Maatstaf. Jaargang 29
(1981)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 71]
| |
Rody Chamuleau Het verborgen leven van Mr. Jacob van LennepNadat in 1866 het laatste deel van Jacob van Lenneps zedenroman Klaasje Zevenster was verschenen, volgden er in diverse tijdschriften en couranten artikelen m.b.t. het werkelijkheidsgehalte van de beschreven gebeurtenissen en de personen die eventueel model hadden gestaan voor de romanfiguren. Eerder al hadden met name de laatste 100 bladzijden van het derde deel voedsel gegeven aan de morele verontwaardiging in den lande. Bedoeld is de scène in het Haagse bordeel van Madame Mont-Athos, waar het door studenten geadopteerde vondelingetje Nicolette, Klaasje genoemd, door de intriges van de vrouw van één van haar adoptief-vaders, Van Zirik, door de politie-inspecteur Pedaal zelf naar toe was gebracht. ‘Maar Klaasje, de vlekkeloze duive zal ongedeerd uit het vuur opzweven en klapwieken midden in den gloed’, zou Potgieter over deze episode opmerken.Ga naar eind1. Een zekere Visscher, die onder het pseudoniem Mr. A. van Brussel opereerde, stelde een brochure samen onder de titel ‘Een Schandelijk Boek, bestraffend woord aan Mr. J. van Lennep’Ga naar eind2., waarin hij o.m. schrijft: ‘() van Lennep heeft een boek gepubliceerd dat elk man van eer en karakter, elk man van gevoel en betamelijkheid moet ten vure doemen als hij 't op tafel vindt van zijn kind of de vrouw zijner keuze.’ Ergens anders in dit geschrift aarzelt hij niet Van Lennep een groothandelaar in het slijk te noemen. Als men echter weet, dat deze zelfde fatsoensrakker een paar jaar later de erotica van Willem Bilderdijk en Hendrik Riemsnijder zou uitgevenGa naar eind3. en dat hij meermalen als advocaat door toedoen van Van Lennep voor de Raad van Discipline had moeten verschijnen, is twijfel aan 's mans zedelijke gekrenktheid geenszins ongepast. De Arnhemsche CourantGa naar eind4. vroeg zich bij de verschijning van het derde deel af, wat we zullen antwoorden ‘wanneer men in de huiskamer K.Z. voorleest, en onze zestien- en achttienjarige dochters vragen: papa wat is eene waardin? wat is een publiek huis? wat doet eigenlijk die mevrouw Mont-Athos enz.’ Potgieter schreef in een brief aan de literatuur-criticus Conrad Busken HuetGa naar eind5.: ‘Hebt gij het derde deel van K.Z. gelezen? Mij is het nog niet ter hand gekomen, maar het schandaal schijnt groot te zijn, - men wordt ingewijd in de geheimen der woning van Mevrouw Mont-Athos... Zonderling verschijnsel, de autheur die in zijn jonge jaren een van die Grieksche Zeuntjes was, van welke Hooft niet veel loffelijks aan het licht brengt, die autheur hield toen de dingen voor zich! Zou hij toen hij dat boek schreef, in de dagen der crise hebben verkeerd?’ Busken Huet veroordeelde het boek later in de brochure Ernst of Kortswijl? Voorts verschenen er anoniem vervolgen op Klaasje Zevenster onder suggestieve titels als ‘Klaasje Zevenster is niet dood’ en ‘Klaasje Zevenster is wel dood’.Ga naar eind6. De vele aanvallen op Van Lenneps roman vanwege het gebrek aan zedelijkheid hebben de auteur meermalen verlokt uitspraken te doen over zijn bedoelingen en het ontstaan van het werk. Hij beweert er niet minder dan twintig | |
[pagina 72]
| |
