Maatstaf. Jaargang 29
(1981)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 77]
| |
J. Meyers Anton Mussert als ingenieurDe IJmuidense periodeDrie maanden nadat Mussert met de zeldzame onderscheiding ‘met lof’ aan de Technische Hogeschool van Delft was afgestudeerd, ving zijn ingenieurscarrière aan, waarvan verschillende briljante uitingen tot op heden getuigenis afleggen van zijn betekenis als homo technicus. Wat niet wegneemt dat deze loopbaan eindigde met ontslag zonder het gebruikelijke predicaat ‘eervol’, een van de vele tegenstrijdigheden in dit paradoxale leven, dat ingebed ligt tussen patriottisme en landverraad. Met ingang van 1 september werd hij benoemd tot ingenieur in tijdelijke dienst bij de rijkswaterstaat en toegevoegd aan de Dienst Sluisbouw die in 1917 was ingesteld voor de constructie van een moderne reuzensluis te IJmuiden, de latere Noordersluis. Het hoofd van deze dienst was jonkheer Van Panhuys, ‘een keurig man, technisch niet bekwaam, wel innemend’.Ga naar eind1. Aan het eind van die maand, waarin zijn vrouw haar tweeënveertigste verjaardag vierde - Mussert was vierentwintig - verhuisde hij naar IJmuiden. De Musserts betrokken een woning op het Sluiseiland.Ga naar eind2. De Grote Oorlog sleepte zich naar een eind. Het luwe Nederland eerde een van zijn grote zonen met een standbeeld: Johan de Witt, de ‘oprechte Hollander’ wiens somber lot Mussert, van zijn werkkamer in het zogeheten Secretarie van Staat in Den Haag uitziende op de Gevangenpoort en het Groene Zoodje, door het hoofd begon te spoken, toen de dag des oordeels voor hem in het verschiet kwam. Veertien dagen na Mussert verscheen er nog een jong ingenieur bij de Dienst Sluisbouw: Josephus Jitta op wie Mussert als student in Delft nogal indruk had gemaakt.Ga naar eind3. Tot zijn verrassing ontdekte Jitta, dat hij de collega was geworden van de opvallende ‘knor’, met wie hij aan een en dezelfde tafel kwam te werken. Van meet af aan kon hij goed met hem overweg. Beider vreemdelingschap in Jeruzalem schiep een band. ‘In IJmuiden waren we op elkaar aangewezen,’ aldus Jitta.Ga naar eind4. Daarbij kwam dat Mussert een aardige kerel was, vriendelijk, opgewekt, zij het zonder gevoel voor humor - nimmer zag men hem vrijuit lachen -, een geremde, ernstige man, uiterlijk zeer kalm en beheerst, maar zijn afgekloven nagels verrieden nervositeit. Zijn houding tegenover zijn chef was bepaald ‘likkerig’. Vanuit enigszins gebukte houding placht hij die in de ogen te kijken om hem een woord van goedkeuring te ontfutselen. Pedant was hij ook. ‘Vroeg je hem bij wijze van spreken: Hoeveel is twee keer twee? Dan deed hij zijn ogen dicht en zei plechtig: Vier! Alles wat je hem vroeg was belangrijk, anders zou je het hem niet gevraagd hebben.’Ga naar eind5. Mussert werkte hard, geconcentreerd, zonder onderbreking, een perfectionist die tijdens het werk niet aanspreekbaar was. Tot zijn taak behoorde het maken van berekeningen inzake de druk van de geplande sluisvloer, de elasticiteit van de grond ter plaatse en de hoeveelheden te verwerken zand, die vele miljoenen kubieke meters bedroegen. Van deze werkzaamheden is uiteindelijk niets in praktijk ge- | |
[pagina 78]
| |
bracht. In eerste aanleg zocht men de oplossing van de sluisbouw in de natte, zogenaamde caissonbouw, bang als men was voor de gevolgen van de gigantische bemaling die voor de uitvoering in een droge bouwput nodig was. Mussert werkte aan een oplossing ‘in het natte’. Later is het werk toch ‘in het droge’ uitgevoerd.Ga naar eind6. Het salaris van Mussert bedroeg honderdvijftig gulden per maand, voldoende voor een bescheiden leefwijze, maar zijn eerzucht reikte hoger. In de zomer van 1919 - hij was inmiddels bevorderd tot ingenieur derde klasse en aangesteld in vaste dienst - ondernam hij een poging tot positieverbetering door te solliciteren naar een funktie bij de voorbereiding van de plannen tot kanalisatie van de Min-rivier in China met als standplaats Foochow. Hij werd niet aangenomen. De Musserts en het echtpaar Jitta woonden tien minuten gaans van elkaar af. Een avond per week kwamen zij bij elkaar voor een ‘kletsbridge’. Mussert, altijd hartelijk en gastvrij, was zeer gesteld op zijn vriend en diens vrouw. Rie Mussert niet minder. Zij was een warmhartige vrouw met een gezond boerenverstand, zonder veel geestelijke bagage, een echt burgerlijke vrouw wier levensvervulling het was haar man en woning te verzorgen, wat zij zo volijverig deed, dat Mussert haar niet zonder tederheid ‘Dar’ noemde. Haar troetelnaampje voor hem was ‘Boems’, omdat hij altijd overal tegenop botste. Tot in zijn laatste brieven uit de gevangenis komen deze benamingen, exponenten van de passieloze genegenheid die hen een dertigtal jaren verbond, voor. Op nogal pathetische wijze probeerde Rie Mussert haar leeftijd te verdoezelen door met Jitta's vrouw die bijna twintig jaar jonger was dan zij, te spreken van ‘wij jonge vrouwtjes’.Ga naar eind7. Musserts levensstijl - niet slechts in zijn IJmuidense tijd, maar ook later, toen hij rijk was geworden in de politiek - werd overeenkomstig zijn fatsoensconceptie gekenmerkt door eenvoud en soberheid. Koffie en een eenvoudig koekje, soms een glas limonade, waren de enige versnaperingen die op de visite-avonden werden verstrekt. Alcohol was evenmin als tabak comme il faut in Musserts ogen. Hobbies had hij niet. Behalve krant en vaklectuur las hij weinig of niets. Van muziek hield hij niet en knutselen deed hij niet meer. Zijn woning vertoonde geen enkel spoor van de opmerkelijke handigheid uit zijn jeugd. Zijn huisvriend stelde vast, dat Mussert volkomen tevreden was met zijn levenssituatie, zijn werk en zijn vrouw, en daarbuiten geen behoeften had. De heren spraken elkaar op de kleinburgerlijke wijze van die dagen aan bij de achternaam. De gesprekken waren gespeend van elke diepgang, gingen uitsluitend over koetjes en kalfjes. Een roddeltje - over de chef, een medewerker of wie dan ook - kwam er nimmer over Musserts lippen. Een onvertogen woord evenmin. Een door en door keurig nette burgerman. Over politiek, het noodlot van zijn leven sprak hij met geen woord in IJmuiden. Hij had er duidelijk geen belangstelling voor. Nog niet. | |
