| |
| |
| |
Maarten 't Hart Dostojevski en Dickens
Ik ben niet de eerste die schrijft over de invloed van Dickens op Dostojevski en ik zal ook de laatste wel niet zijn. Anderen die over Dostojevski en Dickens schreven waren onder meer Donald Fanger, Michael Futrell, G. Katkov, Alexandra Wexler en Angus Wilson. Voorts enige Russen wier artikelen ik helaas niet lezen kan. N.M. Laru schreef een heel boek over dit onderwerp, terwijl in essays van Carr, Trilling, Gissing en Edmund Wilson Dickens' invloed op Dostojevski ook ter sprake komt. Fanger behandelt in zijn boek Dostojevski and Romantic Realism niet alleen de invloed van Dickens maar ook die van Balzac en Gogol. Futrell schreef een voorzichtig artikel over dit onderwerp dat werd opgenomen in het door Mario Praz geredigeerde English Miscellany (nr. 7 uit 1956), terwijl Katkov juist heel onvoorzichtig suggereert dat Stavrogin niemand anders is dan Steerforth uit David Copperfield van Dickens. Karel van het Reve noteerde hierover zelfs: ‘George Katkov heeft alleraardigst aangetoond dat De demonen of de Boze geesten of hoe je het noemen wilt een soort “herschrijving” is van David Copperfield, tot in sommige namen toe.’ Toch staat dat echt niet in het artikel van Katkov; deze beweert alleen maar dat Stavrogin Steerforth is en suggereert - zonder daarvoor enig bewijs aan te dragen - dat er nog wel meer overeenkomsten zullen zijn tussen David Copperfield en De demonen. Hij beweert dat alles in zijn artikel dat in 1949 in de Slavonic and East European Review verscheen. Katkov wordt door Futrelleen Lary overigens nogal hard aangepakt.
In het artikel van Alexandra Wexler uit de ‘Deutsche Rundschau’ van 1962 staat slechts dat Dickens en Dostojevski beiden geïnteresseerd waren in kinderen, lijden en in arme mensen. Angus Wilson heeft in zijn artikel (in het supplement van de Dickensian, september 1970) gezegd dat wij moeten ophouden met het zoeken naar bewijzen van de invloed van Dickens op Dostojevski. ‘Slechts tweederangs schrijvers beïnvloeden je zodanig dat je kunt zeggen: ‘Ja, dat kleine stukje van mijn boek kwam in feite van die schrijver.’ Volgens Wilson is the important thing twee schrijvers ‘are extraordinarily similar’ vanwege hun ‘extraordinary mixture of black and comic vision which allowed them to see how profound absurdity can be and how utterly ridiculous most of the profound things often are.’ Wilson maakt zich op deze wijze wel erg gemakkelijk af van de invloed van Dickens op Dostojevski.
Al deze auteurs, hoe verschillend zij ook over de invloed van Dickens op Dostojevski denken, hebben met elkaar gemeen dat ze Dostojevski of even groot of, in de meeste gevallen, zelfs groter vinden dan Dickens. Lary merkt op: ‘We zullen zien dat Dostojevski Dickens gewoonlijk overtreft op wat gemeenschappelijk terrein is - het waarnemen van lijden, liefdadigheid en kinderlijke deugden. Bij gelegenheid overtreft hij hem zelfs op Dickens' meest eigen terrein - humor.’ Alexandra Wexler meent: ‘De Engelse literatuur bevrucht de Russische en de Russische verdiept en veredelt de motieven der Engelse. Het gaat Dickens om de verbetering van het menselijk leven, het gaat Dostojevski om het
| |
| |
glorierijke einde van de mensheid, doch beide vereent de hoop op het komende godsrijk.’ Ook Georg Gissing ziet in Dostojevski meer dan in Dickens: ‘Dostojevski's werk is onbeschrijfelijk machtig en tragisch: de moordenaars bij Dickens hebben te vulgaire motieven om veel indruk op ons te kunnen maken, en missen de “touch” van de grootse verbeeldingskracht.’ Tja, maar in werkelijkheid zijn moordenaars vulgair en zijn hun motieven banaal.