jaar aan gewerkt te hebben. Gevraagd naar de historische personen achter de romanpersonages antwoordde Van Lennep, dat hij met uitzondering van Pedaal en Mie Ruffel niemand in 't bijzonder op het oog had gehad. ‘Ik heb met hen gehandeld als bv. met het huis en 't park van Hardestein, 't welk ik heb samengesteld uit een landhuis en buitenplaats te 's-Graveland en uit twee kasteelen met hun omgeving in Gelderland.’Ga naar eind7. Het feit dat het publiek moeite doet historische figuren in zijn boek te vinden acht hij allervermakelijkst om te horen en hij concludeert daaruit dat hij in zijn karaktertekening nogal geslaagd is.Ga naar eind8. Ook zou de geschiedenis die hij beschrijft volkomen een werk van eigen vinding zijn, hoewel hij in 1858 op een congres onomwonden verklaard had, dat hij sedert bijna 40 jaar voornamelijk had geleefd van roof en diefstal. Pas veel later zou hem ter ore zijn gekomen, dat er inderdaad ooit eens een vondelingetje door een studentengezelschap was geadopteerd en dat er meer verhalen met datzelfde thema in omloop waren.Ga naar eind9. Opmerkelijk is dat sommige interessante biografische gegevens de publiciteit nooit hebben gehaald. Het zou bijvoorbeeld tot 1962 duren voor de verspreking van een der studenten ontdekt werd. Deze verhaspelt de naam van de ongehuwde moeder, bij wie het gevonden kind wordt ondergebracht en die Mietje Lammertsz heet, tot Jaspers.Ga naar eind10. Deze naam heeft betrekking op de wederwaardigheden van Gerrit van de Linde, beter bekend als De Schoolmeester, die in 1833 een kind had verwekt bij Leentje Jaspers, een Leids dienstmeisje. Van de Linde had met achterlating van zijn niet geringe schulden en zijn aimée, de vrouw van een Leids hoogleraar, inderhaast de wijk moeten nemen naar Engeland en Jacob van Lennep had hem daarbij uit vriendschap geholpen.Ga naar eind11. Maar dat is niet het enige. Van Lennep was weliswaar oer-Hollands en degelijk in zijn opvattingen, maar hij was een non-conformist. Hij stond bekend om zijn grillige invallen en zijn kwinkslagen. Hij had zin voor scherts en wist met zijn aangeboren gevoel voor humor en vlotte verteltrant zijn publiek te boeien, wat niet wegneemt, dat hij het in de politiek nooit tot minister en in de wetenschap nooit tot hoogleraar heeft weten te brengen, wat eigenlijk voor een man met zijn capaciteiten van zijn komaf in die tijd zeker in de lijn der verwachting lag. Men vond hem wellicht toch te frivool; zijn voorliefde voor het toneel en zijn romantische aard zinden heel wat invloedrijke figuren niet. Behalve bekwaamheid waren rechtschapenheid en een onberispelijke levenswandel een eerste vereiste voor die hoge posten en daar ontbrak het de jonge Jacob nog wel eens aan.Ga naar eind12. Zijn lichtzinnigheid, luchthartigheid zo men wil, is natuurlijk nooit officieel in het geding geweest maar er zal ongetwijfeld wat afgefluisterd zijn in Den Haag en Amsterdam. Had Jacob immers niet een onwettige dochter? Hij kon verklaren wat hij wilde over Klaasje Zevenster, maar geruchten kon hij niet tegenhouden. In een brief van Jacobs nicht Zenobie van Lennep aan de Arnhemse kunstverzamelaar en illustrator Alexander Ver Huell schrijft zij in 1889 over deze voordochter die 2½ jaar voor Jacobs huwelijk met de dochter van Minister Roëll werd geborenGa naar eind13.: ‘Sedert de uitgaaf van Klaasje Zevenster werd deze dame dikwijls met Klaasje geïdentifieerd. In de grond echter () grootendeels ten onregte. Eenige bizonderheden uit haar kommervolle kindsheid, vermeldde Z.E. in zijn roman, maar werkelijk was het lot der vrouw noodlottiger dan dat van Klaasje.’ En na het releveren van haar ongelukkige huwelijk vervolgt ze: ‘Doch in niets heb ik ooit het karakter van Van Lennep waardiger en teederder zien uitkomen, dan in zijne betrekking tot dit kind zijner innige liefde.’ Op 21 mei 1855 verklaarde de Rijksadvocaat Jacob van Lennep ten overstaan van een Haags notaris, dat hij erkende als zijn natuurlijk kind | |
[pagina 73]
| |
