Maatstaf. Jaargang 28
(1980)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 35]
| ||||||||||||||||||||
Peter Krug Alexander Koeprin‘Van onze hedendaagse schrijvers beschouw ik Koeprin nog steeds als de meest begaafde...’ In de jaren zestig en zeventig van de vorige eeuw werd het denken van een belangrijk deel van de Russische intelligentsia bepaald door een utopisch radicalisme. De jongere generatie na 1880 treedt het optimistische vooruitgangsgeloof van de vaders evenwel met een groeiende scepsis tegemoet. Dit wantrouwen tegenover het politiek idealisme en de hooggespannen toekomstverwachtingen vindt zijn verklaring in de teleurstellende ontwikkeling na de bevrijding van de boeren in 1861. De Russische moezjiek was niet langer een lijfeigene, gebonden aan het landgoed van de adellijke grootgrondbezitter, maar verder onderging zijn positie nauwelijks verbetering. Ingrijpende politieke hervormingen bleven achterwege terwijl de sociale tegenstellingen groeiden. Na de moord op de hervormingsgezinde ‘tsaar-bevrijder’ Alexander ii in 1881 vierde de reactie onder Alexander iii (1881-1894) hoogtij. Vele intellectuelen trokken naar het buitenland. Rond 1880 verdwijnt langzamerhand een oudere generatie van belangrijke klassieke schrijvers. De sociaal geëngageerde dichter Nekrasow stierf in 1878, Dostojewskij en PisemskijGa naar eind1. in 1881, Toergenew in 1883, Gontsjarow, de schepper van Oblomow, in 1891, terwijl Tolstoj in een geestelijke crisis geraakte, die het einde betekende van een periode, waarin zijn grote klassieke romans tot stand kwamen. Jongere auteurs beperkten zich tot een weergave van de werkelijkheid, zoals zij die zagen, zonder zich te verliezen in radicale en utopistische idealen. Zij streefden een realisme na, dat Tsjechow heeft omschreven als ‘het weergeven van het leven zoals het is’. In een brief uit 1888 spreekt hij zich nog duidelijker uit: ‘Ik ben van mening dat het niet de zaak is van de bellettrist problemen over God, het pessimisme en dergelijke op te lossen. Zijn taak is het alleen te beschrijven wie wat gezegd heeft over God of over het pessimisme, en onder welke omstandigheden. Een schrijver moet geen oordeel vellen over zijn personages en wat zij zeggen, maar alleen een onpartijdige getuige zijn.’ Bij vele neorealisten, bij schrijvers als Garsjin, Boenin en Andrejew overheerst een diep pessimisme. Ook het latere werk van Tsjechow, dat vele neorealisten inspireerde, heeft een pessimistische ondertoon. Korolenko weet het pessimisme te doorbreken door zijn vertrouwen in de kracht van het goede in de mens. De sociaal geëngageerde Gorki vindt een nieuwe haven in het socialisme. Men kan niet zeggen dat de neorealisten een school vormden of een bepaald programma voorstonden. Zij tekenden het eentonige trieste leven op het platteland, de grauwe armoede in de steden, het lot van ‘de wezen van de aarde’ zoals Remizow de paupers en ontrechten noemde. In 1901 richtte GorkiGa naar eind2. de uitgeverij ‘Znanije’ (= kennis) op, die zich vooral ten doel stelde het uitgeven van populair-wetenschappelijke literatuur. Deze uitgeverij kreeg al spoedig enige faam als centrum van een groep neorealisten, voor het grootste deel maatschappelijk geëngageerde journalisten met verschillende politieke opvattingen. Vier van hen zouden tenslotte ook buiten Rusland bekendheid krijgen: Gorki zelf, Boenin, Andrejew en Koeprin. | ||||||||||||||||||||
LevensloopAlexander Iwanowitsj Koeprin werd in 1870 in de kleine provinciestad Narowtsjat (gouvernement Penza) geboren als zoon van een ambte- | ||||||||||||||||||||
[pagina 36]
| ||||||||||||||||||||