Het is opvallend dat noch Lary noch Wexler literaire maatstaven gebruiken om Dostojevski's grootheid mee aan te duiden. Dostojevski is voor hen niet beter dan Dickens omdat hij beter schreef, zijn personen beter uitwerkte en zijn romans beter structureerde, maar omdat hij lijden, liefdadigheid en kinderlijke deugden beter opmerkte en omdat het hem ging om het glorierijke einde der mensheid. Ook Futrell eindigt zijn artikel met een opsomming van Dostojevski's deugden waar geen enkele literaire maatstaf aan te pas komt: ‘Zoals we in zijn beste werken zien, begreep Dostojevski zowel Stavrogin als zijn slachtoffer, zowel het dilemma van onschuldig lijden als de gelukzalige emotie; zijn laatste woorden zijn voor Alyosha en de kinderen, maar hij omarmt alle Karamazovs. Dit diepe begrip verleent een bijzondere scherpte aan zijn aanhoudend pleidooi voor respect voor kinderen als een noodzakelijke basis voor sociale moraliteit, een boodschap die hij deelt met Dickens.’
Helaas hebben we in de literatuur aan boodschappen helemaal geen boodschap en garandeert een pleidooi voor respect voor kinderen nog geen literaire kwaliteit. Mijn stelling, die ik in dit artikel zal proberen te bewijzen, is dat Dostojevski inderdaad is beïnvloed door Dickens, maar helaas vooral in ongunstige zin. Daartoe dient eerst bewezen te worden dat Dostojevski het werk van Dickens kende en vervolgens dat hij uit het werk van Dickens juist datgene overnam wat niet goed erin is.
Wat kende Dostojevski van Dickens en hoe goed kende hij het? Dickens' werken verschenen vanaf 1838 in Russische vertaling. Eerst waren deze vertalingen nog slecht, maar al spoedig verschenen betere vertalingen, gemaakt door Vvedenski. In 1844 had volgens Belinski iedere ontwikkelde Nicholas Nickleby, Oliver Twist, Barnaby Rudge en The Old Curiosity Shop gelezen. Maar had Dostojevski deze werken ook gelezen? In 1847 refereert Dostojevski voor het eerst, indirect, aan Dickens. Naar aanleiding van een nu vergeten Russisch auteur uit de vorige eeuw merkte hij in zijn recensie op: ‘Een zekere Dickens-achtige charme is merkbaar in de beschrijving van de laatste momenten van dit rustige, onbekende leven.’ Daar moeten we het mee doen tot 1850. Over dat jaar schreef Martyanov dat Dostojevski tijdens zijn gevangenschap in Siberië weigerde om andere boeken dan David Copperfield en The Pickwick Papers te lezen. In 1857 schreef Dostojevski in een brief dat hij dacht over een werk van de omvang van een roman van Dickens. Eerst in het dagboek van Dostojevski's tweede vrouw vinden we duidelijker bewijzen voor Dostojevski's belangstelling voor Dickens. Op 22 mei 1867 schreef ze te Dresden in haar dagboek: ‘Vandaag koos Fjodor Nicholas Nickleby van Dickens' en ook op 27 mei en 30 mei spreekt ze over twee werken van Dickens: The Old Curiosity Shop en David Copperfield. In 1868 vertelde Dostojevski in de zo bekend geworden brief aan zijn nicht Sofja A. Ivanova dat hij een perfect nobel mens wilde portretteren en dat hij daarbij Christus, Don Quichotte en de Pickwickians als voorbeeld wilde nemen. In 1870 vergeleek Dostojevski zichzelf in een brief met Mr. Micawber, omdat hij niet één kopeke bezat en in 1880 gaf hij Osmidov het advies diens dochter, als onderdeel van een leesprogramma, ertoe aan te zetten alle
romans van Dickens te lezen. In Het dagboek van een schrijver noemt Dostojevski Dickens een paar maal en in De eeuwige echtgenoot, De demonen en De jongeling wordt Dickens ook vermeld. Vooral de laatste vermelding is interessant; op blz. 509 en 510 van De jongeling (Van Oorschot-uitgave) wordt uitgebreid gerefereerd aan een passage in
| |
| |
The Old Curiosity Shop. In die passage zou Dickens hebben beschreven hoe Little Nell, bij zonsondergang, in het portaal van een kerk stond en hoe haar grootvader op een trap naast haar zat. Het eigenaardige is dat deze passage die, onder begeleiding van veel gehuil en diep medelijden en het heffen van een glas, wordt opgehemeld, in het geheel niet voorkomt in The Curiosity Shop. Blijkens een lijst van de bibliotheek van Dostojevski van 1877 bezat deze in Franse vertalingen Bleak House en Dombey and Son.