Geertruijda Elisabeth Tulle, op 22 januari 1822 geboren te Amsterdam ‘en alzoo vóór zijn tegenwoordig huwelijk verwekt bij Mejufvrouw Geertruij Tulle’, zodat zij gerechtigd was in het vervolg de naam van Van Lennep te dragen. In een andere brief aan Ver Huell meldt Zenobie: ‘Zij heeft J. van Lennep gediend als type bij zijne schepping van Klaasje Zevenster. De oppervlakkige beschouwer vond in haar K.Z. niet terug; maar voor hen die haar intiem kenden, en gemoedsaard en denkwijze konden doorgronden was Klaasje Zevenster haar geïdealiseerd beeld. Verdichting en waarheid smolten in haar zamen. Bv. zij was niet op St.-Nicolaasavond te Leyden bij een student, bij vergissing gebracht. Maar zij was wel evenals Klaasje tweemaal aangegeven door Van Lennep onder zijn naam door de familie harer moeder onder de naam harer min. - () De dochter van Van Lennep was te Amsterdam geboren in een huis achter de Westerkerk gelegen, den 22 Januari 1822 des avonds te elf uur. Waaromtrent ik haar de aanmerking heb hooren maken “Juist op een geschikt uur, om dadelijk verdonkeremaand te kunnen worden”. - Zij werd dan ook werkelijk door de familie harer moeder verwijderd en verborgen - zoodat toen Van Lennep drie jaren later Freule Henriette Roëll trouwde, hijzelf niet wist of het kind nog bestond.’ Toevallig zou Van Lennep het kind toen het 9 jaar oud was, in zeer kommervolle omstandigheden hebben teruggevonden bij de min in een Amsterdamse achterbuurt. Hevig verontwaardigd stelde hij van alles in het werk om het kind wat beters te bieden. Met zijn vrouw en dochter heeft hij dit kind nimmer in aanraking gebracht. Zijn vaders zuster ‘Tante Antje’ heeft ook na Jacobs dood deze Betsy, die zeer aan haar vader hing terzijde gestaan en geholpen. De geschiedenis in het verdachte huis van Madame Mont-Athos is volkomen fictie, stelt Zenobie vervolgens met nadruk. Nog geen 60 jaar oud sterft deze ‘rampspoedige dochter’. Rampspoedig ook al door haar huwelijk in 1856 met de advocaat Fiévez, wiens liederlijk en buitensporig gedrag op Java, waarheen het paar kort na het huwelijk was vertrokken, Betsy noopte na 2 jaar alleen naar het vaderland terug te keren. Van Lennep die in een bruiloftsdicht de kersverse bruidegom nog had beschreven als iemand die ‘jongelingskracht aan mannenkloekheid paart’ betitelt hem later ronduit als ‘een schoft van een man’. Wie de moeder van Betsy was is tot op heden nog een raadsel. Zenobie schrijft: ‘Evenals bij Klaasje Zevenster was met betrekking tot Elisabeth van Lennep “la recherche de la maternité interdite”. De beklagenswaardige vrouw heeft nimmer den naam dier dame willen noemen. () Ik heb wel eens een naam hooren fluisteren, doch daar J. van Lennep zelf dien nooit heeft uitgesproken, zelfs niet tegen het kind zijner liefde, dat smeekte haar moeders naam te weten, hecht ik niet aan een opgeworpen naam, en eerbiedig ik geheel Van Lenneps stilzwijgen op dat punt. Alleen twee dingen weet ik met zekerheid, namelijk: dat het eene zeer aanzienlijke vrouw was, en eenige jaren ouder dan Van Lennep, die tijdens de geboorte van het kind slechts 18 jaar oud was.’Ga naar eind14. Ook de moeder van Klaasje was van niet onaanzienlijke geboorte. Het kan niet anders of de geruchten over deze zaak hebben Jacob van Lennep in zijn carrière geschaad. Maar er was nog meer. Potgieter zinspeelt erop in een brief aan Busken Huet, gedateerd 18 januari 1870Ga naar eind15.: ‘Jonkvrouw Ringeling stierf den eersten dezer ten huize van haren behuwdbroeder Insinger, Mevrouw de Douairiere Van Lennep Roëll verliet het aardsche tranendal zes of zeven dagen later in aller ijl. Waarom zoo haastig? Men beweert dat zij Jonkvrouwe Ringeling in de andere wereld wil inhalen, Jakob mogt ook daar le plus inconstant des maris blijken. Het Hollandsch publiek heeft zelden zooveel geest, als de aardigheid verraadt - jammer maar dat de belle Ringeling | |
[pagina 74]
| |