naar van verarmde adel. Toen de jongen een jaar oud was, stierf zijn vader. Het gezin verhuisde naar Moskou, waar de zevenjarige Alexander op een wezenschool werd geplaatst. Na de kadettenschool en de militaire academie in Moskou bezocht te hebben, ging hij in de jaren 1890 tot 1894 in militaire dienst. Hij vestigde zich hierna in Kiew, de stad waarover Konstantin Paoestowskij met zoveel liefde schreef in zijn Verre jaren.Ga naar eind3. Na de revolutie emigreerde Koeprin naar Parijs. Hij geloofde niet in een ‘paradijs onder geladen geweren’. In 1937 keerde hij ziek naar zijn vaderland terug, waar hij in 1938 in Leningrad overleed. Armoede, gebrek en afhankelijkheid van verschillende weldoeners kenmerkten de kinderjaren van Koeprin. De herinneringen hieraan klinken door in deze regels uit het verhaal ‘De rivier van het leven’ (1906): ‘Mijn eerste indrukken als kind zijn onlosmakelijk verbonden met de zwerftochten langs vreemde huizen, gebedel, slaafse glimlachjes, kleine, maar ondraaglijke beledigingen, kruiperigheid, huilerige, zielige grimassen, en deze vulgaire kwellende woorden: een stukje brood, een druppel, een kopje thee...’ Koeprin begint zijn literaire carrière evenals Tsjechow en Gorki onder weinig rooskleurige omstandigheden. Zonder middelen van bestaan komt hij na zijn diensttijd in Kiew terecht: ‘Ik belandde in een mij geheel onbekende stad... zonder geld, zonder familieleden, zonder vrienden... Bovendien was het ergste, dat ik totaal geen kennis bezat, noch wetenschappelijke noch praktische kennis...’ Koeprin wordt medewerker van enkele kranten in Kiew. Hij schreef hiervoor korte verhalen, schetsen van gebeurtenissen in Kiew, die vaak aan het eerste werk van Tsjechow herinneren. De rusteloze bohémien Koeprin beoefende de meest uiteenlopende beroepen, niet alleen journalist maar ook kruier, fabrieksarbeider, koorzanger, sigarenmaker, landmeter, acteur, tandarts en visser. Dit vagebonderende leven bracht hem evenals Gorki met alle lagen van de Russische samenleving in aanraking. Zijn eerste verhalen voor kranten in Kiew geschreven, trokken al spoedig de aandacht. Tsjechow en Boenin zagen in hem een verwante geest en prezen zijn werk. Tolstoj noemde hem in 1908 ‘het belangrijkste nieuwe Russische talent’. Door zijn eenvoudig taalgebruik, zijn schetsen van het leven in de grote stad, de kazernes, de bordelen, het circus, de havenkroegen, maar ook door zijn verhalen over dieren (hij was een bewonderaar van Jack London) vond Koeprin al spoedig vele lezers. Zijn literaire voorkeur blijkt uit zijn essays over Knut Hamsun (1908), Rudyard Kipling (1908) en Jack London (1911). Koeprin wordt ondanks de romantische en lyrische ondertoon in een aantal verhalen tot de neorealisten gerekend, die los van iedere ideologie, van ieder esthetisch apriori poogden het Russische leven uit te beelden zoals het was. De roman Het duel (1905) verzekerde hem een bijzondere plaats in de Russische literatuur rond de eeuwwende. Onderwerp is immers het Russische garnizoensleven dat Koeprin zelf jarenlang van nabij had leren kennen. De roman biedt een somber beeld van het morele verval van de officieren, het grauwe bestaan van de beroepsmilitairen, de zinloze drilsystemen, de kwellingen waaraan de recruten worden onderworpen. Koeprin gaf een andere kijk op het leger dan Tolstoj in zijn verhalen ‘De stormaanval’ en ‘Verhalen uit Sebastopol’, waarin de acties van het leger in oorlogstijdworden getekend. Ik noem hier eerst nog enkele titels van verhalen van Koeprin alvorens nader op zijn werk in te gaan: Olesja (1898), In het circus (1901), Het moeras (1902), De witte poedel (1904), Het duel (1905 ), Stafkapitein Rybnikow (1906), De rivier van het leven (1906), Gambrinus (1907), Smaragd (1907), Listrigonen (1907-1911). Grote opschudding veroorzaakte zijn roman over de prostitutie in Kiew De kuil (1909). Tenslotte noem ik De granaten armband (1911). Koeprin was een typische vertegenwoordiger van het neorealisme in zijn verzet tegen de kwasi-diepzinnigheid van de Russische symbolisten en hun vage religiositeit. Het neorealisme richtte zich op de concrete actualiteit, de ar- | ||||||||||||||||||||
