| |
| |
| |
A. Wijzenbroek Dostojevski en Multatuli, een literaire ontmoeting aan de speeltafel
‘Ik wil de rykste zyn. Dan zal men my gelooven, al zeg ik de waarheid.’ (M 140).
‘met geld word ik ook in uw ogen een ander mens en geen slaaf meer.’ (D v).
Het verlangen om serieus genomen te worden, drijft zowel Multatuli's hoofdpersoon als die van Dostojevski. Rijkdom bezit meer overtuigingskracht dan woorden en dit levert het uitgangspunt van twee romans op: Dostojevski's De speler en Multatuli's Millioenen-studiën.
| |
Spelen in de 19de-eeuwse roman
Dostojevski en Multatuli hebben beiden een roman geschreven waarin het roulettespel centraal staat: Igrok (De speler) en Millioenen-studiën. Hiermee plaatsen zij niet alleen het traditionele spel-thema uit de 19de-eeuwse roman op de voorgrond, maar zij onderzoeken bovendien het voor hen nieuwe fenomeen roulette op de hun eigen, scherpzinnige en humoristische wijze.
Spelen is een vast verschijnsel in de 19de-eeuwse roman. De whist- en andere speeltafeltjes ontbreken nimmer in de salons die de achtergrond vormen voor bijzonder veel Europese werken zoals bijvoorbeeld die van Balzac, Thackeray, Eliot. Vaak is het spel-thema echter meer dan een achtergrondgebeuren; zowel in lectuur als in literatuur kenschetst spelverslaving, meestal in combinatie met nachtelijke braspartijen, die periode in het leven van een jeugdige romanheld, waarin het mis met hem dreigt te gaan. Hoofdpersonen herstellen zich in de meeste gevallen ten koste van veel geld en illusies, maar bijfiguren gaan in de 19de eeuw regelmatig financieel en moreel aan het spel ten onder. Een aan het spel verslaafde, jonge heldin is echter zo goed als uitgesloten en een vrouw die serieus speelt is daarmee gekarakteriseerd en gevallen. In Daniel Deronda van George Eliot bijvoorbeeld, wordt de heldin weliswaar spelend geïntroduceerd, maar dat spelen geeft juist een beeld voor alles wat negatief aan haar is en wat ze in de loop van de roman zal overwinnen.
Het kaartspel is aanvankelijk de voornaamste reden tot ondergang tot rond 1840 Louis Blanc's roulette verschijnt, die het spelen om geld institutionaliseert en op grote schaal op alle tijden van de dag mogelijk maakt. Niet veel later komt de roulette ook in de roman voor. De speelzaal wordt een van de plaatsen waar de rijken elkaar tegenkomen, wanneer zij zich tijdens hun verblijf in een Kurort trachten te vermaken. De romanciers kiezen, modebewust, nu ook af en toe het casino als plaats van handeling.
| |
Millioenen-studiën
Wie Multatuli's Millioenen-studiën (1873) openslaat, hetgeen gezien het aantal afzonderlijke drukken niet erg vaak zal voorkomen, heeft grote kans een bladzijde vol berekeningen en tabellen voor zich te zien. De associatie met het moeilijk te verwerken schoolboek is onvermijdelijk en dat is waarschijnlijk ook de reden waarom Millioenen-studiën als een mislukte roman de literaire historie is ingegaan. Dat zijn tijdgenoten dit echter niet zagen aankomen, blijkt duidelijk uit de voorspelling van J.H. Hooijer in De Gids van 1889 (1, 1-28): ‘Mil- | |
| |
lioenen-studiën is wereldliteratuur; zijn algemeene strekking, zijn vorm zoowel als zijn inhoud bestemden het zoo komt het ons voor, om door het beschaafd Europa zijnen weg te vinden’ (p. 5).
Multatuli moet een knappe rekenaar zijn geweest als hij veronderstelt dat de gemiddelde lezer al zijn rekenkunstige uiteenzettingen in leestempo kan volgen en zelfs als een lezer hem moeiteloos volgt dan blijft het ongenoegen over het plotseling ontbreken van een begeleidend verhaal.