De Utrechtse periodePer 1 mei 1920 trad Mussert in dienst van de provinciale waterstaat van Utrecht, waarnaar hij had gesolliciteerd, omdat de promotiekansen er beter lagen dan bij de rijkswaterstaat: de hoofdingenieur, jonkheer Ram, zou binnen afzienbare tijd met pensioen gaan en dan was Mussert, zo werd hem in het sollicitatiegesprek te verstaan gegeven, de aangewezen opvolger. De Musserts gingen in Baarn wonen,Ga naar eind8. wat verband hield met zijn eerste taak in zijn nieuwe werkkring: het ontwerpen van een plan tot verbetering van de afwatering van de Gelderse Vallei, dat een eeuwenlang slepende kwestie tussen Utrecht en Gelderland tot een oplossing moest brengen. Zijn ontwerp vormde de eerste aanzet tot zijn reputatie als ingenieur. Het is in vrijwel ongewijzigde vorm uitgevoerd.Ga naar eind9. Ook buiten zijn eigenlijke werkzaamheden trachtte de ambitieuze jonge ingenieur zich te | |
[pagina 79]
| |
onderscheiden. Reeds in IJmuiden publiceerde hij een artikel in het vakblad De Ingenieur.Ga naar eind10. In 1918, het jaar waarin Mussert het ingenieursdiploma verwierf, was er een wet aangenomen, waarin tot afsluiting en gedeeltelijke inpoldering van de Zuiderzee werd besloten. Dit project had om drie redenen zijn belangstelling. Om te beginnen boeide de problematiek van de praktische uitvoering de technicus in hem. Daarnaast hield de afwatering van het Eems- en Vechtgebied nauw verband met de Zuiderzeewerken, die aldus direkt het werkterrein van de Utrechtse waterstaat raakten. Maar bovenal appelleerde deze gigantische prestatie van Nederlands vernuft aan zijn vurige vaderlandsliefde. Dat verklaart waarom hij zo fel gebeten was op tegenstanders van het plan. Die waren er genoeg: in de tijd van economische depressie die op de oorlog volgde, achtten velen de hoge kosten onverantwoord. Om aanvallen van dien aard te ontkrachten publiceerde hij in De Ingenieur een artikel, waarin hij samenvoeging van de twee geplande zuidelijke polders tot één bepleitte,Ga naar eind10. wat een besparing van veertig miljoen gulden zou opleveren, zonder dat de landaanwinst geringer werd of zich andere bezwaren voordeden. Tot deze oplossing is later inderdaad besloten.Ga naar eind11. Een vrij uitvoerige polemiek volgde,Ga naar eind12. waarbij Mussert soms scherp uit de hoek kwam: ‘...De Zuiderzeedefaitisten willen alleen de depressie misbruiken als voorwendsel.. om te ontkomen aan de gerechtvaardigde verwijten van gemis aan energie en moed,’ riep hij uit.Ga naar eind13. Het was voor het eerst dat hij zich geroepen voelde om defaitisme dat het landsbelang bedreigde te bestrijden. Nog geen tien jaar later bracht die roeping hem tot de sprong in het duister van de politiek. Originaliteit sprak er uit zijn voorstel om te onderzoeken in hoeverre de werking van eb en vloed in de Zeeuwse wateren zou kunnen worden aangewend voor de winning van elektriciteit, te beginnen bij de Westerschelde, omdat het getijverschil daar het grootst was.Ga naar eind14. Het idee trok veel belangstelling en het kwam zelfs tot oprichting van een comité.15 Van uitvoering werd afgezien, omdat de oesterteelt er door te gronde zou worden gericht. Weliswaar nog geen politieke, maar wel politiek-organisatorische belangstelling toonde Mussert in een studie die hij wijdde aan het beheer en de financiering van het wegennet,Ga naar eind16. waarbij hij vooral het bestuurlijke aspect van de zaak naar voren bracht. In een artikel over het onderwijs en het kweken van leiders trad hij helemaal buiten zijn vakgebied.Ga naar eind17. Een voorstel om het Grieks als verplicht vak op het gymnasium te laten vallen, werkte grote beroering in klassieke kringen, waar men de hele cultuur met de ondergang bedreigd zag - vanuit de hoek der exacte wetenschappen. Mussert betoogde dat geesteswetenschappen en materiële wetenschappen geen afzonderlijke werelden vormden, dat geestelijke en materiële leiders, godsdienstpredikers, moralisten, kunstenaars enerzijds, economen, ingenieurs, ambtenaren anderzijds, eendrachtig dienden samen te werken om het volk te verheffen. Taak van het onderwijs was de daarvoor noodzakelijke bovenlaag te kweken. Hierbij was het al dan niet handhaven van het Grieks volkomen irrelevant, getuige de Vrede van Versailles, ‘...die het bewijs leverde, dat de geestelijke leiders totaal onmachtig waren... het recht te doen gaan boven macht.’Ga naar eind18. Aan deze eerste openlijke kritiek op dat tractaat - hij zou erop terug komen! - moet gezien de vrij algemene afwijzing ervan hier te lande wel niet al te veel betekenis worden gehecht. Zijn visie op het begrip leiderschap was karakteristiek voor zijn conservatief-liberaal, elitair denken.
