Maatstaf. Jaargang 29
(1981)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 81]
| |
Louis Smit Iets over humor hij DostojevskiJe verwacht dat iemand die de angst heeft moeten doorstaan over een paar minuten te worden gefusilleerd, vier jaar heeft doorgebracht in een Siberisch tuchthuis en vijf jaar heeft moeten dienen in een Siberisch regiment, met minder vrolijke verhalen naar huis komt dan de twee romans die Fjodor Michajlovitsj Dostojevski in 1859 publiceerde. Het eerste wat literair geinteresseerd Rusland na zijn lange en vreselijke ballingschap van hem kreeg te lezen was leuk en grappig. Met sombere verhalen als Mémoiren uit het Dodenhuis wachtte hij nog een paar jaar. Veel mensen zien van Dostojevski, die tot overmaat van ramp op geen enkele afbeelding lacht, alleen maar de zware en zwaarmoedige kant. Alleen maar de zich over talrijke pagina's uitstrekkende met masochisme doordrenkte dia- en monologen over de zin van het leven en andere onoplosbare vraagstukken waar je moe van wordt. Ik ken verscheidene hersendragers die je bepaald geen gevoel voor humor kunt ontzeggen, maar die Dostojevski met een kregel of zelfs onverschillig schouderophalen afdoen. Vladimir Nabokov, die Dostojevski's gegraaf in de menselijke ziel haatte en hem ‘a much overrated, sentimental and Gothic novelist’ noemde,Ga naar eind1. zag Dostojevski's humoristische zijde helemaal niet. De meerderheid der genoemde lieden lacht zich rot om de boeken van Gogol, maar kan geen glimlach opbrengen voor de humoristische boeken van Dostojevski waarin hij Gogol een beetje nadoet, en helemaal niet zo onverdienstelijk. Maar - toegegeven, toegegeven - de humor bij Dostojevski moet niet zo overdreven worden als Homi J. Vakeel deed in zijn artikel Dostojevski and Humour.Ga naar eind2. In dat artikel, dat nog geen vier volle bladzijden beslaat, jaagt hij bijna alle grote werken van de schrijver langs het oog van de lezer en plaatst hij bij alle passages die hij aanhaalt een pathetisch commentaar met nuffige uitroeptekens: ‘(...) What a fund of whimsical, delirious gaiety do we come across in each one of Dostoevsky's great novels! What a masterful and all-embracing novelist he is!’ Homi J. Vakeel laat het bij geëxalteerde uitroeptekens (tekens van onvermogen om iets rustig en duidelijk uit te leggen) en gaat er niet toe over te vertellen wat hij dan wel zo grappig vindt aan de citaten, die - als je het mij vraagt - volstrekt willekeurig zijn gekozen en het niet waard zijn te worden begeleid door commentaren als ‘And what a touching regard for detail!’ en ‘What a spectacle!’ Opvallend is dat Homi J. Vakeel alleen citeert uit de heel bekende romans van Dostojevski: Misdaad en Straf, De Gebroeders Karamazov, De Idioot en De Demonen. Natuurlijk staan er grappige dingen in deze boeken, maar humor is er niet kenmerkend voor. Schrijven over humor heeft de grote moeilijkheid dat andere mensen helemaal niet leuk hoeven te vinden wat jij al schrijvende als grappig aan de man probeert te brengen. Als je schrijft dat Dostojevski een paar humoristische dingen heeft geschreven, dan staan er meteen mensen op die morren dat dat helemaal geen humoristische dingen zijn of dat dat misschien wel humoristische verhalen zijn, maar dat dat dan niet ‘hun soort van humor’ is. Ze waren keer op keer in die boeken begonnen, maar tel- | |
[pagina 82]
| |