De Ik-verteller belooft de lezer via deze studiën een methode aan de hand te doen om snel rijk te worden aan de speeltafel, maar in het laatste hoofdstuk blijkt hij hierin helaas niet geslaagd te zijn. De weg naar deze mislukking, het eigenlijke verhaal van de roman, is een aaneenschakeling van absurdistische belevenissen van de verteller, die zich om te beginnen in de onderwereld door gnomen en kobolden over het spel en het lot tevergeefs tracht te laten voorlichten. Weer ‘gelykvloers’ aangekomen zet hij deze studie in zijn hotelkamer voort en beschrijft allerlei roulette-spel-systemen zonder deze overigens serieus te nemen. Vervolgens laat hij de spelers zo komisch aan het werk zien, dat er een zeer vermakelijke galerij karikaturen ontstaat waarvan slechts één wanhopige jonge vrouw, die het geld echt nodig heeft, het medeleven van de verteller wakker roept. Het boek eindigt, wanneer de schrijver bestormd door wraakzuchtige personages die hij in de loop van zijn studiën heeft laten afgaan, niet in staat blijkt zijn hotelrekening te betalen en als ongewenste vreemdeling op de trein wordt gezet. Een brief aan ‘den Minister van binnenlandsche zaken’, waarin hij uiteenzet hoe men veel geld zou kunnen verdienen door de ongebruikte ruimte van treinkaartjes met reclame te bedrukken, vormt op de laatste pagina zijn laatste gooi naar millioenen.
Dit komische verhaal geeft de aanleiding tot Multatuli's gebruikelijke pittige uitspraken over de meest uiteenlopende onderwerpen, die variëren van emancipatie: ‘de mannen dragen de schuld van alles wat men aan de vrouwen verwyt’ (p. 354), maar: ‘de vrouw die haar ziel weggeeft aan lappen, linten, vodden en mismakende opvulsels, màg niet geëmancipeerd worden’ (p. 348), tot de kunst van het Delftse tegels verzamelen: ‘Ik leerde daaruit juist genoeg, om intezien dat m'n roeping elders lag’ (p. 279).
Een kort overzicht van de zaken waartegen hij zich zoal afzet, levert een zo komische reeks citaten op dat het verleidelijk is om deze aan te halen en daarmee te gaan horen tot: ‘wie niet weet wat-i-zeggen zal, moet citeeren’ (p. 262). In het hoofdstuk Monarchologie dat voornamelijk over de betekenis van het koningschap handelt, zet de verteller zich af tegen de adel: ‘Er werd ten-allen-tyde 't meest gevochten door wie een afkeer van werken had. Kort vechten is minder vermoeiend dan lang spitten’ (p. 82), maar in de erop volgende Demologie blijft er van het volk evenmin veel over: ‘Wat is schandelyker, 't verkoopen zelf, of de lamlendigheid waarmee men zich verkoopen liet?’ (p. 106). Daarentegen is: ‘Een prins (...) geen zoutpilaar die in z'n eentje onbedorven blyven kan, als alles om hem heen verrot is’ (p. 106). Ook zijn er hele stukken literatuur in zijn verkeerde keelgat geschoten, bijvoorbeeld Körner: ‘'t rymt niet, en dat is 't minst ongerymde van 't heele ding. Neen Körner's schoonste rym was... z'n dood. Dàt rymde!’ (p. 98) en: ‘toen Jan van Speyk-(...)-in de lucht vloog. Na de explosie... wat denkt ge dat er volgde? - Ik denk dat de stukken en brokken in de Schelde vielen, Meester. - Ook. Maar de hoofdzaak was: verzen, verzen, verzen... ach du gnädiger Gott, wat al verzen!’ (p. 98). Filosofen mogen zich evenmin in Multatuli's bewondering verheugen: ‘Nog altyd verkeeren duizenden en duizenden in de meening, dat er iets als wysheid is te berde gebragt door mannen als Kant, e.d. Dit is een treurig verschynsel’ (p. 275) en: ‘Denken is geen ambacht waarvan men leven kan’ (p. 379) en: ‘Waar bleven de armen van geeste zonder hun Stuart Mill's?’ (noot op p. 218). Ook laat hij geen kans onbenut om de mens in het alge- | |
| |
meen van zijn hoogmoed af te helpen: ‘Er is inderdaad geen eind aan ons
niet-weten’ (p. 198). Het zijn echter vooral de Duitsers en Fransen waar hij het op gemunt heeft: ‘Herr Friedrich Plump had zich nooit aan kennis der fransche taal bezondigd, en de Franschman verstond geen woord duitsch. Maar hunne zielen ontmoetten elkaar zoo eensgezind op den breeden zottenweg der verbazing, dat ze elkanders adjectiven grif verstonden’ (p. 316).