Dit alles bezorgde Mussert zoveel naam, dat zijn Alma Mater de kamer van koophandel en fabrieken in het Gooi, die zocht naar een technisch adviseur voor een plan tot verbetering van de verbinding van het Gooi met de grote scheepvaartroutes, hem aanbeval. Naast zijn dagelijks werk vervulde hij met toestemming van zijn werkgever, het Utrechtse provinciebestuur, deze funktie en legde in 1926 de laat- | |
[pagina 80]
| |
ste hand aan een plan, dat nadien in fasen is uitgevoerd en waarvan het kanaal van Hilversum naar de Vecht het bekendste onderdeel was. In 1923 werd mejuffrouw C.W. van Bilderbeek (‘Stien’) zijn secretaresse, wat zij bleef tot aan de ondergang in 1945, een absoluut toegewijde ziel, die de wonderlijke metamorfose van de Baarnse ingenieur naar - voor haar zowel als voor zoveel anderen - profeet en charismatisch leider mee beleefde. Zij was een toonbeeld van onbezweken trouw jegens haar chef, had nauwelijks een privé-leven, slechts het doel om hem te dienen en - vooral later in de politiek - te beschermen tegen verkeerde personen, die hij, al te goed van vertrouwen en zonder enige mensenkennis, scheen aan te trekken. Geboren in 1888 was zij zes jaar ouder dan Mussert, niet bijster intelligent, wel efficiënt en - als haar baas - behept met grote werkkracht. Typerend voor Musserts formele instelling is, dat hij haar gedurende de meer dan twintig jaar van nauwe samenwerking altijd met ‘juffrouw Van Bilderbeek’ bleef aanspreken, ook toen haar lidmaatschap van de nsb het meer vertrouwelijke ‘kameraadske’ rechtvaardigde. Hoezeer hij ook op haar gesteld was - aan het eind van zijn leven, in de gevangenis, verpletterd door zorgen, liet hij nooit een gelegenheid voorbij gaan haar te doen groeten -, hij week niet af van hetgeen betamelijk was in zijn ogen en daar behoorde het bewaren van afstand tussen meester en ondergeschikte zeker toe. Halverwege de jaren twintig had Mussert in vakkringen dus reeds een zekere faam verworven. Het had er alles van, dat hij langs de wegen der ambtelijke geleidelijkheid een schitterende carrière aan het opbouwen was. Zijn familie was trots op hem en zag in hem een komend minister van verkeer en waterstaat.Ga naar eind19. Hij was begin dertig. Op de kruin begon zijn haar te dunnen. Plotseling viel er toen een steen in de gladde vijver van zijn burgerlijk bestaan. | |
Een ramp voor NederlandOp 3 april 1925 ondertekenden de Nederlandse minister van buitenlandse zaken Van Karnebeek en zijn Belgische collega Hymans in Den Haag een ontwerpverdrag, dat voorzag in betere scheepvaartverbindingen voor Antwerpen over Nederlands grondgebied door een kanaal naar Moerdijk en een naar Ruhrort en in vergroting van de Belgische invloed op de Schelde. De langdurige onderhandelingen die hieraan waren voorafgegaan waren een uitvloeisel van de vredesbesprekingen te Parijs, waar België in 1919 de grote mogendheden had verzocht Nederland tot concessies te dwingen. Dit zogenaamde Belgische verdrag moet van Nederlandse zijde worden gezien als een exponent van zowel het Nederlandse schuldgevoel tegenover het zwaargeteisterde België als van het absolute onbenul van Van Karnebeek met betrekking tot de nadelen van de bepalingen voor de Nederlandse economie. De kanalen, waarvan dat naar Moerdijk het nadeligst zou zijn, moesten een ongehoord grote doorsnede krijgen en de kosten van aanleg en onderhoud van de gedeelten op Nederlands grondgebied zouden voor Nederlandse rekening komen. De positie van Rotterdam als havenstad - en in mindere mate ook die van Amsterdam - werd ernstig bedreigd door de begunstiging van Antwerpen. Toen Mussert des anderen daags in de ochtendeditie van de nrc over de Haagse overeenkomst las, kon hij niet geloven dat een regering de belangen van het eigen land en volk zo te grabbel kon gooien. Diezelfde middag zat hij al in de trein naar Den Haag om bij de staatsdrukkerij de volledige tekst te halen. Als in 1914, toen het vaderland in gevaar was, reageerde hij onverwijld. Uit de bestudering van de tekst ‘bleek de juistheid van de uiteenzettingen in de krant en ik was diep verontwaardigd.’Ga naar eind20. Die verontwaardiging resulteerde weldra in een tweetal artikelen tegen het verdrag in het Utrechts Dagblad,Ga naar eind21. waarvan de hoofdredakteur, dr. P.H. Ritter, een paar jaar | |
[pagina 81]
| |