kens niet verder gekomen dan bladzij vijf. Ook al kun je het verschijnsel humor in de literatuur gedeeltelijk objectief bestuderen, het gaat er toch in de eerste plaats om of iemand ook grappig vindt wat jij zo leuk en spitsvondig vindt. Als ik straks stukjes uit twee boeken van Dostojevski de revue laat passeren en daarmee laat zien dat ik ze grijnswekkend vind, dan kunnen mensen met evenveel overtuiging zeggen dat dat juist de naarste en miserabelste stukjes literatuur zijn die ze ooit van hun leven hebben gelezen. In 1859 nu publiceerde Dostojevski Het Dorp Stepantsjikovo en Zijn Bewoners (Uit de Gedenkschriften van een Vergeten Burger) en Ooms Droom (Uit de Annalen van Mordasov). Beide romans hebben de structuur van toneelstukken. De handeling is qua ruimte en tijd heel beperkt en er zijn duidelijk scènes te onderscheiden. De boeken zijn gemakkelijk tot toneelstukken om te werken (zoals ook is gebeurd). Dostojevski zelf vond Het Dorp het beste verhaal van de twee. ‘Er zitten heel komische scènes in waaronder Gogol meteen zijn naam had gezet,’ zo schreef hij. Het Dorp is een onmiskenbaar blijspel: het boek heeft een duidelijk happy-end. Het gaat over ongeveer hetzelfde als het beroemde toneel stuk Tartuffe van Molière (1664). In beide werken gaat het om een vrome huichelaar die het blinde vertrouwen weet te winnen van een vermogend man en er misbruik van maakt zonder dat er sancties volgen. Ook détails komen overeen, bijvoorbeeld dat behalve de man zelf alleen diens moeder erg ingenomen is met de huichelaar. Een verschil is dat de bedrogene bij Molière als een tiran tekeer gaat tegen anderen, terwijl de bedrogene bij Dostojevski (Rostanjev) alleen maar goed is en geen slechte eigenschappen heeft behalve dan misschien dat hij een slappeling is. Verder is Tartuffe een simpeler bedrieger dan Foma Fomitsj Opiskin. De vroomheid en de vrome praatjes van Tartuffe zijn een masker, maar Foma huichelt niet echt. Hij gelooft in zijn vroomheid en in de moralistische praatjes waarmee hij zijn omgeving bestookt. Foma weet zelf niet waarom hij zo is als hij is, dat hij vroeger een voetveeg was en daarom zichzelf in de hoogte moet steken om voor zichzelf te kunnen bestaan. Ten slotte krijgt de huichelaar van Molière een rechtvaardige straf en wordt Foma, als puntje bij paaltje komt, vergiffenis geschonken. Als we Joeri TynjanovGa naar eind3. moeten geloven, dan heeft Dostojevski een heleboel van Gogols stijl overgenomen en hem geparodieerd. Volgens hem stond de persoon Gogol zelfs model voor de figuur van de moraliserende Foma en zijn de praatjes die Foma ophangt een parodie op Gogols Uitgelezen Plaatsen uit een Correspondentie met Vrienden uit 1847, welk boek een ultrareactionaire en belerende toon had. Gogol was toen al langzaam aan het gek worden. Tynjanov meent dat ook het door Dostojevski beschreven uiterlijk van Foma is geënt op een beschrijving van Gogol van zichzelf. A.A. Krajevski, redacteur van Vaderlandse Aantekeningen, het tijdschrift waarin Het Dorp werd gepubliceerd, zag ook - al in 1859 - een parallel tussen Foma en Gogol.Ga naar eind4. M.M. Dostojevski rapporteerde aan zijn broer Fjodor, onze schrijver: ‘Foma bevalt hem (= Krajevski) buitengewoon, hij doet hem denken aan N.V. Gogol in de treurige periode van zijn leven.’ Overigens vond Krajevski dat Dostojevski in Het Dorp soms te leuk wilde zijn, terwijl z.i. Dostojevski's kracht lag in de hartstocht, in het pathos. D.O. ZaslavskiGa naar eind5. beweert dat ‘elke poging om een parallel te trekken tussen Foma Fomitsj en Gogol mislukt’. Volgens hem wilde Dostojevski met het ‘satirische beeld van Foma Fomitsj’ niet Gogol op het moment van zijn verval uitbeelden, maar het ‘reactionaire onderwijs’ van die dagen. ‘Foma's Fomitsjen onderwezen ook in de pers van die tijd, op de scholen en op de katheders van de universiteiten,’ aldus Zaslavski. Hij meent dat Dostojevski zijn satirische vermogen heeft gemobiliseerd om ten strijde te trekken tegen dit soort ‘duisterlingen’. Op het landgoed Stepantsjikovo van de uit de dienst getreden kolonel en weduwnaar Rostanjev wonen behalve hijzelf ook zijn twee kin- | |