We mogen dus aannemen dat Dostojevski The Pickwick Papers, Nicholas Nickleby, The Old Curiosity Shop, Dombey and Son, David Copperfield en Bleak House had gelezen. Hoe goed hij deze werken kende is niet duidelijk; uit het feit dat hij iets citeert uit The Old Curiosity Shop dat er niet in staat, blijkt in ieder geval dat hij de werken toch minder goed kende dan de speeltafel.
Men kan niet rechtstreeks aantonen dat hij Martin Chuzzlewit, Barnaby Rudge en alle werken van Dickens die na Bleak House verschenen, ooit had ingezien. Maar indirecte bewijzen kunnen daarvoor wel geleverd worden. Zoals Saireh Gamp uit Martin Chuzzlewit praat over een niet bestaande Mrs Harris, zo praat generaal Ivólgin uit De idioot over een niet bestaande Jeropegov. Bovendien lijkt de wijze waarop Ivolgin ontmaskerd wordt op een passage uit Martin Chuzzlewit waarin Saireh Gamp hetzelfde overkomt. Dit alles moet Dostojevski aan Dickens ontleend hebben. Voorts ziet Edmund Wilson overeenkomst tussen Jonas Chuzzlewit en Raskolnikov - ook dat pleit ervoor dat Dostojevski deze roman kende. Lionel Trilling meent dat Blandois, tot twee personen uitgesplitst, terugkeert in de gebroeders Karamazov. Dat impliceert dat Dostojevski Little Dorrit ook kende. Futrell noemt ook Bradley Headstone uit Our Mutual Friend als mogelijk voorbeeld van Raskolnikov, hetgeen inhoudt dat Dostojevski die roman dan ook gekend zou moeten hebben. Een paar romans van Dickens komen zelden ter sprake in deze context: Hard Times, Great Expectations, A Tale of two Cities en The Mystery of Erwin Drood.