tevoren inzake het vak Grieks op het gymnasium zijn opponent was geweest. In de Belgische kwestie waren zij verklaarde medestanders. Mussert voerde vooral bezwaren van waterstaatkundige en economische aard aan, maar hij besloot met een puur politieke aanval: het verdrag was een verlengstuk van de Vrede van Versailles en achter de Belgische eisen stak het Franse imperialisme, dat verantwoordelijk was voor het onrecht van die vrede. Dat Musserts agitatie tegen het Belgisch verdrag primair politieke drijfveren had, dient nader aangetoond te worden. Anti-Franse gevoelens bleven hem beheersen. De dagen van ‘Vive la France!’Ga naar eind22. waren voorgoed voorbij. In kleine kringen begon verzet tegen het verdrag te rijzen: in de zakenwereld, met name die van Rotterdam, Amsterdam en Middelburg, bij waterstaatdeskundigen, waarvan Mussert als eerste zijn stem had doen horen en bij de belijders van de Groot-Nederlandse gedachte. Met vertegenwoordigers van laatstgenoemde groep te Utrecht, de advocaat Van Vessem en Ritter, onderhield Mussert spoedig contact, al had hij met zijn eng nationalistische, Hollandocentrische geschiedsopvatting geen enkel begrip voor genoemde gedachte. De Groot-Nederlanders, die zich inzetten voor culturele en maatschappelijke emancipatie der Vlamingen en de culturele eenheid van Nederland en Vlaanderen predikten, beschouwden de officiële Belgische politiek als een produkt van de overheersende Franse cultuur en dus vijandig ten opzichte van Vlaanderen, niettegenstaande de evidente voordelen van het verdrag voor het Vlaamse Antwerpen. Het is de grote verdienste van Mussert - ‘een dynamische figuur die zich voor dingen warm maakte en er dan ook wat aan deed’Ga naar eind23. - geweest, dat hij de verspreide protesten heeft gebundeld en uitgebouwd tot een formidabele buiten-parlementaire aktie, waarvan hij de onvermoeibare organisator en stimulator was en waarbij hij bewees over een groot organisatorisch vermogen te beschikken en een terrierachtige vasthoudendheid, die aan de aktie de brede basis van personen en instellingen verleende die nodig was voor een slagvaardig beleid. Er werd een Nationaal Comité van Actie opgericht, waarvan Mussert behalve de ziel ook de secretaris was. Mr. Luden, president-commissaris van de Nederlandse Bank, een bekende, maar weinig doortastende figuur, was tot voorzitter gekozen om het Comité cachet te geven. Naast dit Nationale Comité werden zoveel mogelijk plaatselijke comité's in het leven geroepen - de eerste in Utrecht; Rotterdam, Amsterdam, Middelburg en vele andere plaatsen volgden. Natuurlijk bevorderde Mussert deze ontwikkeling naar vermogen. Hierbij ging hij als volgt te werk: hij zocht drie tot vijf personen bijeen die fungeerden als voorlopig comité dat een vergadering moest beleggen, waarin uiteen werd gezet waar het om ging. Voor dit werk had hij een corps sprekers geformeerd, waarvan hij zelf een van de aktiefste leden was. Er brak een drukke tijd voor hem aan van reizen, onderhandelen, het helpen oprichten van comité's van aktie in de meest uiteenliggende plaatsen, lezingen houden en bovenal - in een tijd waarin de telefoon nog geen communicatiemiddel van grote betekenis was - het voeren van een uitgebreide correspondentie. Hierbij was de trouwe mejuffrouw Van Bilderbeek, die zich nimmer beklaagde over overwerk, van onschatbare waarde.Ga naar eind24. Mussert kon zijn energie vrijwel helemaal inzetten voor de agitatie tegen het Belgische verdrag, want in zijn werkkring was er na de theoretische voltooiing van het Gelderse-Valleiplan weinig of niets meer te doen, wat hem, zoals nog zou blijken, overigens danig dwars zat. Op zijn bijeenkomsten in het land begon Mussert met een uiteenzetting van ongeveer vijf kwartier, waarin hij kort en bondig, zijn leermeester Klopper indachtig, uiteenzette waar het om ging. Vervolgens, na een korte pauze, beantwoordde hij vragen, of leidde hij, als het zo uitkwam, het debat. Pas na afloop gebruikte hij een maaltijd, want hij had ontdekt, dat hij gemakkelijker sprak, als hij zich | |
[pagina 82]
| |
van te voren rustig had gehouden en weinig had gegeten. Verder nam hij, het belang van publiciteit inziend, het initiatief voor de uitgave van een brochure die wijde bekendheid aan de argumenten van het Nationaal Comité zou moeten geven. Onvermoeibaar als hij was, had hij al gauw een ontwerp gereed. Er werd een redaktiecommissie opgericht, waarin ook de befaamde Leidse historicus Colenbrander zitting had. Deze kraakte het ontwerp: de toon was veel te heftig en te zeer anti-Belgisch. Hieruit bleek dat bij Mussert de politiek op de voorgrond stond en hoezeer zijn nationaal gevoel in het geding was. Wilde de aktie effekt hebben dan diende die een nationaal karakter te krijgen. Niemand was zich daarvan meer bewust dan Mussert. Hij wist dat voorstanders van het verdrag het Nationaal Comité ervan beschuldigden partijgebonden te zijn - namelijk aan de liberale Vrijheidsbond, Musserts partij, die zich van meet af aan tegen Van Karnebeeks politiek had gekeerd. Een ander verwijt was dat het een te eenzijdig Hollands karakter droeg. Toen het plan ter tafel kwam om de Vrijheidsbond te mobiliseren voor lezingen, wees Mussert dit resoluut van de hand. Hij mikte op een breed front van zoveel mogelijk partijen. De dag waarop het verdrag in de Tweede Kamer zou worden behandeld naderde, de urgentie om druk op partijen en volksvertegenwoordigers uit te oefenen groeide navenant. Hij zocht een