[pagina 37]
| ||||||||||||||||||||
moede en het kille, monotone leven in de Russische dorpen, zo trefzeker getekend in de verhalen van Gorki, in ‘De boeren’ en ‘Boerenvrouwen’ van Tsjechow en ‘Het dorp’ van Boenin.Ga naar eind4. Kenmerkend voor het werk van Koeprin is een neorealisme waarin een maatschappijkritische ondertoon niet ontbreekt. Vaak is er ook een Nietzscheaanse voorkeur voor vitale, robuuste figuren in zijn verhalen te bespeuren. Zijn sympathie gaat uit naar circusacrobaten, duikers, vliegers en gewiekste spionnen. Veelzeggend is deze regel over het circus: ‘Daar is de mens zoals hij werkelijk is. Sterk en vermetel heft hij lasten op, springt, galoppeert op zijn paard, en in elk van zijn bewegingen is gezang en schoonheid des levens.’ Deze bewondering voor kracht en vitaliteit spreekt ook uit de verhalen over Griekse vissers uit de Krimhaven Balaklawa, verschenen onder de titel Listrigonen (1907), waarin het lyrisch talent van Koeprin zich volledig ontplooit. Hij hield van deze robuuste, ongecompliceerde mensen in wier midden hij enige tijd doorbracht. Koeprins werk mist de psychologische diepgang van Boenin, maar hij is een scherp waarnemer. Terwijl voor Boenin het individu uitgangspunt blijft, heeft Koeprin meer aandacht voor het milieu, de ‘Umwelt’, het sociale patroon. Hij kent vele milieus: de kazernes, de rijke landhuizen aan de Zwarte Zee, de kroegen in Odessa, de bordelen van Kiew. De milieus en figuren, die Koeprin boeien, krijgen in de gereglementeerde Sowjet-literatuur vrijwel nauwelijks aandacht, een enkele uitzondering daargelaten zoals De dief (1928) van Leonid Leonow, spelend in de wereld van avonturiers, circusartiesten en bandieten. | ||||||||||||||||||||
Het eerste werkDe novelle ‘Moloch’ (1896) heeft de beginnende industrialisatie tot onderwerp, gezien door de ogen van de jonge ingenieur Bobrów, een nonconformist, die zich eenzaam voelt in een milieu waarin alles onderworpen is aan de moloch van de industrie. Twee gebeurtenissen maken een diepe indruk op hem. De jonge kokette Nina, waarvoor hij een vage liefde voelt, wendt zich van hem af en zoekt haar heil bij de rijke industriemagnaat Kwasjnin. Een andere gebeurtenis, die hem diep treft, is een arbeidersoproer, dat oorzaak is van de ondergang van de fabriek door een brand. Bobrow blijft de intellectueel, die het gebeuren met de nodige distantie waarneemt en die zich niet - zoals zovele van zijn revolutionaire tijdgenoten - bij de arbeidersklasse aansluit. Dit was ook karakteristiek voor Koeprin zelf. Hij zag het proletariaat als een anonieme en elementaire kracht, die geen bevrijding kon brengen. Koeprin toont overigens een duidelijke afkeer van het opkomende kapitalisme met zijn industrialisatie en sociale spanningen. De problematiek van de industrialisatie hield ook Tsjechow bezig in korte verhalen uit dezelfde periode zoals ‘Een doktersbezoek’. De nieuwe industriëlen treden als onsympathieke ‘nouveaux riches’ op in Tsjechows verhalen ‘Het masker’ en ‘Dronken’. Anders dan Tsjechow en Boenin heeft Koeprin echter geen aandacht voor de met de industrialisatie gepaard gaande morele en materiële ondergang van de ‘adelsnesten’, waarin een ondergaande aristocratie zich poogde te handhaven. Het weinig gastvrije landschap van Polesië met zijn moerassen, wouden, meren en armoedige dorpen vormt het decor van de novelle ‘Olesja’ (1898). Aan dit verhaal liggen