Het is opmerkelijk dat Dickens' invloed op Dostojevski door zo goed als alle schrijvers over dit onderwerp wordt afgemeten aan de overeenkomsten tussen personages uit de romans van Dickens en Dostojevski. Wellicht is dit een gevolg van het feit dat Dostojevski in De vernederden en gekrenkten zo opzichtig Little Nell en haar grootvader uit The Old Curiosity Shop overnam. Toch is de overeenkomst tussen Little Nell en Nellie alleen gelegen in de ongeloofwaardigheid van beide figuren. Little Nell is ongeloofwaardig lief en Nellie is ongeloofwaardig wild, scheurt zonder duidelijke aanleiding bv. een jurk aan stukken. (Of ze daarna dan in haar ondergoed staat - vermeldt Dostojevski niet. Het verhaal gaat gewoon verder alsof ze nog normaal gekleed is. Wel gaat de ik-figuur van het verhaal een nieuwe jurk voor haar kopen, maar ondertussen loopt Nellie thuis rond - hoe?) De overeenkomst tussen beide grootvaders is ook al niet erg sprekend, juist omdat de grootvader in De vernederden en gekrenkten aan het begin al sterft, dus nog voor hij op de grootvader van Little Nell kan gaan lijken. Niettemin heeft deze, op het eerste gezicht zo frappante overeenkomst de commentatoren ongewoon ijverig doen zoeken naar nog meer Dickens-figuren bij Dostojevski. Raskolnikov, zagen wij al, heeft volgens Edmund Wilson trekken van Jonas Chuzzlewit en volgens Futrell van Bradley Headstone; Njetotsjka Njezvanova uit het gelijknamige verhaal en Liza uit De eeuwige echtgenoot volgens Futrell (en vele anderen) van Little Nell, Prins K. uit Oompje's droom volgens Futrell van Mr Turveydrop uit Bleak House (is inderdaad vrij overtuigend bewezen door Futrell); Foma Fomitsj uit Het dorp Stepantsjikovo volgens Carr trekken van Uriah Heep en van Pecksniff; de Marmeladovs uit Misdaad en Straf volgens Simmons van Mr & Mrs Micawber (en Futrell is het
daarmee eens, ik ook trouwens), De Idioot volgens Dostojevski zelf van Pickwick, Ivolgin
| |
| |
volgens Futrell van Mr Micawber en volgens Lary van Saireh Gamp, Lebedev uit De Idioot volgens Mario Praz van Uriah Heep, Stavrogin uit Boze geesten volgens Katkov van Steerforth, Nastasja Filippovna uit De Idioot van Edith Dombey, Touchard volgens Futrell van Creakle uit David Copperfield, Arkadi uit De jongeling volgens Futrell van David Copperfield zelf, Zina Moskaleva uit Oompje's droom volgens Lary van Edith Dombey, Ivolgin volgens Lary ook nog van William Dorrit, Peter Verchovenski uit Boze geesten volgens Lary van verschillende figuren uit Barnaby Rudge (Gashford en Chester). Hiermee is de lijst allerminst uitgeput, ik heb slechts de voornaamste personen genoemd die in aanmerking komen voor ontlening aan Dickens. Op één grappig geval van persoonsovereenkomst wil ik nog wijzen. Volgens diverse commentatoren is de hond Diogenes uit Dombey and Son terug te vinden als de hond Falstaff in Njetotsjka Njezvanova. Wat moeten wij nu van al deze parallellen denken? Toeval? Overeenkomst op grond van parallelle gebeurtenissen en ontmoetingen met vergelijkbare personen in het leven van Dickens en Dostojevski? Niemand zal beweren dat De speler uit het gelijknamige verhaal afkomstig is uit The Old Curiosity Shop, waarin ook een hartstochtelijk speler voorkomt; de grootvader van Little Nell. We weten immers maar al te goed dat Dostojevski zelf speelde. Maar hoe zit het dan met al die andere figuren die zo bedriegelijk veel weg hebben van personages uit de romans van Dickens? Heeft Dostojevski inderdaad zoveel aan zijn Engelse voorbeeld ontleend of ontmoette hij zelf vergelijkbare mensen? Ik weet het niet. De parallellen tussen, met name, Steerforth en Stavrogin en Edith Dombey en Nastasja Filippovna zijn frappant. Anderzijds is het
