitige Ergebnis forderten die sowjetfreundlichen Mitglieder die sofortige Absonderung der übrigen westdeutschen Schriftsteller heraus. Denn ihnen bieten die Vorgänge von 1933 ein warnendes Beispiel.’ (pag. 545). Voor Hermann Kasack, die zelf ook uitgetreden was ging het bij de keuze voor de bestaande of voor de nieuw op te richten pen-groep om een ‘Gewissensfrage für die deutschen Schriftsteller’ (pag. 545). Met deze breuk in de pen-club was er nu ook voor de buitenwereld duidelijk zichtbaar een definitief einde gekomen aan de bedrieglijke culturele eenheid, die er op het gebied van de literatuur nog bestond. De polarisering was toen al aan beide kanten zo groot dat een gesprek in feite niet meer mogelijk was. Degenen die hun uiterste best hadden gedaan om dit te vermijden werden er het slachtoffer van. Dit was bijvoorbeeld het geval met Hans Henny Jahnn (1894-1959), die in een brief aan de ‘Akademie der Wissenschaften und der Literatur’ in Mainz naar aanleiding van dit congres in Düsseldorf schreef: ‘Ich kann von mir aus erklären: ich bin kein Kommunist, ich bin der Ostzone nicht verpflichtet.’Ga naar eind29. Jahnn, die op het congres tot algemeen secretaris was gekozen, was een overtuigd pacifist, die zowel in de Eerste Wereldoorlog, wat in Duitsland voor de jonge generatie uit die tijd heel veel wil zeggen, als ook voor en tijdens de Tweede niet in Duitsland was gebleven. Hij was een typische individualist, die zijn eigen weg ging en daardoor onafhankelijk bleef, maar zich soms ook zonder dat hij dat wilde daarmee kon compromitteren. Kunst en literatuur hadden voor hem de plicht om ‘das Abwegige zum Wege zu machen. Sich in Gegensatz zu setzen zu den landläufigen Gerechtigkeiten und das Vorantastende neuer Schöpfungsprozesse zu beschirmen.’Ga naar eind30. Hij had zich beschikbaar gesteld, omdat hij van mening was, dat ‘wenn der Wille zur Verständigung selbst unter Schriftstellern in Trümmer geht, Katastrophen nicht zu vermeiden sind.’ (pag. 129). Omdat Hans Henny Jahnn, op wiens houding scherpe critiek is uitgeoefend, niet de ene eenzijdigheid door een an- | |
[pagina 80]
| |
dere wilde vervangen, bedankte hij voor zijn lidmaatschap. Hij wilde bij de heersende verdeeldheid geen lid van de pen meer zijn. Zijn reactie - het is die van een van de meest integere persoonlijkheden uit de Duitse schrijverswereld - is veelzeggend: ‘Ich kann jedenfalls nur sagen, daß mir die deutsche Nation wieder einmal zum Halse heraushängt, und dass ich nichts sehnlicher wünsche, als wieder emigrieren zu können.’ (pag. 129). Het verschil met de geciteerde, vijf jaar eerder geschreven brief van Thomas Mann aan Hermann Hesse is niet bepaald groot te noemen. Met de splitsing in twee groepen was overigens alleen maar zichtbaar geworden, wat vanaf het begin van de discussie over een eventuele heroprichting van een pen-centrum in Duitsland een belangrijke rol had gespeeld. Al op het congres in Zürich waren er aanzienlijke, de beginnende koude oorlog begeleidende meningsverschillen geweest. Friedrich Burschell deelt in zijn reeds vermelde verslag over dit congres mee, dat de toespraak van Johannes R. Becher ook op die aanwezigen, die zijn politieke opvattingen niet deelden, een zeer grote indruk maakteGa naar eind31.. De Zwitserse schrijver Robert Faesi, die als voorzitter van de pen-groep in Zürich dit congres mede