Koeprins eigen ervaringen in dit zuid-westelijk deel van Rusland ten grondslag. Zoals in verschillende andere schetsen zijn het ook hier weer underdogs die als hoofdpersoon figureren: een grootmoeder en een kleindochter, beiden over bovennatuurlijke gaven beschikkend en daardoor als heksen geweerd uit de bekrompen dorpssamenleving. De ik-figuur van het verhaal ontmoet hen min of meer bij toeval in de bossen, waar zij in een hut een eenzaam bestaan leiden. Er ontwikkelt zich een liefdesverhouding tussen de ik-figuur en de jeugdige, onontwikkelde maar karaktervolle Olesja. Ook in dit verhaal wordt | ||||||||||||||||||||
[pagina 38]
| ||||||||||||||||||||
de lezer getroffen door het observatievermogen van de schrijver, zijn indringende natuurbeschrijvingen en zijn karakteristieken van de arme boeren en jagers. Zijn verhaal herinnert aan de Aantekeningen van een jager van Toergenew. In zijn natuurbeschrijvingen is hij niet de mindere van auteurs als Lermontow, Korolenko, Toergenew, Prisjwin of Kazakow. Een enkele passage, waarin Koeprin de komst van de lente beschrijft: ‘Dit jaar kwam de lente vroeg en overal tegelijk en, zoals vaak in Polesië, onverwachts. Door de straten van de dorpen liepen onstuimige, bruine, glinsterende beekjes, die heftig rond de stenen op hun weg bruisten en in hun stroom spaanders en ganzedons lieten rondwentelen. In grote plassen spiegelde het water de blauwe lucht waarin ronde, witte wolken dreven, die schenen te draaien. Van de daken vielen in snelle regelmaat hardtikkende druppels. De mussen, die in grote zwermen waren neergedaald op de wilgen langs de weg, tsjilpten zo luidruchtig en opgewonden dat geen andere geluiden te horen waren. Overal was de vreugdevolle onrust van het leven voelbaar...’ De idylle tussen de hoofdfiguur en Olesja is van korte duur. Hij vraagt haar ten huwelijk, maar de verbintenis komt niet tot stand. Wanneer het meisje zich voor het eerst alleen naar de kerk begeeft, wordt zij door een joelende menigte omringd. Zij vlucht en wanneer de ik-figuur nog eenmaal de armelijke hut bezoekt, zijn de bewoners overhaast en voor altijd vertrokken. Nog in 1931 schreef Koeprin in Parijs een korte schets ‘Nacht in het woud’, dat ook reminiscenties bevat aan zijn verblijf in Polesië: ‘Daar nam ik de machtigste, nobelste, grootste, vruchtbaarste indrukken in mij op.’ Door zijn romans Het duel (1905) en De kuil (1909) verwierf Koeprin grote bekendheid, omdat zij twee onderwerpen behandelden, die in het toenmalige Rusland wel de nodige emoties moesten oproepen: het leger en de prostitutie. Het duel verscheen toevalligerwijs in het jaar, dat Rusland in de oorlog tegen Japan twee vernietigende nederlagen leed, nl. bij Moekden en Tsoesjima. Radicale journalisten citeerden uit Koeprins werk bij hun aanvallen op het tsaristische regime en het leger. Toch had de neorealist Koeprin dit verhaal allerminst bedoeld als een revolutionair geschrift. | ||||||||||||||||||||
Het duelHoofdpersoon is de jonge luitenant Romasjow, die wat integriteit en menselijkheid betreft ver uitsteekt boven het cynische milieu waarin hij moet verkeren, maar anderzijds niet bij machte is zich te onttrekken aan wat in dit milieu als traditie en norm geldt. Aanvankelijk geloofde Romasjow nog in de zin van de militaire loopbaan maar langzamerhand bekroop hem de twijfel aan het nut van een beroep dat toestaat dat minderen als ‘Untermenschen’ worden behandeld, onderworpen aan zinloze drilsystemen, voorschriften en traditionele regels. Een liefde voor een getrouwde vrouw, in feite een demonische figuur, brengt Romasjow in moeilijkheden. Na een heftig conflict tussen hem en de echtgenoot van de vrouw tijdens een officiersfeest wordt besloten dat slechts een