tamelijk onzinnig te beweren dat Foma Fomitsj lijkt op Uriah Heep of op Pecksniff. Foma Fomitsj lijkt sprekend op Tartuffe; de plot van Het dorp Stepantsjikovo is duidelijk aan dit toneelstuk ontleend. Nellie uit De vernederden en gekrenkten lijkt meer op Mignon van Goethe dan op Little Nell en haar levensverhaal lijkt nogal op dat van Oliver Twist. De overeenkomsten tussen Raskolnikov en de twee moordenaars in het werk van Dickens zijn ook niet erg sprekend; Raskolnikov is het type figuur dat wij zo vaak in het werk van Balzac vinden. Stavrogin is echter zonder Steerforth nauwelijks denkbaar (zoals Hans Unwirrsch uit Der Hungerpastor van Wilhelm Raabe zonder Steerforth nauwelijks denkbaar is). Zoals Dickens Steerforth slapend beschreef, zo deed Dostojevski het na toen hij Stavrogin slapend beschreef. Zoals Stavrogin omgaat met zijn medemensen, en met name zijn moeder, zo deed Steerforth het. Wat Lary en Futrell ook zeggen om minder aannemelijk te maken dat Dostojevski Steerforth eenvoudigweg uit David Copperfield lichtte en in Boze geesten plantte - ontkend kan toch niet worden dat Katkov komt aandragen met verbluffend bewijsmateriaal. Bovendien verklaart het de onbegrijpelijke, vreemde figuur van Stavrogin, die nauwelijks lijkt te passen in Boze geesten. Niettemin moet er wel op gewezen worden dat Stavrogin, zowat de enige zwijgzame figuur in het werk van Dostojevski, lang niet zo knap praat als Steerforth en ook dat hij toch nog veel zegt en vooral doet waarvoor geen parallellen te vinden zijn. Steerforth bijt niet in iemands oor, trekt niemand aan de neus door een kamer. Maar, zegt Katkov dan, het oorbijten van Stavrogin is ontleend aan de beroemde bijt-scene in David Copperfield (de jonge David bijt immers Murdstone in zijn hand). Opmerkelijk is natuurlijk weer wel dat de naam Stavrogin in het Russisch evenveel letters heeft als
Steerforth en er in klank ook zo op lijkt.
Veel minder vaak dan op overeenkomsten tussen personen wijzen de commentatoren op overeenkomsten tussen gebeurtenissen in het werk van Dostojevski en Dickens. Reizov heeft aangetoond dat de befaamde schakingsscene uit The Pickwick Papers, waarbij de ene rivaal de ander te slim af is, vrijwel letterlijk zo terugkeert in Het dorp Stepantsjikovo en Futrell wees op de grote overeenkomst tussen de wijze waarop Kit in The Old Curiosity Shop
| |
| |
door Sampson Brass tot ‘dief’ wordt gemaakt en de wijze waarop Sonja door Loezjin in de val wordt gelokt in Misdaad en straf.
Opvallend is natuurlijk ook dat Dickens vaak beschreef dat een oude of oudere man verlangde naar een jong, onschuldig meisje. We vinden dat, in vrij perverse vorm, al in The Old Curiosity Shop (Quilp en Little Nell), we vinden het in David Copperfield (Doctor Strong en Ann Strong), we vinden het in Dombey and Son waarin Florence Dombey het jonge meisje is dat door oudere heren met welgevallen bekeken wordt, we vinden het in Little Dorrit (Arthur Clennam is ook al veel ouder dan Little Dorrit), we vinden het in Bleak House waarin Esther Summerson eerst ook met een oudere man zal trouwen, we vinden het in Martin Chuzzlewit waarin Pecksniff vue's heeft op Mary Graham, we vinden het in Nicholas Nickleby waarin Magda Bray bijna wordt uitgehuwelijkt aan de oude, smerige Arthur Gride. Het is, kortom, één van de bij Dickens steeds weer terugkerende thema's. Ook bij Dostojevski komt dit in vrijwel elke grote roman van zijn hand voor. Dit heeft Dostojevski vast en zeker niet van Dickens; het was een obsessie van hemzelf. Dickens kan hem alleen geholpen hebben voorzover hij Dostojevski van deze obsessie bewust heeft gemaakt. Maar in ontlening geloof ik hier niet, zomin als ik geloof dat F.B. Hotz, die dit thema ook al een paar maal behandeld heeft in zijn verhalen, dit aan Dickens ontleent.