opening naar de sdap door aan te kloppen bij Henri PolakGa naar eind25. in diens woning in Laren. Even leek het erop, dat Mussert succes had: Polak verklaarde zich bereid een plaatselijk comité in het Gooi van de grond te brengen, maar het is er niet van gekomen. Weliswaar was hij tegen het verdrag, maar de socialistische visie dat het Nationaal Comité te kapitalistisch en te nationalistisch was, woog uiteindelijk zwaarder. Via de burgemeester van Dordrecht, De Gaay Fortman, trachtte Mussert de Anti-Revolutionaire Partij te winnen. De Christelijk-Historische Unie stond positief tegenover de aktie, evenals de Vrijheidsbond, zoals boven bleek, en de Vrijzinnig-Democraten. Evenmin als bij de socialisten vond hij steun bij de Rooms-Katholieke Staatspartij, hoewel hij in het Tweede-Kamerlid Kortenhorst een medestander had.Ga naar eind26. De beslissende dag naderde. Plotseling werd de publieke opinie bestookt met advertenties in vele kranten, waarin het verdrag in felle bewoordingen werd aangevallen. ‘Dit Belgische Verdrag een ramp voor Nederland’, luidde een van de koppen. Deze campagne aan de vooravond van de openbare behandeling in de Tweede Kamer was psychologisch goed gezien. Toch barstte de bom gedeeltelijk verkeerd. De aanhangers van de politiek van Van Karnebeek hadden weinig moeite om het Nationaal Comité als aanstichter van de manifestatie aan te wijzen. Kenmerkend voor de sfeer waarin de strijd inmiddels werd gevoerd, was dat zij zich niet ontzagen om Mussert en de zijnen ervan te betichten dat zij geld uit Duitsland hadden aangenomen om een en ander te kunnen financieren. ‘Een infame leugen!’Ga naar eind27. zei Mussert naar waarheid, maar de beschuldiging deed het Comité geen goed.
Op vrijdag 29 oktober 1926 in de namiddag begon de Tweede Kamer aan de openbare behandeling. De fanatiekste bestrijder van het verdrag, Anton Mussert, ontbrak op de publieke tribune. Hij lag thuis ziek te bed. Van Karnebeek verdedigde het voorstel met zijn bekakte Haagse accent met welsprekendheid. Het werd aangenomen met vijftig tegen zevenenveertig stemmen. Drie kamerleden waren wegens ziekte afwezig. De uitslag was voor Mussert een ravijndiepe teleurstelling en toonde volgens hem aan dat er iets fundamenteels mis was met het Nederlandse volk: het leed aan een ernstig gebrek aan nationaal eergevoel, net als aan het eind van de achttiende eeuw, toen men de Franse heerschappij had binnengehaald met een soort enthousiasme voor de ideeën van de Franse revolutie. Somber sprak hij: ‘Toenmaals een kruipen voor het overwinnende Frankrijk, | |
[pagina 83]
| |
lafhartigheid, corruptie en halfgaar idealisme, tezamen heeft het gevoerd tot een tijdelijk verlies van onze onafhankelijkheid. Nu wederom een overwinnend Frankrijk-België, door de overwinning hier aanbeden en kruiperig binnengehaald; wederom gebrek aan weerstandsvermogen, gebrek aan nationaal eergevoel.’Ga naar eind28. Ziek als hij was, vatte hij met alle verbetenheid die in hem was de strijd weer op. Deze was, al was er dan een slag verloren, immers nog open: de Eerste Kamer moest zich nog uitspreken. Alles hing af van dat oordeel. Dus richtte hij zich nu op de senatoren. En de studenten. Zijn bemoeienis met deze groep bracht hem in Leiden in aanraking met de jonge jurist Zaaijer tot wie hij weldra in een zakelijkvriendschappelijke betrekking stond. Na de aktie onder de studenten bleef de samenwerking tussen Mussert en Zaaijer bestaan. De man uit Leiden werd opgenomen in het Centraal Comité en werd als zodanig Musserts jongste medewerker. Half twaalf in de ochtend van de vierentwintigste maart 1927. Op het Binnenhof in Den Haag zijn duizenden mensen samengestroomd, die door politie te paard en op motoren in bedwang worden gehouden. Handige lieden hebben die morgen kaartjes voor de publieke tribune van de Eerste Kamer lopen verkopen - voor het respectabele bedrag van twee gulden per stuk. Op dit tijdstip stemmen de kamerleden over het Belgische verdrag. Dan worden boven in het gebouw ramen opengeworpen. Over de hoofden der wachtenden schalt het grote nieuws: met zevenendertig tegen zeventien stemmen is het tractaat verworpen. Gejuich. Vanaf de publieke tribune ziet Anton Mussert Van Karnebeek achter de regeringstafel opstaan, een vermoeide man die een lichte buiging maakt in de richting van de volksvertegenwoordigers en dan de zaal verlaat om zijn ontslag te gaan aanbieden. Musserts gezicht, ernstig als altijd, verraadt geen enkele emotie. Wat voelt hij? Opluchting, volgens eigen zeggen.Ga naar eind29. Twee jaar lang heeft hij hard gevochten. Opeens is het voorbij, de spanning gebroken, de overwinning een feit... Naderhand zal hij zeggen, dat hij een zucht van verlichting slaakte en zich zo snel mogelijk weer helemaal ging wijden aan het ingenieurswerk dat hij met hart en ziel lief had.Ga naar eind30. Dat was niet helemaal waar: hij bleef de verhouding tot België