duel genoegdoening kan bieden voor de wederzijdse beledigingen. In dit duel vindt Romasjow de dood. Een merkwaardige outsider in dit corrupte, cynische milieu is de echt-Russische figuur van Nazanskij, een in wezen humaan en dichterlijk mens, die echter niet tegen het leven bestand is en aan de drank te gronde gaat, een zwakke figuur evenals Lajewskij in Tsjechows gelijknamige verhaal ‘Het duel’. Merkwaardig hoe ook in dit werk van de koele waarnemer, die Koeprin altijd tracht te zijn, een enkele keer een diep medelijden met de ‘vernederden en gekrenkten’ doorbreekt, dat herinnert aan Dostojewskij en Tolstoj. Ik denk bv. aan enkele passages waarin de ontmoeting van Romasjow met de zieke soldaat Chlebnikow wordt geschetst: ‘Plotseling ging een warme stroom van zelfverloochening en oneindig medelijden door hem heen. Zijn eigen persoonlijk leed voelde hij nu klein en nietig, zichzelf volgroeid en sterk van geest in vergelijking met die schu- | ||||||||||||||||||||
[pagina 39]
| ||||||||||||||||||||
we, opgejaagde man... Romansjow boog zich nu over het hoofd van Chlebnikow heen, die onrustig heen en weer bewoog op zijn knieën. Hij ving de geur op van dit vuile, ongezonde lichaam, van die ongewassen haren, de zure stank van die jas, die ook in de slaap gebruikt werd. Een eindeloze smart, ontzetting, onbegrip, maar ook een diep schuldgevoel vervulden het hart van de officier en pijnigden en kwelden hem. Terwijl hij zich langzaam over het kort geknipte, stekelige, vuile hoofd boog, prevelde hij nauw hoorbaar: “Mijn broeder”. Chlebnikow greep de hand van de officier en Romasjow voelde er warme tranen en de koude kleverige aanraking van een paar vreemde lippen op...’. Dergelijke passages zijn overigens niet karakteristiek voor het werk van Koeprin, die vóór alles realist wil blijven, afkerig van sterke sentimenten. Het duel betekende een demasqué van een militaire kaste, die als steunpilaar van het tsaristisch regime gold. Tekenend voor de houding van het grote publiek is een opmerking van Ilja Ehrenburg in zijn autobiografie Mensen, jaren, leven waarin hij over zijn jeugdperiode rond 1905 schrijft: ‘Ik las die boeken, waarover de volwassenen in mijn tegenwoordigheid niet spraken: Gorki, Leonid Andrejew, Koeprin.’ Toch was het Koeprin niet in de eerste plaats te doen om een aanklacht tegen een corrupt systeem, maar veeleer om een realistische schets van onmenselijkheid en ontluistering. Grondgedachte van Het duel is, dat de mens een speeltuig is in handen van onkenbare machten en niet weet wat hij van het leven kan verwachten. Het grauwe militaire bestaan was al eerder een thema van korte verhalen bij Koeprin geweest, nl. in ‘Nachtkwartier’ (1895) en ‘Nachtdienst’ (1899). Russische officieren treden ook in novellen van Tsjechow op, zoals ‘De kus’ en ‘De echtgenoot’, maar deze verhalen missen iedere kritische ondertoon. Een duidelijk protest klinkt wèl door in Tsjechows verhaal over een gewone soldaat ‘Goesew’ (1890). Een geheel andere thematiek heeft Koeprins korte verhaal ‘Kapitein Rybnikow’ (1906), de geschiedenis van een Japanse spion, die zichzelf verraadt, wanneer hij bij een prostituée in zijn slaap uitroept: ‘Banzai.’ Underdogs in de Russische samenleving vormen opnieuw de hoofdpersonen in Koeprins verhaal ‘De witte poedel’. Twee zwervers, een oude man en een jongen van twaalf jaar trekken langs villa's aan de Zwarte Zee om met muziek en acrobatiek enkele roebels te verdienen. Een witte poedel vertoont zijn kunstjes voor het rijke publiek. Wanneer de poedel door bewoners van een villa wordt opgesloten, dringt de jongen 's nachts in de tuin van de villa door en weet met het slimme diertje te vluchten. Het verhaal is even ontroerend als Tsjechows meer bekende vertelling over de hond ‘Kasjtanka’. ‘Ik was een toneelspeler’ (1906) is een ironisch geschreven schets over het leven in de toneelwereld. Koeprin had het trieste bestaan van vele acteurs en actrices gekend en wist wat zich afspeelde achter de coulissen. Over deze toneelspelers die zichzelf - zoals Koeprin zegt - beschouwen als ‘de hogepriesters van de kunst’ schrijft hij: ...