[pagina 83]
| |
deren, hun gouvernante Nastja en zijn moeder, een generaalsweduwe. Rostanjev, door en door een goedzak, is op papier de baas van het goed, maar de egocentrische Foma Fomitsj Opiskin zwaait in werkelijkheid de scepter. Hij is een bediende, maar zet Rostanjev naar zijn hand met de hulp van diens moeder. De neef van Rostanjev, de ik-figuur in het verhaal, adviseert zijn oom steeds die Foma uit huis te trappen, maar oom heeft steeds een excuus voor Foma's gedrag. Pas als blijkt dat Foma en zijn moeder tegen zijn plan intrigeren om met de gouvernante Nastja te trouwen, schopt Rostanjev Foma de straat op. Omdat het ontzettend begint te onweren, haalt hij hem echter toch weer terug. Uit medelijden. Foma draait bliksemsnel bij en stemt opeens in met het huwelijk. Hij legt zelfs de handen van de geliefden in elkaar, waarna allen nog lang en gelukkig leven op Stepantsjikovo en dat gelukkige leven toeschrijven aan Foma Fomitsj Opiskin. ‘Stelt u zich (...) een uitermate waardeloze, laffe man voor, een uitvaagsel van de samenleving, voor niemand bruikbaar, volslagen nutteloos, in elk opzicht weerzinwekkend, maar grenzeloos ijdel en daarbij absoluut gespeend van alle gaven, waardoor hij althans enigszins zijn ziekelijk overspannen eigendunk zou kunnen rechtvaardigen,’ zo wordt de tafelschuimer Foma beschreven. Naast Rostanjev zelf, die met iedereen goede maatjes wil blijven en per se geen ruzie wil, is Foma de best uit de verf komende figuur in Het Dorp Stepantsjikovo en Zijn Bewoners. Dostojevski heeft hard gewerkt aan dit personage, dat goed in elkaar zit. Ik vind dit kleine mannetje met grijzend peenhaar, een gezicht vol rimpeltjes en een grote wrat op de kin niet alleen de lelijkste, maar ook de grappigste persoon in het verhaal. Grappig, niet omdat het een vrolijk ventje is dat grappen en grollen verkoopt (dat is hij juist niet), maar omdat hij een ernst heeft die grenst aan de ernst van een krankzinnige en tegelijk zo ontzettend geslepen en geraffineerd is. De boven geciteerde beschrijving van Foma klopt op één punt niet: hij heeft in elk geval één gave, nl. die geraffineerdheid. Toen de generaal nog leefde en de baas was op Stepantsjikovo, diende Foma als nar. Als de generaal dat wilde, dan deed Foma allerhande beesten na om hem te vermaken. Hij at genadebrood, maar nu hij zich een zekere positie heeft verworven werpt hij zich op als een therapeut van de generaal. Zo beweert hij dat deze hem, en hem alleen, in vertrouwen nam over zijn persoonlijke moeilijkheden. Door zijn met veel bravoure gebrachte verhalen weet hij bewondering te wekken bij Rostanjev en zijn moeder, die zijn schijngeleerdheid niet doorzien. Hij doet zich voor als de grote miskende literator tegen wie alle uitgevers besloten hebben samen te spannen. Hij schreef één romannetje dat leek op de romannetjes ‘welke daar (in Moskou) in de jaren dertig met tientallen jaarlijks werden in elkaar gedraaid’. Maar op Stepantsjikovo bazuint hij rond dat hij bezig is met het schrijven van ‘een buitengewoon diepzinnig boek (...) van stichtelijke aard, dat een algemene aardbeving zou verwekken en waarvan heel Rusland op zijn grondvesten zou kraken’. Terwijl hij waarschijnlijk gewoon uit zijn neus zit te eten of met zijn grote teen zit te draaien, sluipen de bewoners van het landgoed op hun tenen langs Foma's studeervertrek om de ‘geleerde’ niet te storen. De kerel beschikt over de amusante pathetische gedrevenheid die profeten zo ongunstig onderscheidt van gewone mensen. Zo schreeuwt hij een keer heel gewichtig: ‘Ik ben niet een der uwen! Ik zal hier toezien, uw aller leven organiseren, ik zal u aanwijzingen en lessen geven en dan vaarwel: dan ga ik naar Moskou, een tijdschrift uitgeven! Dertig duizend mensen zullen iedere maand naar mijn lezingen komen luisteren. Eindelijk zal mijn naam luide klank krijgen, en dan - wee mijn vijanden!’ In die laatste opmerking ligt de kern van het karakter van Foma, zoals zich dat kennelijk in de loop der jaren heeft gevormd. Vroeger moest hij kruipen en nu wil hij wraak nemen. Omdat hij geen lezingen kan houden voor een duizendkoppig publiek in Moskou, preekt hij in de | |
[pagina 84]
| |
familiekringen en treitert hij mensen die zich door hun positie niet kunnen verdedigen. Hij dwingt de jonge bediende Falalej Frans te leren, hoewel deze zelfs geen Russisch kan lezen. De kok heeft zich onbaatzuchtig uitgesloofd om de jongen Russisch te leren lezen, maar de hoop maar opgegeven en het ABC-boekje in de kast opgeborgen. De knaap kan niet leren. Omdat de oude bediende Gavrila protesteert tegen het gepest van de jongen met dat Frans, heeft Foma hem bij wijze van straf opgedragen ook Franse woordjes in het hoofd te stampen. De ziel wordt reeds door de andere bedienden uitgescholden voor Fransman, en iedereen lacht zich te pletter om het droevige en bekommerde gelaat waarmee Gavrila op Foma's treiterende ‘En Parlee-woe-fransè?’ dit Franse zinnetje uitspreekt: ‘Woeï moesjé, zje-le-parle-un-peu...’ De boertjes van het landgoed zijn als de dood dat ze ook Frans moeten leren, want ze hebben gehoord dat sommige mensen op Stepantsjikovo zich al ‘kapot’ hebben geleerd... Een ander aardigheidje is dat Foma Falalej telkens vraagt waar hij van heeft gedroomd. De jongen kan er niets aan doen, maar droomt elke nacht van een witte stier. Foma wordt daar heel boos om. Falalej is zo eerlijk dat hij steeds bekent: ‘van een witte stier.’ Het joch komt maar niet op het idee om te zeggen dat hij van iets anders heeft gedroomd, bijvoorbeeld van Foma Fomitsj. Falalej, die meteen begint te dreinen als Foma weer vraagt naar zijn dromen, zegt elke avond tegen zichzelf: ‘droom niet van de witte stier, droom niet van de witte stier!’, maar telkens is hij daar weer: een grote witte stier met horens en een stompe snoet. Als Foma hoort dat Falalej weer ‘De Kamarinski-Boer’ heeft gedanst, ziet hij daar ook een aanleiding in om hem te terroriseren. Hij vindt dat het geen pas geeft een dans te dansen waarbij een lied hoort over een ‘weerzinwekkende boerenman, die in staat van dronkenschap de allerimmoreelste wandaad beraamt’. Het is lachwekkend hoe Foma de kunst verstaat zijn medemensen emotioneel te chanteren. Te pas en te onpas beweert hij uitermate gekwetst en gekrenkt te zijn door de uitlatingen van de een of ander, waardoor hij dan vrijwel onmiddellijk medelijden oogst bij zijn omgeving, bij die een of ander incluis. Eén keer is hij als een dolle de moestuin gaan omspitten ‘opdat men mij niet meer voor de voeten zal kunnen werpen dat ik hier mijn brood eet zonder er iets voor te doen’. Zijn brutaliteit gaat heel ver. Omdat hij gekrenkt is, wil hij dat Rostanjev een hele dag ‘uwe excellentie’ tegen hem zegt. Als hij begrijpt dat Rostanjev hem het huis uit wil zetten, zegt hij botweg: ‘Hebben mijn oren goed gehoord, toen ze een soort dreigement vernamen, kolonel?’ En als hij na het onweer weer in de schoot van de bewoners van Stepantsjikovo is opgenomen, slaat hij weer een slaatje uit zijn situatie door zich aan te stellen als ‘een man die sterft in de strijd om het recht’. Behalve Foma zijn er geen grappige figuren in Het Dorp te vinden of het moest meneer Bachtsjejev zijn, die van Foma een keer het verwijt kreeg in plaats van de maatschappij te dienen maar thuis te zitten en op zijn accordeon te spelen. Hij vindt zichzelf een papvent. Na een ruzie is hij opgestapt bij Rostanjev met de mededeling nooit meer langs te komen, maar hij weet: ‘Er zal nog geen week voorbij zijn of ik sjok er alweer heen.’ De meeste personen in de roman zijn vaag gebleven, waarmee Dostojevski de verhoudingen op Stepantsjikovo goed weergeeft. Zij zijn alleen een klankbord en dienen om Foma meer luister te verschaffen. ‘Marja Aleksandrovna Moskaljeva is, dit spreekt vanzelf, de belangrijkste dame te Mordasov; geen mens die daaraan kan twijfelen. Zij gedraagt zich alsof ze niemand nodig heeft. 't Is waar, bijna niemand houdt van haar en zeer velen haten haar zelfs uit de grond van hun hart; maar daar staat tegenover, dat iedereen bang voor haar is, en dit is nu juist waar zij behoefte aan heeft. Deze behoefte is reeds een kenteken van hogere politiek’, dat is het begin van Ooms Droom (Uit de Annalen van Mordasov) waardoor je onmiddellijk weet dat je te maken hebt met een heel goed verhaal. Dostojevski vond het zelf niet zo'n best boek, toen hij het herlas, maar | |
[pagina 85]
| |
ik denk daar anders over. Het is een stuk korter dan Het Dorp Stepantsjikovo en Zijn Bewoners, en misschien komt het wel daardoor dat het nauwelijks saaie momenten heeft. Ooms Droom is veel ironischer geschreven. De roman gaat over genoemde Marja Aleksandrovna Moskaljeva uit Mordasov, die getrouwd is met iemand die niets bij haar heeft in te brengen dan lege briefjes en een knappe dochter heeft, Zina. Als prins K. in de stad opduikt en bij haar zijn intrek neemt, komt Marja direct op het idee Zina te laten trouwen met deze seniele, maar heel rijke dwaas. Marja weet de grijsaard een huwelijksaanzoek te ontfutselen. Mozgljakov (een oomzegger van de prins) die graag met Zina wil trouwen en voortdurend aan het lijntje wordt gehouden, verijdelt echter Marja's plan door de prins wijs te maken dat hij niet in werkelijkheid een aanzoek heeft gedaan, maar slechts in een droom (vandaar Ooms Droom). Hierna verhuizen Marja en Zina uit Mordasov. Ooms Droom hangt aan elkaar van intrige en roddel. Marja wordt omzwermd door een hele rits dames die met een trefzeker gevoel voor schandaaltjes in haar een bron van nieuws zien. Ik vind het aardig hoe de dames te werk gaan. Als het gerucht de ronde doet dat prins K. in de stad is, komen ze in actie: ‘De dames stuurden elkaar kattebelletjes, maakten zich gereed voor bezoeken, zonden haar dienstbodes of haar man op onderzoek.’ Hier volgt de oogstrelende beschrijving van een van de klapeksters: ‘De kolonelsvrouw, Sofja Petrovna Farpoechina, deed alleen in overdrachtelijke zin aan een klapekster denken. Lichamelijk leek zij veeleer op een mus. Zij was een klein dametje van vijftig jaar, met scherpe oogjes, met sproeten en gele vlekken over haar hele gezicht. Haar kleine schrale lichaampje op dunne stevige vogelpootjes was gekleed in een donkere zijden japon, die aldoor ritselde, want de kolonelsvrouw kon geen twee seconden stil blijven zitten. Zij was een boosaardige en wraakzuchtige kwaadspreekster. Ze vond het ontzettend gewichtig dat ze kolonelsvrouw was. Met haar man, gepensioneerd kolonel, had ze zeer vaak ruzie, waarbij ze hem in zijn gezicht placht te krabben. Bovendien dronk ze iedere ochtend vier glaasjes brandewijn en 's avonds nog eens evenveel en had een waanzinnige haat tegen Anna Nikolajevna Antipova, die haar een week tevoren uit huis had gejaagd, en tegen Natalja Dmitrijevna Paskoedina, die hiertoe had aangehitst.’ Men moet zich voorstellen dat zulke wijven, zeker in de tijd dat de prins in de stad is, voortdurend bij Marja Aleksandrovna in en uit lopen en bij haar zitten te ratelen. Omdat ze allemaal opkijken tegen rijkdom en status, zijn ze heel erg jaloers dat prins K. niet bij hen komt logeren. Als hij samen met Mozgljakov even de straat op gaat, wordt hij dadelijk gekidnapt door een andere dame. Het maakt die oude dwaas niets uit waar hij aan tafel zit. Marja vangt hem echter op straat terug, vaardig als ze is in dat soort dingen. Bij die seniele prins moet je je voorstellen dat hij ‘meer dan de halve dag aan zijn toilet besteedde en geheel uit losse onderdelen scheen te bestaan. Niemand wist bij welke gelegenheid hij zomaar uit elkaar was gevallen. Hij droeg een pruik, een snor, een bakkebaard en zelfs een sikalle, tot het laatste haartje, vals en van een luisterrijke zwarte tint; elke dag blankette en schminkte hij zich. Men verzekerde, dat hij met een systeem van springveren de rimpels uit zijn gezicht wegwerkte en dat die springveren volgens een speciale methode onder zijn haren verborgen zaten. Ook werd gezegd, dat hij een corset droeg, omdat hij een rib had verloren bij een ongelukkige sprong uit een raam tijdens een van zijn liefdesavonturen in Italië. Hij hinkte met zijn linkerbeen; men hield staande, dat dit een kunstbeen was en dat het echte been was stukgeslagen bij een ander avontuur, te Parijs, waarvoor hij toen een nieuw, speciaal vervaardigd kurken been in de plaats had gekregen. (...) Doch waar was in ieder geval, dat zijn rechter oog van glas was, zij het zeer kunstig geimiteerd. Ook zijn gebit was vals.’ Deze oude aftandse idioot, opgehitst door de mooie romances die Zina zingt, wordt ertoe | |
[pagina 86]
| |
gebracht te verklaren dat hij waanzinnig verliefd is op haar. Haar moeder hitst hem verder op met dramatisch geblèr: ‘Prins, prins! U biedt haar uw hand aan! U wilt mij haar afnemen, mijn Zina, mijn lieveling, mijn engel, Zina! Maar ik zal je niet laten gaan, Zina!’ De prins is zelfs bereid te verklaren dat hij Zina verafgoodt, als Marja hem zegt dat zij al negenmaal een aanzoek heeft afgewezen om maar niet van haar moeder te hoeven scheiden. Het is de meest theatrale, meest komische scène uit de hele roman. Een scène die het op het toneel heel goed zou doen. Er wordt overigens een dramaturgische kunstgreep toegepast (dramatische ironie). De lezer (toeschouwer) weet dat Mozgljakov aan de deur staat te luisteren, terwijl Marja en Zina de prins onder handen nemen. Met welgevallen veronderstel je dat Mozgljakov, met wie jij hevig sympathiseert, straks de plannen van Marja, aan wie jij een hekel hebt, in het honderd stuurt. Dat vermoeden komt op meer dan aangename wijze uit. Alle vrouwen zijn verzameld en ‘sjilpen als zwaluwen’. In hun tegenwoordigheid vertelt de prins over een droom, waarin hij een mooie vrouw ten huwelijk heeft gevraagd. Marja Aleksandrovna probeert hem ervan te overtuigen dat hij Zina echt een aanzoek heeft gedaan, maar Mozgljakov zorgt ervoor dat hij het zich niet herinnert en over die droom doorbazelt. Het huwelijk gaat niet door. Marja Aleksandrovna, die bovendien door de seniele prins per abuis Marja Ivanovna wordt genoemd, is razend dat haar opzet is mislukt. En dat vind ik nou leuk. De citaten uit Het Dorp Stepantsjikovo en Zijn Bewoners en Ooms Droom zijn genomen uit de vertaling van Hans Leerink, te vinden in deel ii (1956) van de ‘Verzamelde Werken’ van F.M. Dostojevski (Russische Bibliotheek van G.A. van Oorschot te Amsterdam). Bij de transcriptie van Russische namen is consequentie betracht. |
|