met argusogen gadeslaan. Ruim een week nadat het verdrag verworpen was, kwam het Nationaal Comité in Den Haag bijeen in het Koninklijk Instituut voor Ingenieurs voor een feestmaal en een nabespreking. Niet in de laatste plaats door aandrang van Mussert werd besloten het Comité in stand te houden met het oog op de komende besprekingen met België over een nieuwe overeenkomst. Deze kwestie hield Mussert in de greep. Toen het gerucht de ronde deed, dat België van plan was water aan de Maas te onttrekken ten behoeve van het Albertkanaal, zette hij in het Algemeen HandelsbladGa naar eind31. uiteen, dat zulks geen ernstige bedreiging voor de waterstand in de Maas zou opleveren. Ook bleef hij vergaderingen in verschillende plaatsen bezoeken en toespraken houden tegen de besprekingen van de regering met België over een ander kanaal voor Antwerpen, dat hij aanduidde als ‘pseudo-Moerdijkkanaal’. De terriër liet niet af. | |
De jongste hoofdingenieur van NederlandParallel aan zijn strijd voor het landsbelang ontketende Mussert er een voor zijn eigen belang. De verhouding tussen hem en zijn chef, jonkheer Ram, was er niet beter op geworden. Nadat hij het Gelderse-Valleiplan had voltooid, bleek er geen werk van betekenis meer voor Mussert te zijn, tenminste als men Ram kon geloven. Volgens Mussert, die zat te springen om zich in nieuwe projecten te kunnen onderscheiden en uitleven, kon men dat niet: werk was er genoeg, maar Ram trok alles aan zich en wilde niets delegeren. Mussert zei hem onomwonden dat hij dat niet nam. De hoofdingenieur hield staande dat er niets aan te doen was. In het voorjaar van 1926 kwam het | |
[pagina 84]
| |
tot een uitbarsting. Mussert, de laatste om ooit ergens in te berusten, gooide de knuppel in het hoenderhok door een brief te richten aan het college van gedeputeerde staten, waarin hij zich deerlijk over de situatie - en over zijn chef! - beklaagde. ‘Dat dit aan iemand met mijn temperament veel ergernis heeft gegeven, behoeft geen betoog,’ schreef hij niet vrij van zelfgenoegzaamheid.Ga naar eind32. Hij ontzag zich zelfs niet om en passant de gedeputeerden ook een veeg uit de pan te geven door hen medeverantwoordelijk te stellen voor het conflict. Tevens maakte hij van de gelegenheid gebruik hen eraan te herinneren, dat Ram hem in het sollicitatiegesprek van zes jaar geleden had verzekerd, dat hij diens opvolger zou worden. Aldus stelde hij alvast weinig subtiel - hij kon onbewust ongelooflijk tactloos zijn - zijn kandidatuur. Op het matje geroepen, verweerde Ram zich door te zeggen, dat Mussert een type was dat niemand boven zich kon velen en erop uit was zijn superieur opzij te schuiven. Helemaal ongelijk had hij zeker niet. Niettemin kreeg hij een uitbrander, omdat hij niet gemeld had dat er geen werk meer voor Mussert was. Bovendien strookte dat niet met een vroegere bewering zijnerzijds, dat Mussert onmisbaar was in verband met de voorbereiding van een provinciaal wegenplan. Musserts kritiek dat Ram alles zelf wilde doen was dus evenmin ongegrond. Voor Mussert was het allemaal niet meer dan een Pyrrhusoverwinning. Ook hij kreeg verwijten te horen. De manier waarop hij zijn meerdere had aangevallen werd onbetamelijk genoemd. Voor wie oren had om te horen betekende dit de doodsteek voor zijn promotiekansen bij de Utrechtse waterstaat. Dit leek het volgende jaar, toen Ram met pensioen ging en de funktie van hoofdingenieur vaceerde, bewaarheid te zullen worden. Mussert solliciteerde en werd door de gedeputeerde staten als tweede op de voordracht geplaatst, de beproefde ambtelijke procedure om iemand te passeren. Nummer een was een ingenieur van de rijkswaterstaat met twintig jaar ervaring - tegenover Mussert negen. Het was duidelijk: Mussert was kansloos. Dat was duidelijk voor iedereen, behalve voor wie hem kenden. Die zeiden: ‘Nu krijgt hij het.’Ga naar eind33. Hij voelde zich het slachtoffer van een monsterlijk onrecht. Zowel op grond van bekwaamheid als op morele gronden had hij in eigen ogen zonder meer recht op de opvolging. Natuurlijk liet hij het er weer niet bij zitten. Hij bezocht zoveel mogelijk leden van de provinciale staten, die uiteindelijk de nieuwe hoofdingenieur moesten kiezen. Zijn overtuigingskracht moet niet gering zijn geweest: toen puntje bij het paaltje kwam, weken de staten, nogal ongebruikelijk, af van de voordracht en kozen nummer twee. Zowel katholieken als socialisten en liberalen brachten hun stem op hem uit. Voor één gedeputeerde was de uitslag aanleiding tot aftreden. De sensationele benoeming ging per 1 november 1927 in. Met zijn drieëndertig jaar was hij de jongste hoofdingenieur van het land. Zijn uiterlijk had nog iets jongensachtigs. Nog niet corpulent als in later jaren. De felle, lichte ogen keken zelfbewust de wereld in, uitdagend soms, wat nog versterkt werd door de vooruitstekende mond die hem een enigszins brutaal voorkomen gaf.