De hiermee afgesloten reeks citaten kan een indruk geven van de verbazingwekkende en cabareteske behandeling van alles wat Multatuli in het geheugen lijkt te schieten of wat hem dwarszit, die de grote charme van Millioenen-studiën uitmaakt.
| |
De speler
Dostojevski's Speler (1866) wordt evenals Millioenen-studiën minder gelezen en bewonderd dan de rest van zijn romans. In De speler legt Dostojevski het proces van totale rouletteverslaving nauwkeurig vast. Het is een Ik-roman die in de vorm van dagboekaantekeningen gepresenteerd wordt. De Ik-figuur is huisleraar te Roulettenburg bij een financieel aan lager wal geraakte generaal. Deze bezit een aantrekkelijke stiefdochter, Polina, waar de Ik-verteller wanhopig verliefd op is. De generaal wordt op zijn beurt verteerd door hartstocht voor een mooie, lichtzinnige Française, Blanche, die echter alleen met hem trouwen wil als hij voldoende geld heeft. Dit geld hoopt de generaal via een erfenis te krijgen, maar deze hoop wordt volledig de bodem ingeslagen als de grootmoeder die zogenaamd op sterven lag, plotseling te Roulettenburg verschijnt en bovendien haar vermogen voor het grootste deel verspeelt aan de roulette.
Op Polina's dringend verzoek heeft de verteller intussen ook al tweemaal roulette gespeeld en met weinig succes geprobeerd haar aan geld te helpen om een schuld te betalen. Als hij voor de derde maal speelt, wint hij in één uur een vermogen. Waarschijnlijk doet vooral zijn preoccupatie met het gewonnen geld Polina aan zijn liefde voor haar twijfelen, zodat zij breekt met de verteller. Deze laatste vertrekt dan maar met de mooie Française, Blanche, naar Parijs waar hij het geheel aan haar overlaat zijn geld er zo snel mogelijk door te jagen. Hiermee heeft Blanche geen enkele moeite en na drie weken vertrekt de verteller om opnieuw roulette te gaan spelen.
In het laatste hoofdstuk is de Ik-figuur een geheel berooide en aan lager wal geraakte roulettespeler, die zelfs na de verzekering dat Polina van hem hield en nog steeds van hem houdt, niet in staat lijkt zich van het spel los te scheuren ondanks zijn verlangen om een nieuw leven te beginnen.
De tragiek van een ondergaande hoofdpersoon wordt in De speler gecompenseerd door komische verhaalelementen zoals de figuur van de rijke grootmoeder, de ‘baboesjka’. Zij brengt als echte heerszuchtige en onopgesmukte Russin de zich als Europeaan aanstellende generaal en alle overige figuren voortdurend in verlegenheid en laat ze afgaan. Ook de tafelgesprekken van de Ik-figuur-huisleraar met zijn (ex)rivaal de Fransman Des-Grieux (een door het karakterologische contrast komische verwijzing naar de hoofdfiguur van Manon Lescaut), waarin hij deze laatste tot woede weet te brengen, zijn zeer humoristisch door de controversiële, Multatuli-achtige meningen waarmee de verteller het burgerlijk denkende gezelschap choqueert. Bovendien zet Polina hem ertoe aan zich als een kwajongen te gedragen tegenover een zeer magere Duitse baron en diens volumineuze echtgenote, die hij zó beleefd in het voor hen onbegrijpelijke Frans aanspreekt dat ze tenslotte op de vlucht slaan. Het hieruit ontstane conflict met zijn werkgever, de generaal, die in geen geval op wil vallen, levert vervolgens veel materiaal tot komische scènes waarin de verteller bijvoorbeeld de Duitse baron tot een duel wil uitdagen om hem daarna excuses te kunnen aanbieden voor zijn eigenaardige gedrag.
Naar het einde van het boek toe wordt de begeleidende humor cynischer als de verteller een hoofdstuk lang zijn belevenissen met Blanche
| |
| |
in Parijs uiteenzet. Hij blijkt zich bij Blanche verschrikkelijk verveeld te hebben en geen enkel plezier te hebben beleefd aan het door hem gewonnen fortuin. In het laatste hoofdstuk is de verteller zo door het spel geabsorbeerd dat alles wat hij vertelt er tragisch door gekleurd wordt en het uitzichtloze van zijn situatie benadrukt.
De generaal is aanvankelijk een komische figuur omdat hij het zo verschrikkelijk druk heeft met zijn waardigheid dat hij verder nergens toe komt. In de loop van de roman wordt ook hij echter steeds tragi-komischer door zijn hartstocht voor de Française die hem een beroerte bezorgt wanneer zij hem in de steek laat. Als hij tenslotte toch nog met haar trouwt, is hij verworden tot een schijnechtgenoot, een debiele figurant in het leven van Blanche.