Dostojevski, zo blijkt uit De vernederden en gekrenkten, uit een passage op pag. 510 van De jongeling, uit de overeenkomst tussen Liza uit De eeuwige echtgenoot en Little Nell en uit De droom van Svidrigajlov voor zijn zelfmoord (S. droomt van een dood veertienjarig meisje dat bedekt is met bloemen, S. droomt, kortom, het slot van The Old Curiosity Shop), is door niets in het werk van Dickens zo aangesproken geweest als door Little Nell en haar grootvader. Nu is The Old Curiosity Shop weliswaar een veel betere roman dan algemeen wordt aangenomen - vooral dankzij Dick Swiveller - maar het blijkt niettemin Dickens' meest sentimentele werk. Little Nell, op zichzelf al zo'n ongeloofwaardig meisje, sterft ook nog in blanke verzen. Toch keert juist dat meisje steeds terug bij Dostojevski en laat juist haar, door Dickens zo wanhopig sentimenteel beschreven overlijden, zijn sporen na in het werk van Dostojevski. Liza uit De eeuwige echtgenoot sterft immers op een vergelijkbare wijze. Dit is het eerste argument voor mijn stelling dat Dostojevski het slechtste uit het werk van Dickens overnam.
Dickens kon geen overtuigende vrouwenfiguren scheppen. Wel vrouwen zoals de onvergetelijke Saireh Gamp, wel een Flora Finching, maar niet een normale vrouw. Waagde hij zoiets dan kwam er zo iemand als Edith Dombey te voorschijn. Dat soort vrouw sprak Dostojevski erg aan; hij heeft haar tweemaal overgenomen in zijn eigen werk. Zowel Nastasja Filippovna uit De Idioot als Zina Moskaleva uit Oompje's droom lijken verdacht veel op Edith Dombey. Ook veel andere vrouwen uit de romans van Dostojevski hebben dat onmiskenbaar hysterische dat ook zo typerend is voor de vrouwenfiguren bij Dickens. En iemand als Estelle uit Great Expectations keert toch ook duidelijk terug bij Dostojevski. Ook hij beschreef regelmatig dit soort ongenaakbare vrouwenfiguren. Ook in dit geval nam Dostojevski iets over van Dickens dat helaas diens werk enigszins bederft. Een andere opmerkelijke overeenkomst levert beider monoloog-techniek. Noch bij Dickens, noch bij Dostojevski vind je echte dialogen. Beide auteurs laten hun personen soms halve bladzijden vol praten; soms zijn ze zelfs nog veel langer aan het woord. De mensen bij Dickens en Dostojevski luisteren nauwelijks naar elkaar (zoals mensen in het werkelijke leven doorgaans ook nauwelijks naar elkaar luisteren). Dickens laat elke persoon op een voor hem of haar eigen wijze praten. ‘Als je een boek van Dickens openslaat, kun je uit een enkele zin opmaken wie er aan het woord is,’ zegt Buddingh. Bij Dostojevski is dat veel minder het geval - zijn
| |
| |
personen zwetsen alle op dezelfde wijze, een enkele uitzondering als Stepan Trofimovitsj Verchovenski uitgezonderd. (In feite is dat de meest Dickens-achtige figuur in het hele werk van Dostojevski, hoewel geen der commentatoren iemand uit de romans van Dickens noemt waarvan deze Stepan zou kunnen zijn afgekeken). Had Dostojevski nooit Dickens gelezen dan zou hij zijn personen misschien toch net zoveel hebben laten praten als nu het geval is, maar toch houd ik het voor mogelijk dat het lezen van Dickens een bij Dostojevski al aanwezige neiging om al zijn personen op te scheppen met een onbedaarlijke praatzucht, nog heeft versterkt. Een kuur Trollope zou Dostojevski geen kwaad hebben gedaan. Maar Dostojevski kon geen Engels lezen en daarom is de heilzame invloed van Trollope, die zoveel goeds betekent voor Tolstoj, aan hem voorbij gegaan.