‘En dan was er Androsowa, zo zuiver en fijngevoelig en mooi en begaafd, die werkelijk de kunst diende temidden van deze mengelmoes van platvloersheid, stompzinnigheid, sluwheid, bluf, onwetendheid en losbandigheid...’ Maar ondanks het sarcasme en de bitterheid, die in dit verhaal doorklinken, besluit de ik-figuur zijn relaas met de woorden: ‘Je kunt zeggen, dat ik daar, waar ik angst en lijden en honger en vernedering had gekend, een deel van mijn hart voor altijd had achtergelaten.’ In 1906 publiceerde Koeprin ‘De rivier van het leven’, het verhaal van een jonge studentrevolutionair, die zich in een armelijk dorpslogement verbergt voor de politie maar in het besef, dat hij ontdekt zal worden, zelfmoord pleegt. Hij haat de zelfverzekerde liberalen, de bekrompen, zelfvoldane ambtenaren en professoren, de kolonels, de radicale vrouwelijke artsen: ‘De zielen van deze mensen zijn dood.’ Het accent valt op de zinloosheid van vele revo- | ||||||||||||||||||||
[pagina 40]
| ||||||||||||||||||||
lutionaire ideeën en acties. Treffend weet Koeprin ook de banale en kille sfeer van een armzalig dorpshotelletje op te roepen. De titel is ontleend aan dit citaat uit een brief, die de student nalaat: ‘De rivier van het leven, hoe machtig is zij! Vroeg of laat zal zij alles wegvagen en alle burchten slopen, die de vrijheid van de geest gevangen houden.’ Blijkens ‘De rivier van het leven’ distantieerde Koeprin zich duidelijk van de revolutionaire bewegingen en hun fanatieke aanhangers. De hoofdpersoon verraadt immers zijn kameraden en weet geen andere uitweg dan zelfmoord. Hij tekent hierin eenzelfde innerlijke ontreddering van een revolutionair, die Leonid Andrejew tot thema maakte van zijn verhaal ‘De zeven gehangenen’, dat twee jaar later (1908) verscheen. Dit leidde tot een verwijdering tussen Koeprin en Gorki en een breuk met de uitgeverij ‘Znanije’. Koeprin voelde zich niet aangetrokken tot de revolutionairen en dogmatische marxisten, maar evenmin tot de symbolisten en de pessimisten als Andrejew en Artsybasjew.Ga naar eind5. Evenmin gaat zijn sympathie uit naar het in de Russische literatuur bekende type van ‘de overtollige mens’ of het Oblomow-type. Nooit vervalt hij tot het uitzichtloze pessimisme en nihilisme van een gedesillusioneerde intelligentsia zoals zijn bekende tijdgenoot Leonid Andrejew, die een revolutionair in het verhaal ‘De duisternis’ (1907) laat zeggen: ‘Als we met ons licht niet de gehele duisternis kunnen verlichten, laat ons dan maar het licht doven en zelf ook de duisternis ingaan...’ Koeprins liefde voor dieren maar ook voor het circusleven, voor de clowns en de dierentemmers blijkt uit verhalen als ‘Allez’, ‘In het circus’, ‘Olga Soer’ en ‘Lichter dan lucht’. In een aantal verhalen staat het kind centraal. Hiermee zet Koeprin één van de beste tradities van de Russische literatuur voort. Ik denk aan de jeugdherinneringen van Aksakow, Tolstoj en Gorki, aan de verhalen over kinderen van Tsjechow. Vooral de oprechtheid, zuiverheid en ongekunsteldheid van kinderen worden in Koeprins verhalen geaccentueerd. Een paard is hoofdfiguur in ‘Smaragd’ (1907). Het verhaal draagt als opdracht: ‘Aan de herinnering van het onvergankelijke bonte renpaard Cholstomer’ (Cholstomer is de titel van een verhaal van Tolstoj over een paard). | ||||||||||||||||||||