organiseerde en de openingstoespraak hield, interpreteert in zijn memoires Erlebnisse-Ergebnisse Bechers optreden op de volgende manier: ‘Der pen blieb lange ein getreues Spiegelbild der politischen Welt in seiner Anfälligkeit für den Kommunismus. Russland ignorierte zwar hochmütig alle Einladungen zum Beitritt, dirigierte aber aus dem Hintergrund seine Satelliten; die deutschen Emigranten waren zu Scharfmachern prädestiniert, und als Störe(n)-fried liess sich keiner so gern und so oft vorschieben wie Johannes R. Becher.’Ga naar eind32. Ook Rudolf Hagelstange bevestigt acht jaar later in een artikel over de pen-club de grote rol, die Becher ‘als die Verkörperung des unbefleckten Deutschen’Ga naar eind33. bij de toelating van een nieuw Duits pen-centrum heeft gespeeld. Het was daarom ook niet verbazingwekkend, dat Johannes R. Becher in de steeds duidelijker wordende controverse tussen oost en west een hoofdrol ging spelen, te meer daar hij ook in het literaire leven in de ddr een belangrijke, zo niet de belangrijkste plaats innam. Bechers positie werd nog versterkt door het feit dat er geen enkel pen-lid uit het westen was, wiens betekenis in de Bondsrepubliek met die van Becher in de ddr vergeleken kon worden. Bechers verkiezing tot president van de Duitse pen-club na de heroprichting in Göttingen had nog geen aanleiding tot protesten gegeven. Het lag nog vers in het geheugen, dat hij het was geweest, die ‘den in Minderheit noch widerstrebenden Kongreß’ in Kopenhagen van de noodzakelijkheid van de nieuwe pen-club had weten te overtuigenGa naar eind34.. Ook in 1949 waren geen complicaties om de persoon van Becher opgetreden, maar in 1950 kwam het tot een openlijk conflict, dat direct op hem betrekking had. De oorzaak ervan was een van 26 tot 30 juni 1950 in West-Berlijn gehouden internationaal ‘congres voor culturele vrijheid’. Aan dit congres namen ongeveer 130 prominente wetenschapsmensen, kunstenaars en schrijvers, onder wie verscheidene pen-leden en ook emigranten deel. De vier onderwerpen van het congres waren het probleem van ‘wetenschap en totalitarisme’, van ‘kunst, kunstenaars en vrijheid’, van ‘de burger in de vrije maatschappij’ en last but not least voor de context van die tijd dat van de ‘verdediging van vrede en vrijheid’Ga naar eind35.. Het resultaat van dit congres was vooral, dat er voor de jaren vijftig belangrijke standpunten bepaald en opvattingen duidelijk werden. Op politiek gebied ging het er vooral om of het democratisch-socialisme als daarvoor in aanmerking komende kracht al dan niet in staat zou zijn om een rechtvaardige maatschappij op te bouwen. Daarnaast speelde het probleem of de koude oorlog werkelijk een oorlog was of niet, waaruit dan ook de eventuele noodzaak van strategische maatregelen afgeleid moest worden, een belangrijke rol in de discussies. Op dit punt was het vooral Arthur Koestler, | |
[pagina 81]
| |