Blanche verenigt in haar persoon de berekenende, mooie, zedeloze Française met de burgerlijke Parisienne die koste wat het koste een salon, een goede naam en veel geld wil hebben. Verder komen er nog de Fransman Des-Grieux en de Engelsman Mister Astley voor, twee tegenpolen, waarbij de Fransman de knappe huichelaar is, terwijl de lelijke Engelsman juist staat voor betrouwbaarheid.
| |
Overeenkomsten
Niet alleen de roulette-beschrijvingen vormen een overeenkomst tussen Millioenen-studiën en De speler, maar ook de zich overal tegen afzettende Ik-verteller, die bij Dostojevski vijfentwintig en bij Multatuli ongeveer vijfenveertig jaar oud is. Bijna alle overige figuren worden belachelijk gemaakt en lijken hun tragische kanten ondanks de verteller te verkrijgen. Beide Ik-figuren zien zichzelf in hun individualiteit gesteld tegenover de vijandige rest van de wereld en beide gebruiken in hun aantekeningen humor als verdedigingswapen tegen het oordeel der wereld. Als de wereld belachelijk is ingericht, wordt dat oordeel het immers ook: ‘de drukte der heel-halve-kwart-(of in 't geheel geen-)monde in 't Wiesbader Kurhaus’ (M 12). De kellner in het hotel heet bij Multatuli ‘Hans Schlungel’ (M 135) en Multatuli laat de kellners opensnijden door de gnomen om te zien of ‘duitsche badplaats-kellners menschen zyn?’ (M 119). Over zijn landgenoten vraagt hij zich af ‘hoe 'n fatsoenlyke hollandsche vrouw, die zichzelf en de firma van m'nheer respecteert, na 't verlies van al haar spieren nog altyd fatsoenskracht genoeg bezit om den neus optetrekken voor zaken, die... wel beschouwd, niet zoo heel veel schandelyker zyn dan zekere telegrammen uit Alexandrië’ (M 260), (valse telegrammen waarmee men de prijzen opjaagt). De speelzaal wordt bij Multatuli bevolkt door karikaturen als: ‘jufvrouw Krent (...) voorzitster (...) van drie genootschappen tot zedelyke verbetering van de menschen die geen leden zyn van haar genootschappen: éen filanthropie! (...) En Mevrouw van der Happel die op de Keizersgracht woont in zee-assurantie, verfwaren en 'n huis met dubbele stoep: éen deftigheid! (...) En de freules Kromkruis, die eigenmondig den paus hebben gezoend - op z'n grooten teen - éen geloof’ (M 342).
Dostojevski's verteller zet zich onder anderen af tegen ‘rijk geworden allerstompzinnigste kooplui (...) zielige auteurtjes en kranten-kevers, die in modieuze rokkostuums verschenen, met strogele handschoenen en met een hoeveelheid eigenliefde en aanmatiging, die je zelfs bij ons in Petersburg niet aantreft, - en dat wil toch heel wat zeggen’ (D xiv) en zijn verteller geniet van baboesjka's confrontatie met het dikdoende hotelpersoneel: ‘En jij, vadertje, wegwezen en pas terugkomen als je geroepen wordt, (...) je hoeft er niet met open mond bij te staan. Ik kan die houten poppenkop niet meer zien!’ - Deze laatste nam afscheid en verdween, natuurlijk zonder baboesjka's compliment te begrijpen (D x).
Beide romans komen bovendien overeen omdat ze in de aantekening-vorm geschreven zijn. Ondanks deze van oorsprong meer verhalendbeschrijvende vertelvorm weten zowel Multatuli als Dostojevski opvallend veel dialoog in hun verslag te krijgen, waardoor een bijzonder levendige verhaalbehandeling ontstaat die de
| |
| |
respectievelijke vertellers uitbreiden met hun commentaar.
Een emotionele, zich overal tegen afzettende Ik-verteller, die in een serie aantekeningen zijn fascinatie voor het roulettespel vastlegt, vormt een opvallende overeenkomst tussen Millioenen-studiën en De speler. Toch zijn het twee totaal verschillende romans: de tragische hoofdfiguur van De speler die na een mislukkende liefde hopeloos aan het spel verslaafd raakt, is wel een heel andere figuur dan de spottende maatschappijcriticus bij Multatuli, die zich ditmaal eens over roulette en alles wat hem daarbij te binnen schiet, vrolijk maakt.
| |
De roulette in het leven van Dostojevski en Multatuli
Van de Duitse speelzalen waarop hun beschrijvingen gebaseerd zijn, heb ik die te Wiesbaden uitgekozen voor de afbeeldingen op pagina 23, omdat het zeer waarschijnlijk is dat Multatuli Dostojevski daar heeft zien spelen.