De kuilOver zijn roman De kuil (1908) zei Koeprin zelf: ‘Toen Lev Tolstoj De kuil had gelezen zei hij: “vuiligheid”. Misschien is het wel vuiligheid, maar dan moeten we ons ervan reinigen. En als Tolstoj, met al zijn genialiteit als groot kunstenaar, zelf over de prostitutie zou schrijven, zou hij een grote daad verrichten. Mijn pen is zwak, helaas, ik heb alleen geprobeerd het leven van de prostituées te belichten en te tonen, dat we hen anders moeten behandelen. Het zijn ook mensen...’ Uit deze roman over de publieke huizen in Kiew spreekt niet alleen duidelijk de sociale bewogenheid van Koeprin, het blijkt ook dat deze neo-realist scherp de maatschappelijke en psychologische achtergronden van de prostitutie onderkende. Hij schrijft met veel mededogen en zonder vals sentiment over deze zelfkant van de samenleving. De intentie van Koeprin bij het schrijven van dit boek blijkt ook uit de opdracht bij De kuil: ‘Hoewel ik weet, dat dit werk volgens velen zedeloos en onfatsoenlijk is, draag ik het van ganser harte op aan moeders en jeugd.’ Uiteraard brachten zijn beschrijvingen van een bordeel in Kiew, van de meisjes en hun gasten, grote opschudding teweeg in Rusland. Ook anderen hebben dit onderwerp aangestipt (ik denk hier bv. aan ‘Een zenuwtoeval’ van Tsjechow, het verhaal van een student, die na een bezoek aan een bordeel een toeval krijgt) maar nimmer was een zo gedetailleerd relaas gegeven van het leven in een publiek huis. In De kuil laat Koeprin een student zeggen: ‘Onze Russische kunstenaars van het woord - de meest oprechte en gewetensvolle kunstenaars van de hele wereld - hebben tot nu toe om de een of andere reden de prostitutie en het publieke huis | ||||||||||||||||||||
[pagina 41]
| ||||||||||||||||||||
ontweken. Waarom? Werkelijk, daar kan ik moeilijk op antwoorden. Uit weerzin misschien of uit kleinzieligheid, uit vrees voor pornograaf door te gaan... Of misschien ontbreekt het hun aan tijd, aan zelfopoffering en zelfbeheersing om in dat leven door te dringen en het van heel nabij te beschouwen zonder vooroordelen, zonder klinkende frasen, zonder schaapachtig medelijden, in al haar onmenselijke eenvoud en zakelijke realiteit...’ Uit deze woorden blijkt wat Koeprin bij het schrijven van deze sociale roman voor ogen stond. Koeprin kende door de vele beroepen, die hij had uitgeoefend beter dan welke Russische schrijver ook (Gorki misschien uitgezonderd) de verschillende lagen van de Russische samenleving, ook de demi-monde. In een suggestieve, levendige stijl geeft hij een kleurrijk panorama van een voorbije wereld met treffende karakteristieken van de verschillende vrouwentypes en hun bezoekers. Tekenend is Koeprins opmerking over de prostituées aan het eind van het eerste hoofdstuk: ‘Zo leiden ze in hun openbare harems, onafgebroken, maanden en jaren, dag in dag uit, een vreemd, onwezenlijk bestaan, uitgestoten door de maatschappij, vervloekt door het gezin, slachtoffers van de maatschappelijke drift, riolen voor de overvloedige stedelijke wellust, behoedsters van de familie-eer - vierhonderd domme, luie, hysterische en onvruchtbare vrouwen...’ Geweld en wreedheid, hypocrisie, verachting, jaloezie, haat, angst, alle menselijke attitudes en sentimenten komen in deze ‘etterende wond van de grote steden’ (zoals Koeprin de bordelen noemt) tot uiting. ‘Soms werd er iemand door een jaloerse rivaal neergeschoten of vergiftigd; soms, maar heel, heel zelden, bloeide er op deze mesthoop een tedere, vurige en zuivere liefde op; soms verlieten er wel eens vrouwen het huis, met behulp van hun geliefde, maar ze keerden er bijna altijd weer terug.’ Het tweede gedeelte van het boek is grotendeels gewijd aan een dergelijk geval. De student Lichonin neemt in een opwelling van ethische gevoelens een meisje uit het bordeel mee naar huis, maar de | ||||||||||||||||||||