Wat het werk van Dostojevski het meest bederft is het onophoudelijk gebruik van de superlatief. Ook dat heeft hij waarschijnlijk van Dickens. Of in ieder geval heeft Dickens hem het gebruik van de superlatief bepaald niet afgeleerd. Wat Dostojevski op het gebied der superlatief presteert grenst - om een superlatief te gebruiken (wil je iets aan de kaak stellen, dan moet je haast altijd in dezelfde fout vervallen) - aan het ongelofelijke. Neem de volgende passage: ‘Hij snikte als een kind, als een vrouw. Het onbedaarlijke snikken leek zijn borst uiteen te rijten. In een ogenblik tijds was de strenge grijsaard zwakker geworden dan een kind. O, nu was hij al niet meer in staat te vervloeken; hij schaamde zich voor niemand meer en bedekte waar wij bij waren, in een hartstochtelijke opwelling van liefde het portret, dat hij een ogenblik tevoren had vertrapt, met ontelbare kussen. Het leek wel of alle tederheid, alle liefde voor zijn dochter, die hij zo lang onderdrukt had, nu met onweerstaanbare kracht naar boven kwam en de schok hem volkomen had gebroken.’ Onbedaarlijk, hartstochtelijk, ontelbaar, onweerstaanbaar, volkomen gebroken, snikken die de borst uiteen rijten - het kan niet
| |
| |
op. Opmerkelijk ook weer dat hier iemand die eerst een portret heeft vertrapt (en dan zie ik voor me dat het in stukken ligt) even later in staat is hetzelfde portret te bedekken met ontelbare kussen. Tja, hoe gaat dat? Hij sloeg eerst het kopje in ontelbare scherven uiteen en dronk er daarna zijn thee uit - zoiets staat er eigenlijk.
Dickens heeft er, vooral in David Copperfield, ook een handje van om superlatieven te gebruiken. In hoofdstuk 5 van David Copperfield vinden we, op korte afstand van elkaar de volgende superlatieven: ‘in a most distrustful manner’, ‘such extreme joy’, ‘a very unmelodious laugh’, en een ‘most delicious meal’. Ook Dickens gewaagt van ‘perfectly miserable’, van ‘infinite terror’, van ‘the most hopeless extreme’, van ‘most amazing’ en ‘most appalling’. Maar bij Dickens is deze neiging tot gebruik van de overtreffende trap lang zo hinderlijk niet als bij Dostojevski en op inconsequentie heb ik hem nooit kunnen betrappen, terwijl het bij Dostojevski mogelijk is dat iemand op één bladzijde wordt beschreven in de volgende termen: ‘het meest opvallende aan dat gezicht was zijn doodsbleke kleur’, en op de volgende al ‘vuurrood’ in het gezicht is. Dickens was er zich, anders dan Dostojevski, bovendien van bewust dat hij op dit punt goede smaak en literaire tact geweld aandeed want hij merkt in hoofdstuk 21 van David Copperfield over Littimer op: ‘Dit was weer één van zijn eigenaardigheden. Geen gebruik van superlatieven. Altijd de nuchtere, rustige middenweg.’ Wat in dit geval bij Dickens nog net verdraaglijk is, is bij Dostojevski geworden tot een plaag, tot een verschrikking.
Het lezen van Dickens heeft Dostojevski geen goed gedaan. Al wat karakteristiek is voor Dickens en wat niet in zijn voordeel telt - dat hij geen normale meisjes en vrouwen beschrijven kon, dat zijn vroege romans ‘loose baggy monsters’ (Henry James) zijn, dat hij melodramatische en sentimentele effecten niet schuwt en niet bang is voor superlatieven, vinden we bij Dostojevski terug. Waar Dickens ter compensatie bijna alles weer goed maakte door zijn humor, zijn ongeëvenaard observatievermogen, zijn levenslust en zijn prachtige stijl (voorlaatste vooral in Great Expectations), daar heeft Dostojevski in literair opzicht maar hoogst zelden iets te bieden ter compensatie voor zijn rampzalig grauwe stijl, waarin het gebruik van de superlatief zijn stilistische onmacht bladzijde na bladzijde op dramatische wijze illustreert.
|
|