Multatuli speelde in de winter van 1865-66 gedurende enige weken te Homburg volgens een door hemzelf ontworpen systeem. Eerst leverde dit inderdaad de dagelijkse winst op die hem en de zijnen uit de financiële nood kon redden, maar op den duur voldeed zijn systeem echter niet en zag Multatuli na enkele maanden, veel sneller dan Dostojevski die er ongeveer tien jaar over deed, van roulette als bron van inkomsten af.
Dostojevski's eerste spel, dat hem in korte tijd 10.400 franken opleverde, vond plaats in Wiesbaden in augustus 1862. (Daar maakte hij ook het eerste ontwerp voor De speler). De volgende morgen verliest hij de helft weer en vertrekt hij naar Rusland om pas bij zijn volgende bezoeken aan Europa echt aan roulette verslaafd te raken. In de herfst van 1865 reist Dostojevski vanuit Wiesbaden, waar hij alles verloren heeft, terug naar Petersburg, vlak voordat Multatuli in Homburg zijn geluk in het spel zal gaan beproeven.
Multatuli woonde vervolgens te Wiesbaden van 1870 tot 1882, terwijl Dostojevski in 1871 eveneens vanuit Wiesbaden naar zijn tweede vrouw schrijft. Voor Dostojevski is de verslaving aan de roulette op 28-4-1871 voor goed afgelopen: ‘Nu heb ik mij van deze droom bevrijd (...)’ schrijft hij nadat hij aan de speeltafel van Wiesbaden voor de laatste maal al zijn geld heeft verloren. In dezelfde tijd (1870-1873) ontwerpt en schrijft Multatuli zijn Millioenen-studiën, die hem zeker regelmatig voor field-work-onderzoek naar de speelzaal moeten hebben gevoerd. Dostojevski kan heel goed tot de door Multatuli daar waargenomen en later weergegeven spelerstypen behoren: ‘Sommigen maken van het spel een zoo afmattende arbeid, dat het zweet hun langs de slapen loopt’ (M 175-176).
| |
In de speelzaal
De foto en de houtsnede tonen dezelfde ruimte respectievelijk buiten gebruik en in gebruik. De luxe van het interieur op de foto, de drukte op de houtsnede en het karikaturale aan het gedrag van sommige aanwezigen zijn elementen die bij Dostojevski en Multatuli in de beschrijvingen terug te vinden zijn.
Het betreden van de speelzaal gaat bij de beide vertellers meteen al gepaard met heel wat irritatie: ‘De meesten die voor 't eerst een speelzaal bezoeken, liggen onder den boekerigen indruk van moraliserende vertellinkjes. Om de drie, vier, minuten hoort men een schot vallen. De weg is bezaaid met lyken.’ (M 290) en over de ‘Guides en Führer in Wiesbaden’: ‘Uit die boekjes kan ik alleen overschrijven, dat de speelzalen allerprachtigst zyn ingerigt’ (M 251). ‘Men moet erkennen dat dit pronken met overwigt zeer opregt is’ (M 252).
Dostojevski's verteller is het hier gedeeltelijk mee eens: ‘Ik kan die lakeienmentaliteit in de feuilletons van de hele wereld en vooral in onze Russische kranten niet uitstaan met de verhalen die ze bijna iedere lente afsteken over twee dingen: ten eerste, over de ongelovelijke pracht en weelde van de speelzalen in de roulettesteden aan de Rijn, en ten tweede, over de bergen goud die zogenaamd op de tafels liggen.
| |
| |
Er is geen enkele pracht te bekennen in die smerige zalen, en goud ligt er niet alleen niet in bergen op tafel, maar het is er nauwelijks aanwezig’ (D ii).
In de roulettezaal bevallen de toeschouwers de beide protagonisten absoluut niet: ‘Dat idiote rondzien, die open mond, of - wat later - die mislukt-voorname minachting in de zaemgeknepen lippen, die (...) armoedige verbazing over 'n paar hoopjes goud, die fatsoenlyke viesheid’ (M 289) en Dostojevski: ‘De echte gentleman moet zonder een spier te vertrekken zijn hele vermogen kunnen verspelen. (...) Soms is het echter niet minder aristocratisch (...) om al dat gespuis wel op te merken, dat is te zeggen waar te nemen en zelfs goed te bekijken, bijvoorbeeld door de lorgnet; maar dit uitsluitend vanuit de opvatting dat die hele menigte en al dat slijk een soort vermaak is, dat het een voorstelling is die wordt georganiseerd tot vermaak van de gentleman. (...) Overigens moet men ook weer niet té aandachtig kijken: want dat zou ook weer niet gentleman-like zijn, aangezien het schouwspel geen al te nauwkeurige beschouwing waard is. Ja in het algemeen zijn er erg weinig schouwspelen, die de nauwkeurige beschouwing van de gentleman waard zijn!’ (D ii).