van Cootje al voor eenige jaren overleed - en hij geen verlangen toonde haar spoedig te volgen.’ Met de belle Ringeling is ongetwijfeld bedoeld Johanna Dorothea Ringeling (1804-1856), kortweg Doortje, dochter van een suikerraffinadeur uit Curaçao. Uit de briefwisseling van Van Lennep met De Schoolmeester kan men opmaken, dat Jacob in 1834 met Doortje naar Engeland heeft willen vluchten, maar dat hij bij de stoomboot te Rotterdam werd tegengehouden.Ga naar eind16. Het verhaal dat de zoon van de achtenswaardige Professor Van Lennep zich in een dergelijk avontuur had gestort was natuurlijk koren op de molen van de sprekende roddelpers van die dagen. Een tijdgenoot meldt zelfsGa naar eind17. ‘Men heeft hier openbaar in de Kalverstraat veelbeteekenende karrikaturen over zijne geschondene huwelijkstrouw en malitieuse desertie ten toon gehangen, doch die al te lomp kenbaar zijn. Dit is een hoon, anders onder onze bedaarde Hollanders zeldzaam.’ Een vriend van de professor, de oud-minister en ambassadeur Anton Reinhard Falck, doet verslag van de gebeurtenissen in een soort dagboek. Zelf heeft hij het verhaal van oog- en oorgetuige Jan Dedel, die op 21 november 1834 's avonds zat uit te rusten van een jachtpartij:Ga naar eind18. ‘toen men op eene onrustbarende wijze aan de schel hoort trekken en binnen komt de Heer Roëll, zwager van den dichter der Legenden, met het berigt dat deze laatste, sedert etlijke uren uit Amsterdam vermist werd. Toen, namelijk, zijne vrouw op etenstijd naar hem vernam toonde zich de dienstbode zeer bevreemd daar zij niet voorstellen kon dat Mevrouw onkundig was gebleven van het inpakken van Mijnheer's koffers, door Mijnheer zeiven, met oogmerk om op reis te gaan en van het werkelijk aanvaarden van de reis in de loop van den voormiddag. Roëll, dadelijk geroepen, vond de zaak hoogst suspect, want het was hem onmogelijk ze niet in verband te beschouwen met eene praedikatie, al sedert een geruime tijd en niet alleen door hem opgemerkt. Toen, namelijk, Koo van Lennep in den zomer van 1833 zich met zijn gezin op Woestduin gevestigd had vond of kreeg hij tot buurvrouw zekere Mevrouw Ringeling wier bekoorlijke dochter eene warme liefhebster was van Nederduitsche verzen en die bijzonder de Legenden bewonderde. Hoe natuurlijk dat zij haren goeden smaak van het gewrocht overdroeg op den maker?’ Roëll reist dan met de professor, de schoonvader van zijn zuster, naar Rotterdam om de vluchtelingen te achterhalen, 's Ochtends om 5 uur arriveren ze bij Hôtel des P.B.Ga naar eind19. in de Boompjes, waar de gelieven de nacht doorbrengen en daar bij de haard wachten ze totdat meneer en mevrouw zijn opgestaan. Als dan de dichter geheel aangekleed alleen uit het slaapvertrek komt is in een oogwenk de schuld bekend en de zaak geschikt. Hij ‘liet zich zelfs gereedelijk overhalen om zijne laarzen, welke hij nog wachtende was opteofferen aan het regtmatig ongeduld van den Professor om hem nevens zich op de gereed staande wagen te zien.’ Uit de correspondentie met De Schoolmeester blijkt voorts dat Van Lennep gespeeld heeft met de gedachte zich van zijn vrouw te laten scheiden. Van de Linde zegt, dat hij ‘beeft op de gedachte, dat Doortje wellicht eene langzame maar zekere zegepraal zal behalen.’ En later als alles voorbij is, zegt hij medelijden te hebben met het meisje en hij wenst haar Dudu's plaats in Mohammeds harem met Don Juan als bedgenoot. De reputatie van Van Lennep was dus niet bepaald vlekkeloos. Raadselachtig zijn ook de bedragen die hij naar Den Haag overmaakte voor kinderen door ‘wijlen N.N. verwekt’Ga naar eind20.. In dit licht gezien was het niet zo verbazingwekkend dat er zich in 1906 nog iemand aandiende, die beweerde een dochter van de schrijver te zijn.Ga naar eind20. Zij werd echter als oplichtster ontmaskerd. Of Van Lennep zijn carrière is misgelopen, kan niemand zeggen. In letterkundig opzicht in ieder geval niet, want hij be- | |
[pagina 75]
| |
hoorde tot de meest gelezen schrijvers van zijn tijd, ofschoon zijn werk nu vrijwel vergeten is. |
|