In zijn nieuwe funktie kreeg Musserts allereerst te maken met een wegenplan voor de provincie Utrecht. Zijn voorganger had hiervoor een ontwerp gemaakt, dat onder zijn leiding werd verbeterd en uitgevoerd. Als een der weinigen voorzag hij voor de toekomst een zeer sterk toenemend autoverkeer, in verband waarmee hij bredere wegen plande dan oorspronkelijk in de bedoeling lag. Dit stuitte op veel verzet bij het provinciebestuur en diverse gemeenten, wat hem bergen ergernis bezorgde. De zeggenschap van leken over het werk van deskundigen die inherent is aan het democratische bestel kon hij maar moeilijk verdragen. Met zijn karakteristieke vasthoudendheid wist hij zijn zin door te zetten. In verband met de wegenaanleg maakte hij een dienstreis naar | |
[pagina 85]
| |
Noorwegen en Zweden. In Zweden wond hij zich danig op over de macht van de vakbonden,Ga naar eind34. toen men hem te verstaan gaf dat deze niet zouden toestaan, dat voor de bestelling van Utrecht de beste werkers in de steengroeven werden ingezet, zoals hij verlangde. De wegenbouw had zijn bijzondere belangstelling. In 1931 publiceerde hij een boekje, getiteld Vrij baan voor de toekomst. Hierin ontvouwde hij een visionair plan voor viaductwegen, die circa acht meter boven de begane grond het probleem van het verkeer dat hij in de toekomst steeds drukker zag worden zouden moeten oplossen en die vele voordelen boven de traditionele autowegen bezaten. In de jaren zeventig is dit idee binnen de th van Delft opnieuw ter sprake gekomen.Ga naar eind35. Zijn naam werd voor goed in vakkringen gevestigd door zijn bemoeienis met het Amsterdam-Rijnkanaal, dat niet alleen voor de verbinding van de hoofdstad met de grote rivieren van het grootste belang was, maar ook voor de Utrechtse waterstaatsaangelegenheden, omdat het van noord naar zuid dwars door deze provincie lopend vele rijwegen, scheepvaartverbindingen en afvoerwaterlopen doorkruiste. In 1927 aanvaardde de regering een plan voor een verbinding van Amsterdam met de Rijn die door de Gelderse Vallei zou moeten lopen. Het provinciebestuur van Utrecht en een aantal gemeenten was daartegen gekant. Mussert werd opgedragen naar een aanvaardbaar alternatief te zoeken. Zijn oplossing, een variant van een ouder ontwerp, was een kanaal langs de stad Utrecht, uitmondend in de Lek bij Wijk bij Duurstede, plus het weglaten van een stel sluizen bij Utrecht, die behalve kostbaar ook een hinderlijk oponthoud voor het scheepvaartverkeer met zich mee zouden brengen. De pers zwaaide hem veel lof toe, maar anderzijds waren daar weer de ondeskundigen met bezwaren, die hij op talloze vergaderingen van kamers van koophandel en verenigingen van werkgevers en van handel en nijverheid weerlegde. Hij won opnieuw, toen de minister een reeds bij de Tweede Kamer ingediend wetsontwerp introk en verving door een ander, dat in overeenstemming was met Musserts denkbeelden. Andermaal had zijn invloed tot in de volksvertegenwoordiging gereikt. Op een congres over het verkeer in Genève trad hij op met een voordracht over de betekenis van het verkeer te water in Nederland.Ga naar eind36. Hij werd bestuurslid van de Nederlandse Vereniging van Binnenscheepvaartcongressen in welke hoedanigheid hij zich bezighield met het probleem van de belemmering van de binnenvaart door ijsafzetting. Kortom: een man van rusteloze aktiviteit met betrekking tot vele aspecten die zijn vakgebied raakten - of zijn geliefde vaderland! Daarbuiten had hij geen interessen. Hij was het prototype van een technicus, een a-cultureel b-mens. Hij las niet, uitgezonderd over onderwerpen uit de vaderlandse geschiedenis, vond ezen op de keper beschouwd een ietwat onbehoorlijke tijdverspilling - ‘men zou Mussert een calvinist kunnen noemen, wat hij niet was.’Ga naar eind37. Zijn verering van de arbeid en minachting voor muziek spreken gelijkelijk uit zijn stereotiepe uitspraak, dat hij het geluid van het schrobben van een trap verkoos boven muziek. Van beeldende kunst kon hij de technische kant waarderen. Criterium was dat het ‘net echt’ was, non-figuratieve kunst vond in zijn ogen, hoe kan het anders, geen genade. Al deed hij zich graag voor als gewone volksjongen,Ga naar eind38. naar de geest was hij geheel en al een kleinburger voor wie de arbeidersklasse even wezensvreemd was als de aristocratie, wat niet wegnam dat hij in zijn positie van manager zo nodig wel degelijk opkwam voor ondergeschikten, wanneer recht en fatsoen - volgens zijn maatstaven - dat vereisten. Hij zette zich in voor salarisverhoging voor werkers wier prestaties dat billijkten. Bij de Zuiderzeewerken ontstak hij eens in woede, omdat hij arbeidersonderkomens zag - barakken waarin de mannen de hele week huisden - met te weinig kranen en toiletten. Hij ontbood de de aannemer en beval hem hierin dezelfde dag | |
[pagina 86]
| |