die zelf communist was geweest en door zijn eigen ervaringen ieder compromis van het westen met het communisme fel van de hand wees. De keuze van West-Berlijn als stad voor dit congres, net 13 maanden na de beëindiging van de blokkade door de Russen was vanzelfsprekend een demonstratie, die door het uitbreken van de oorlog in Korea op 25 juni 1950, dus één dag na de opening van het congres een nog militanter karakter kreeg. Men bleef echter netjes en de polemiek schuilde vooral in principiële uitspraken. Hierdoor en vooral ook door het optreden van voormalige communisten als Arthur Koestler en Ignazio Silone of van personen, die met het communisme gesympathiseerd hadden en die allen scherpe critiek op de aanhangers van ‘The God that failed’ uitoefenden, bleven de reacties uit Moskou en uit de ddr niet uit. Toen een Oostberlijnse krant voor een brandstichting in een cultureel centrum in Oost-Berlijn als daders kringen noemde, die in verbinding stonden met de deelnemers aan het congres, werd het woord ‘brandstichters’ metafoor voor deze deelnemers. Als tegenhanger werd er in Oost-Berlijn 4 tot 6 juli 1950 het ‘ii. Deutsche Schriftstellerkongreß’ georganiseerd. Naast een aantal practische en de communistische voorstellingen over literatuur betreffende onderwerpen ging Johannes R. Becher in zijn slottoespraak ook in op het congres in West-Berlijn: ‘Wenn solche Leute anläßlich des Spitzel- und Kriegsbrandstifter-Kongresses, wie er vor einiger Zeit in Berlin stattfand, an Arnold Zweig, Anna Seghers, Bertolt Brecht und mich die Aufforderung gerichtet haben, uns mit ihnen zusammenzusetzen und zu diskutieren, so antworten wir ihnen: Mit Spitzeln und Kriegsverbrechern gibt es keinerlei Art von Diskussion. (...) Wir hassen diese Leute nicht nur, die sich zu den Schreibern der Kriegshetzer erniedrigt haben, wir empfinden auch Abscheu und Ekel vor diesem antibolschewistischen Gesindel, widerwärtig ist uns das Geschwätz dieser kriminellen Clique van der Freiheit der Persönlichkeit. hinter dem nichts anders steekt als der Versuch, die Entfaltung der Persönlichkeit in einem freien Volk zu verhindern (...) Wir meinen es ernsthaft, wenn wir davon sprechen, daß wir den Frieden wollen. Dieser Wille zum Frieden, das ist unser Wille zur Macht, und weitaus humanistischer ist es, das Geschwätz der Kriegstreiber nicht zu dulden und die Kriegsverbrecher, wo man ihrer habhaft wird, unschädlich zu machen, als sie in ihren blutigen Geschäftspraktiken gewähren zu lassen und auf diese Weise sich selbst mitverantwortlich zu machen an kommenden katastrophalen Ereignissen.’Ga naar eind36. De deelnemers aan het Westberlijnse congres, waartoe naast vele anderen de toenmalige burgemeester Ernst Reuter, de socioloog Alfred Weber, de filosoof Karl Jaspers, de politici Haakon Lie en Carlo Schmid en de schrijvers Hermann Kesten en Peter de Mendelssohn behoorden, konden het met deze meer op een oorlogsverklaring lijkende toespraak doen. Bechers rede wekte in de Bondsrepubliek grote verontwaardiging en werd ook op het Duitse pen-congres dat in december 1950 in Wiesbaden plaats vond ter sprake gebracht. Toen dit geen enkele invloed op de gang van zaken had, de geëiste royering van Becher en zijn aanhangers naar de internationale pen-club werd gedelegeerd en hij weer tot president werd gekozen, bedankten Theodor Plievier, Rudolf Pechel en Günther Birkenfeld, die deze zaak ter sprake hadden gebracht in januari 1951 voor hun lidmaatschap. Ook Walter Mehring, die toen nog in New York woonde, Stefan Andres en Wilhelm Speyer sloten zich daarbij aanGa naar eind37.. Deze gebeurtenissen verklaren eveneens het feit dat op het volgende congres, waar dan de definitieve afsplitsing plaats vond, in tegenstelling met de voorafgaande bijeenkomsten de deelnemers uit de ddr zo talrijk verschenen.