De speelzaal in het Kurhaus van Wiesbaden.
| |
| |
Sterk vergelijkbare figuren bevolken de speelzaal; Dostojevski's rijke baboesjka die onmiddellijk aan roulette verslaafd raakt, is bij Multatuli terug te vinden als ‘de gravin Kisseleff’ (M 186) (...) ‘Naar ik verneem speelt ze nog altyd door, doch mag zich thans, tengevolge eener wreede beperking van hare middelen - ik heb hooren mompelen van curatele - jaarlyks slechts voor honderd-duizend roebels van lendepyn voorzien’ (M 187). De démimonde wordt bij Dostojevski door de figuur Blanche gerepresenteerd: ‘Volgens mij is haar leven tot nog toe niet zonder de nodige avonturen verlopen. Als je het mij vraagt dan is die markies in het geheel geen familie van haar en is haar moeder helemaal haar moeder niet’ (D iii). Bij Multatuli klaagt men ‘over de onverdragelyke “gemengdheid” van 't Publiek, (...) Heel, half en valsch fatsoen zit in de klem tusschen allerlei onfatsoenlykheid. De Erfprinses van Luttelgau heeft naast 'n ...hm, hm!... gezeten, en is byna flauw gevallen’ (M 340, 341).
De geweldige drukte in de speelzalen die op de houtsnede wat overdreven lijkt, komt in beide romans suggestief naar voren: ‘die naast en achter hem door 'n drie- en vierdubbele rei spelers omgeven is’ (M 177), ‘De tweede en derde rijen dringen tegen de eerste aan, hun beurt afwachtend en in de gaten houdend’ (D x).
In beide romans klinken de Franse kreten der croupiers voortdurend mee: Rouge, noir, impaire, passe, Rouge gagne et couleur. Zéro! Faites le jeu, messieurs! Rien ne va plus! Le jeu est fait! etc.
| |
Het spel
Multatuli's Ik ‘die zeer zelden een speelzaal bezoekt’ (M 245), speelt slechts eenmaal zelf. Hij volgt de overduidelijke aanwijzingen van het lot dat hem naar hij foutief meent zowel kamernummer 34 als vestiaire-hoed-nummer 34 in handen speelt en hij zet dan ook in op 34 waarbij helaas ‘De schrandere lezer begrypt dat er een ander nummer uitkwam’ (M 168). Voor Multatuli's held is dit de reden om zich in de speltheorie en kansberekening te storten.
Dostojevski's held vergaat het heel anders: zijn eerste spel grijpt hem emotioneel verschrikkelijk aan: ‘Het werd mij zo ondragelijk door een of andere ongewone en vreemde gewaarwording, dat ik besloot weg te gaan’ (D ii). Bij alle hierop volgende spelen worden de begeleidende emoties steeds feller tot hij ze tenslotte omschrijft met de woorden: ‘Als ik nog twee zalen van de speelzaal verwijderd ben, hoef ik alleen het gerinkel van het door elkaar vallende geld maar te horen, - en ik krijg bijna stuiptrekkingen’ (D xvii).
Beide Ik-figuren hebben zich inmiddels krachtig achter de roulette als verschijnsel gesteld: ‘ik vocht liever mee op dàt terrein’ (= het spel) ‘dan nu op m'n ouden dag te gaan schacheren in kurk, roggekoffi of assurantie.’ (M 52-53) en Dostojevski: ‘ik wil liever (...) rijk worden aan de roulette. Ik wil geen Hoppe en Co. zijn over vijf generaties. Ik heb geld voor mijzelf nodig en ik beschouw mezelf in het geheel niet als een of ander noodzakelijk toevoegsel aan het kapitaal’ (D iv).
De beschrijving van het spel zelf is bij Multatuli veel systematischer en veel vollediger dan bij Dostojevski, maar in hun constatering van begeleidende verschijnselen zijn de overeenkomsten frappant: beide schrijvers laten zéro een duivelse rol spelen die alle systemen doorkruist door vele malen achter elkaar uit te komen. ‘Laaghartige zéro! Dubbelnatuur, hermafrodiet, juste-milieu, niemendal!’ (M 206) - ‘Laat die gemene zéro naar de duivel lopen’ (D xii). Waar Multatuli zich vrolijk maakt over het bijgeloof van spelers: ‘Spelers namelyk zyn byna zonder uitzondering bygeloovig’ (M 313), ‘'t Spreekt vanzelf dat ik hier eene uitzondering maak voor clairvoyante somnabules’ (M 210), laat Dostojevski dit bijgeloof bij zijn Ik-figuur in werking zien: ‘O, ik heb een voorgevoel, het kan gewoon niet anders. Ik heb nu 15 louis d'or en ik begon met 15 gulden!’ (D xvii) en: ‘Het is echt een slecht voorteken, zeggen ze, om tweemaal achter elkaar je geluk aan dezelfde tafel te proberen’ (D xvi).