nog verandering te brengen. De volgende dag kwam hij terug voor controle. Bij benoemingen lette hij uitsluitend op geschiktheid. Overwegingen van godsdienstige of politieke aard deden niet ter zake. Hij stelde dan ook rustig een paar socialisten aan, hoewel menigeen toen socialisme nog onverenigbaar achtte met een ambtelijke loopbaan. | |
‘Musserts ongeluk’Rond 1930 is Anton Mussert met de gedachte om een politieke beweging in het leven te roepen gaan spelen. Wat kunnen de impulsen zijn geweest die hem, man van positie en aanzien die het tegenovergestelde was van een gokker en een avonturier, hiertoe hebben gedreven? Volgens zijn jongste medewerker in de strijd tegen het Belgische verdrag, mr. Zaaijer, die - ironie der geschiedenis! - een twintigtal jaar later de doodstraf tegen hem eiste en de voltrekking van het vonnis gadesloeg, was Mussert ‘een dynamische figuur met belangrijke organisatorische kwaliteiten’, die met zijn aktie tegen het Belgisch verdrag op politiek terrein belangrijk werk heeft gedaan en ons land een grote dienst bewezen. Anderzijds zegt hij: ‘Het Belgisch verdrag is Musserts ongeluk geworden. Van karakter was hij een kleine burgerman, hetgeen zich mede hierin uitte dat hij zijn eigen grenzen niet kende. Hij is gekomen tot een grenzeloze zelfoverschatting, gecombineerd met ijdelheid en zucht om een rol te spelen.’Ga naar eind39. Zelf zei Mussert in 1945: ‘Dat ik wederom... tot politieke aktiviteit was gekomen, vond zijn oorzaak in sinds 1929 ondernomen hernieuwde pogingen om het verworpen Belgisch verdrag, zij het enigszins verbeterd, tot stand te brengen. Toen er voor de tweede maal iets begon, wat ik zag als een strop om de hals van ons volk, heb ik ingezien, dat er moest zijn “something rotten in the State of Denmark”. Ons volk moest weer leren nationaal te zijn. Zoiets als het Belgisch verdrag zag ik als gebrek aan nationaal zelfrespekt. Sinds 1918 was dit systematisch ondermijnd op elk gebied. De nationale geest moest worden opgebouwd weer van onder af aan. Een nationaal réveil was noodzakelijk. Daartoe is de nsb opgericht.’Ga naar eind40. IJdelheid en eerzucht tegenover bezorgdheid voor land en volk. Een feit was dat hij tot tweemaal toe in korte tijd - inzake het Amsterdam-Rijnkanaal en het Belgisch verdrag - op beslissende wijze in de landspolitiek had geïntervenieerd, wat de ijdelheid en zelfoverschatting die politieke tegenstanders hem later aan de lopende band hebben aangewreven verklaarbaar zou kunnen maken. Maar politieke tegenstanders zijn nimmer uit op een natuurgetrouw portret, uitsluitend op karikaturen voor propagandistische doeleinden. Hoe essentieel zijn rol in de oppositie tegen het Belgische verdrag ook was, voor het grote publiek bleef hij - ‘hardnekkiger evangelist... kan men zich nauwelijks denken’Ga naar eind41. - op de achtergrond, onzichtbaar als de motor van een automobiel, terwijl anderen - Van Vessem bijvoorbeeld - grote bekendheid verwierven. En uit niets blijkt dat hij erop uit was de heldenrol te spelen. De uitgebreide correspondentie die hij als secretaris van het Nationaal Comité voerde vertoont geen spoor van ijdelheid, eerzucht of zelfoverschatting.Ga naar eind42. Zijn vriend Jitta, die gezien zijn latere ervaringen met Musserts antisemitisme waarachtig geen enkele reden heeft om hem de hand boven het hoofd te houden, bevestigt dat deze trekken bij Mussert niet manifest waren. In 1930 vestigde de familie Josephus Jitta zich in Utrecht - tot grote vreugde van de Musserts, die zich daar inmiddels hadden gevestigd aan de Nassaulaan, in een fraai herenhuis dat uitzag op het Wilhelminapark.Ga naar eind43. De ‘Dar’ verraste haar vrienden door de tuin van de woning die zij zouden betrekken helemaal op te knappen en later hielp ze bij de schoonmaak. De wekelijkse visite-avonden werden in ere hersteld. Geen enkele keer liet Mussert zich voorstaan op zijn prestaties op waterstaatkundig en politiek terrein. Hij sprak er zelfs nooit over, was nog precies dezelfde | |
[pagina 87]
| |
als die hij in IJmuiden was geweest. Musserts optreden als politicus verklaren als logische konsekwentie van zijn agitatie tegen Van Karnebeek en de zijnen moet als simplificatie van de hand worden gewezen. Medestrijders als Ritter en Zaaijer, conservatieve nationalisten als hij, werden er niet door naar het fascisme gedreven. Aannemelijk is wel dat zijn autocratische sentimenten door de confrontatie met wat hij zag als het gesjacher van de democratie met 's lands belangen er door versterkt werden, dat wil zeggen de in aanleg aanwezige gevoelens, die evenwel ook, en misschien nog wel in sterkere mate, gevoed werden uit een andere bron: zijn ervaringen als ingenieur. Volgens zijn vriend Jitta zijn die in dit verband van eminent belang. Onder meer bij zijn benoeming tot hoofdingenieur, het Utrechtse wegenplan en het Amsterdam-Rijnkanaal had hij aan den lijve ondervonden hoe in het democratisch bestel onoordeelkundigen beslisten over personen en zaken, plannen vertraagden of tegenwerkten en aldus afbreuk deden aan het algemeen belang. Er was verband tussen de ingenieur van vandaag en de politicus van morgen. |
|