Het uiteenvallen van de in 1948 in Duitsland opgerichte pen-club is het eigenlijke resultaat | |
[pagina 82]
| |
van de ontwikkeling die de pen tot 1951 heeft doorgemaakt. Hierin en ook in de daarop volgende erkenning van beide groepen door de internationale organisatie kwam onafhankelijk van de specifieke Duitse situatie een nieuw bewustzijn tot uitdrukking, waardoor niet meer werd geprobeerd om politieke tegenstellingen te verdoezelen of door tot niets verplichtende en daarmee ook nietszeggende resoluties te neutraliseren. De emigranten waren in beide groepen vertegenwoordigd en met name in de Bondsrepubliek, waar de situatie op dit gebied niet eenvoudig was, is de pen-club ook een belangrijke integratiefactor tussen hen en de niet geëmigreerde auteurs geweest. Door zijn merkwaardige status is het de internationale pen-club ook steeds weer gelukt om het gesprek tussen oost en west zo goed en zo kwaad als het ging gaande te houden. Deze openheid en de principiële bereidheid om een dialoog te voeren zijn een van de sterkste kanten van de pen, die door de tegenwoordige president van de pen-club in de Bondsrepubliek Walter Jens is vergeleken met een ‘Chamäleon besonderer Art. Er hat seiner Gründung entsprechend, bis heute etwas von der Atmosphäre eines englischen Clubs bewahrt, mit der Aura von Noblesse und weltweiter Reputation, und er ist zugleich ein Literaten-Parlament in dem es streitbar, hemdsärmelig und hochpolitisch zugeht.’Ga naar eind38. Het is een parlement zonder enige macht en met hoogstens de mogelijkheid om indirect invloed uit te oefenen. Hiervan dient echter gebruik gemaakt te worden, ook als dit de inmenging in binnenlandse aangelegenheden van de een of andere staat ten gevolge zou hebben en tegen de internationale politieke situatie bepalende overeenkomsten zou indruisen. Heinrich Böll, die van 1971 tot 1974 president van de internationale pen-club was, heeft zowel in zijn eerste toespraak als ook in zijn afscheidsrede nadrukkelijk op de noodzaak daarvan gewezen. In deze eis en bijvoorbeeld ook in de samenwerking met amnesty international komt een als noodzakelijk erkend politiek bewustzijn tot uitdrukking, dat in de begintijd van de pen onmogelijk zou zijn geweest. Dat de pen-club in de Bondsrepubliek zich deze achtergronden bewust is en dat de emigranten een belangrijk aandeel aan dit proces hebben gehad, blijkt uit het feit dat de aan de catalogus, waaruit in dit opstel herhaaldelijk geciteerd wordt, ten grondslag liggende tentoonstelling voor het eerst op het pen-congres in Bremen in 1980 al gedeeltelijk werd gepresenteerd. De openingstoespraak in Frankfurt op 8 december 1980 werd gehouden door Walter Jens, die uitvoerig op deze samenhang terugkwam. Toch blijft het politieke engagement van een schrijver in de Bondsrepubliek een moeilijke zaak, vooral als het om de opvattingen van de politieke tegenstander gaat. De reacties op het optreden van Heinrich Böll, Günter Grass of Siegfried Lenz en de ‘Ratten und Schmeißfliegen’-affaire zijn daarvoor sprekende voorbeelden. Onthutsender nog is echter wat er onbewust op dit gebied leeft. Tijdens de televisieuitzending ‘Im Gespräch’ van het derde programma van het Bayerische Fernsehen werd op 28 november 1980 een gesprek uitgezonden, dat de huidige secretaris van de pen-club in de Bondsrepubliek Martin Gregor-Dellin had over zijn pas verschenen boek over Richard Wagner. Toen de deelnemers na dit zakelijke en in het geheel niet polemische gesprek van elkaar afscheid namen, zei de door zijn integriteit ook bij zijn tegenstanders gewaardeerde politicus van de CSU Richard Stücklen tegen Gregor-Dellin, dat hij er verrast over was, dat er ook aardige (‘nette’) leden van de pen-club bestonden. | |
[pagina 84]
| |
N.B.: Het in noot 20 vermelde deel over Nederland is intussen verschenen. De volledige titel luidt: Klaus Hermsdorf/Hugo Fetting/Silvia Schlenstedt, Exil in den Niederlanden und Spanten. Leipzig: Reclam (O) 1981 (Ook Frankfurt a. M.: Röderberg 1981). Eveneens na afsluiting van dit manuscript verschenen is een aanvullende documenattie van het pen-centrum in de Bondsrepubliek over de pen-club en de emigranten naar aanleiding van het congres in Bremen: Bernt Engelmann (Hg.), Literatur des Exils. Eine pen-Dokumentation. München: Wilhelm Goldmann Verlag 1981 (Goldmann-Taschenbuch 6392) |
|