Maatstaf. Jaargang 29(1981)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 17] [p. 17] Martin Veltman Vier gedichten Natuur Naarmate ik in jaren vorder, neemt langzaam maar niettemin, mijn aandacht voor de existentie toe. Ik kijk, doorboor de ringsloot met mijn blik, betuur het vreemd gewir van baars en kroos, en sta versteend. Jawel, ik zie de meiden wiegen door de stad, taxeer hun schatten, maar behoor al meer de oever toe, de watereend. De oude hond, waarmee ik kalmer aan de ronde afleg in het stadsplantsoen, geeft tempo's aan waardoor ik wintergroen of lenteknop bedaard kan gadeslaan. Steeds dichter volg ik beek en karrespoor en wandel als de Jood de velden door. [pagina 18] [p. 18] Zondaar Zeven jaar oud moet hij de raadsels raden. Hij loopt naar school, de roomse jongensschool. Zijn broer - twee stappen voor - draagt de viool. Altijd dezelfde straat, dezelfde kade. Eerst naar de kerk. Hij moet zich van het kwade afwenden, het verslaan, preekt monotoon de dienstdoend kapelaan. De koningskroon die Jezus' hoofd omgeeft, verlicht de paden. God's zoon gaf niet voor niets het avondmaal. Hij heeft zich voor de mensen laten slaan met spijkers aan een kruis. Ontdaan luistert het kind, starend in zijn missaal, geknield in het immense middenschip. Jeugdpsalmen druilen op zijn onderlip. [pagina 19] [p. 19] Vuurwerk De appelflappen geuren op de schaal. De gasten - rond de keukentafel - lachen om anekdoten, honderdmaal in nachten als deze doorverteld. Pontificaal vonkt de champagne in de koelbokaal. De flutes staan - opgewreven - klaar. Het wachten is op twaalf slagen uit de ether. Krachtens de wetten van de klok breekt infernaal de oorlog uit. De vijand hangt met bommen en zwaard boven de stad. Kinderen huilen op moeders arm. Massale woedebuien om de verloren tijd trekken de kromme banen van vuurballon en donderkruit. Ik vul de de glazen en omhels mijn bruid. [pagina 20] [p. 20] Neger Hij stond als marmer in de Marnixstraat. Met nog drie, vier. Prachtig maar tot het bot ontheemd. Verschrikkelijk ontheemd. De god die in zijn bloed een woning heeft, verstaat de rauwe westenwind niet, heeft het kwaad van sneeuw en water niet geteld, was tot de blanke top gegaan zonder het schot te zien dat tussen alle mensen staat. Zijn zij eufoor uit Paramaribo gevlogen om hier aan het winterstrand van de humeurige Noordzee zand, zand gestrooid te krijgen in hun ogen? Zo kleumen zij blind onder de bierreclame. Zij zingen niet. Zij dragen droeve namen. Vorige Volgende