| |
| |
Ook de zogenaamde veine, het achter elkaar winnen zonder enig systeem toe te passen, laat Dostojevski tweemaal in praktijk zien: bij baboesjka en bij de verteller. Beide keren is de veine het gevolg van een wonderlijke regelmaat in de uitkomende cijfers en kleuren, bij baboesjka zéro, bij de verteller o.a. rouge. Bij Multatuli is er een jonge vrouw die zonder het zelf te beseffen 40.000 franken wint tengevolge van een eindeloze serie van zwart (M 302-324). In De speler heerst een onontkoombare speldialectiek die bestaat uit: eerst veel winnen en pas dan gaan verliezen. Daarbij is het altijd zo, dat de toeschouwers onmiddellijk het verliezen voorspellen nog voordat het begonnen is, terwijl de winnaar eerst gedreven door het verlangen nog meer te winnen en dan door het verlangen om het verlorene terug te winnen, steeds meer verliest. De verteller van Millioenen-studiën constateert dezelfde wetmatigheid: ‘...dat sommetje’ (dat hij gewonnen heeft) ‘is op hooge rente gezet. Voor of na zal onze schoenmaker die friedrich met woeker terugbrengen’ (M 300).
Wat een speler is, schetst Multatuli als volgt: ‘Een speler speelt ook, en verliest ook - meer altyd, dan de bank van hem wint! - maar schiet zich niet dood. Een der hoofdbestanddelen van z'n hartstogt... neen, hartstogt is het niet, van 't spelerschap liever, is: hoop. De ware echte onvervalschte ouwerwetsche speler vertwyfelt nooit. Hoe wreeder 't grillige toeval hem plaagde, hoe meer de verwachting toeneemt, dat weldra een gelyke gril in omgekeerden zin, hem 't verlorene zal doen terugwinnen met hooge rente, Wanhoop is de lievelingsfout van nieuwelingen’ (M 133). Bij Dostojevski is spelen een ervaring die hij weergeeft met de woorden: ‘Ik was een speler; ik voelde het op hetzelfde moment. Mijn armen en benen trilden, in mijn hoofd bonsde het’ (D x) en ‘Werkelijk, er is iets heel bijzonders in de ervaring wanneer je alleen, in het buitenland, ver van huis en van je vrienden, zonder te weten of je die dag te eten zult hebben, als je dan je laatste, je aller-allerlaatste gulden inzet! Ik won en twintig minuten later verliet ik het casino met 170 gulden op zak. Dat is een feit, mijnheer! Zo zie je wat een laatste gulden soms betekenen kan! En wat zou er gebeurd zijn als ik toen de moed verloren had en niet had durven spelen?...’ (einde van De speler).
| |
Roulette als literair thema
De keuze voor het roulettespel als een van de centrale thema's in een roman wordt bij Dostojevski en Multatuli gemotiveerd door meer dan alleen het heftige verlangen geld te vergaren. Geld was in een maatschappij zonder sociale voorzieningen nog veel belangrijker dan tegenwoordig en er bestond een zo scherpe scheiding tussen bezittende en niet-bezittende klasse dat die zelfs visueel waarneembaar was. Spelen is de mogelijkheid om aan een kwellende financiële situatie in korte tijd een einde te maken. Die onaangename financiële situatie domineerde het persoonlijk leven van de beide schrijvers op zeer deprimerende wijze. In De speler is dit vertaald in de financiële afhankelijkheid van de Ik-huisleraar tegenover zijn werkgever en diens stiefdochter en in zijn daaruit ontstaande minderwaardigheidsgevoelens. In Millioenen-studiën bezit de hoofdfiguur zelfs niet voldoende geld om zijn hotelrekening te betalen. Belangrijker dan dit maatschappelijke aspect blijkt in de twee romans echter de confrontatie mens-roulette te zijn die beide schrijvers verbeelden in de metafoor vechten met het lot: ‘De prikkel ligt niet in 't spel zelf, maar in den strijd tegen het lot’ (M 216) en ‘Iedere speler meent dat hyzelf 'n soort mikpunt voor de slag van 't lot is’ (M 263). ‘Toen had ik weg moeten gaan, maar er kwam zo'n vreemde gewaarwording in mij op, een soort verlangen om het lot uit te dagen om het een oorvijg te geven, mijn tong ertegen uit te steken’ (D iv) en ‘zij zou inzien dat ik boven al die stompzinnige slagen van het lot sta... o, om het geld gaat het mij niet!’ (D xvii).
Totale rouletteverslaving waarbij het niet meer om winst maar om het spelen zelf gaat: ‘Maar... ze speelt, en daarom is 't haar te doen’ (M 296),
| |
| |
‘als ik win, al is het maar een heel klein beetje, dan kan ik doorgaan met spelen’ (D xvii), kenmerkt de echte speler. Zowel Dostojevski als Multatuli geven een psychologische grond aan het ontstaan van dit speler-zijn. Dostojevski legt deze verklaring in de mond van een Engelsman, een vriend van de verteller; Multatuli's verteller analyseert een door hem gadegeslagen speelster; ‘Arbeiden had ze niet geleerd. Nooit kwam het in haar op, dat inspanning pligt wezen kon, of zelfs dat inspannen mogelyk was. Wat niet in haar schoot viel, ving ze niet op, en 't lot had al zeer ongerymde seriën van voorspoed moeten verzinnen om het pad van die vrouw op iets anders te doen uitloopen dan een sterfbed van stroo.’ (M 293-294); en bij Dostojevski: ‘Volgens mij zijn alle Russen zo of neigen ze ertoe zo te zijn. Als het de roulette niet is, dan is het wel iets vergelijkbaars. Uitzonderingen zijn te zeldzaam! U bent niet de eerste die niet begrijpt wat arbeid is (...) Roulette - dat is een bij uitstek Russisch spel’ (D xvii).
Een vergelijking van De speler met Millioenen-studiën levert een serie opvallende overeenkomsten op. Dostojevski en Multatuli zijn het over het spel en de zin daarvan, over de roulettezalen, het publiek en de entourage in de Duitse Kurorte verbluffend vaak eens. Zij hebben het eigentijdse fenomeen bestudeerd en vastgelegd in hun romans en daarmee bijgedragen tot de algemene mening over roulette die nog steeds heerst: roulette is een vooral psychologisch slim doordachte vorm van geldklopperij die voornamelijk onder mensen met een sterke fantasie haar slachtoffers vindt. De speler is geen verwerpelijke lafaard maar ‘in elke speler ligt de kiem van een held’.
Dit citaat komt uit Marcellus Emants' Monaco (1878), een werk waar alweer dezelfde meningen over roulette in staan, die hij illustreert aan de hand van drie spelerstypen: de jonge dromer, de verlaten minnaar en de man zonder illusies.
In de twintigste eeuw is het thema roulette geen belangrijk romanthema meer. Misschien komt dat, omdat de behandeling ervan in de negentiende-eeuwse roman een vaste opvatting over dit, toen actuele, onderwerp heeft doen ontstaan.
Dostojevski's speler die al spelend met het lot denkt te vechten, vecht vooral om onder zijn eigen, moeilijk te dragen, lot uit te komen, om ‘in uw ogen een ander mens te worden en geen slaaf meer.’ Niet geloofd of zelfs in het geheel niet gelezen worden, is het lot waartegen Multatuli's Ik-figuur zich wil verzetten.
Beide romans tonen aan dat roulettespelen niet het middel is om de gewenste lotsverandering te bewerkstelligen. Millioenen-studiën bewijst dit mathematisch en toont de gevaren en ook het belachelijke van dit waanidee aan de hand van een serie spelerstypen aan. In De speler toont de auteur de ondergang van een hoofdpersoon die het doel dat hij bereiken wil tenslotte geheel verwart met het middel waarmee hij dit denkt te doen: hij speelt niet meer om als een ander mens verder te kunnen leven, maar hij leeft uitsluitend nog om te kunnen spelen. Het spelerschap wordt door Multatuli vooral mathematisch bekeken en de mensen rond de roulette worden scherp geanalyseerd. De emoties die het spel oproept, zijn van buitenaf waargenomen en als symptomen vastgelegd. De Ik-figuur heeft zelf geen deel aan deze emoties maar verwerpt ze.
Als Dostojevski dit thema gaat onderzoeken via zijn romanfiguur, dan onderzoekt hij vooral de emotionele kant ervan en geeft de gevoelens die spelen oproept, nauwkeurig weer in hun steeds toenemende heftigheid. Het gevolg is dat zijn roman een fascinerend verslag vormt van hoe verslaving innerlijk ervaren wordt.
| |
Noot
M 140 = bladzijde 140 van Multatuli, Millioenen-studiën. Delft 1872.
Dv = hoofdstuk v van F.M. Dostojevski, De speler. De vertalingen van de citaten zijn van A. Wijzenbroek.
|
|