[pagina 42]
| ||||||||||||||||||||
afstand tussen hen blijkt zo groot te zijn, dat de romance tenslotte eindigt in een bittere ontgoocheling voor het meisje. Ljoeba keert weer terug naar ‘het huis’. Koeprin geeft in verschillende gesprekken van zijn figuren zijn mening weer over de oorzaken van de prostitutie: psychologische èn sociale. Hij wijst op de omstandigheden van de meisjes tijdens hun jeugd, hun psychische problematiek, de armoede, maar ook de maatschappij, die de voorwaarden schept voor de prostitutie. Het zijn niet alleen economische en sociale oorzaken: een van de studenten zegt: ‘Zolang er eigendom is, zal er armoede zijn. Zolang het huwelijk bestaat, floreert de prostitutie. Weet je wie de steun en de voedingsbodem van de prostitutie zijn? Dat zijn de zogenaamde fatsoenlijke mensen, de keurige huisvaders, de onberispelijke echtgenoten, de liefhebbende broers. Zij zullen altijd een passend voorwendsel vinden om de betaalde ontucht te wettigen, te normaliseren en te banderolleren, omdat ze heel goed weten dat anders hun slaapkamers en kinderkamers erdoor overspoeld zullen worden. De prostitutie beschermt hun eigen, wettige alkoof tegen de wellust van anderen...’ Er is vaak gesproken over de ‘brede natuur’ (sjirokaja natoera) van de Rus. Dostojewskij's romanfiguren getuigen ervan. In De kuil is er de portier van ‘het huis’ Simeon. Hij is een sadist, hij berooft en slaat de meisjes. Maar tegelijk is hij een religieus mens. Koeprin zegt dan: ‘Zulke tegenstellingen kunnen immers alleen in de Russische ziel naast elkaar bestaan.’ Maar anders dan bij Dostojewskij en Tolstoj is er bij Koeprin geen sprake van redding en opstanding. Hij laat één van zijn romanfiguren ook zeggen: ‘Ik ken niets angstwekkenders dan die vereniging van volkomen oprechte vroomheid met een aangeboren neiging tot misdaad... de duivel weet of niet op een monsterachtige manier de echte religieuze extase in zijn ziel vervlochten is met godslastering, heiligschennis, met een of andere weerzinwekkende hartstocht, met sadisme of iets dergelijks!’ Beschrijvingen van voorvallen in het bordeel worden afgewisseld met gesprekken tussen studenten. In één van deze gesprekken zegt een student, die zich anarchist noemt: ‘Hoe slechter hoe beter, hoe nader tot het einde... Hoe slechter, hoe beter. Laten woede en haat zich in de mensheid ophopen, laat ze groeien en rijpen tot een monsterlijk gezwel - een gezwel ter grootte van de gehele aardbol. Eens immers, zal het openbarsten! Laat er verschrikking zijn en ondraaglijke pijn. Laat de aarde in bederf verzinken. De mensheid echter, zal er òf in stikken en ten onder gaan òf gelouterd herboren worden, in een nieuw heerlijk leven...’ Het is één van die bekende radicale uitspraken, die ook afkomstig zou kunnen zijn van zovele nihilisten en extremisten van Wjera Zasoelitsj tot hedendaagse terroristen. Het minst geslaagd en aanvaardbaar in deze roman vind ik de figuur van de Jood Horizont, een handelaar in blanke en niet-blanke slavinnen, die zijn eigen vrouw tenslotte in een bordeel achterlaat. Ontroerend daarentegen is het slot van deze vrij grote roman. Eén van de meisjes ontdekt, dat zij syfilis heeft en pleegt zelfmoord. De andere prostituées stellen alles in het werk om te verzekeren, dat zij een kerkelijke begrafenis krijgt en in gewijde aarde wordt begraven. De kuil is niet alleen een sociaalkritische roman maar bovendien een getuigenis van liefde voor de ‘vernederden en gekrenkten’ vergelijkbaar met een minder bekend verhaal van Koeprins tijdgenoot Alexej Remizow (1877-1957) met de sprekende titel ‘De poel’ (1908). Koeprins veelzijdigheid, zijn vermogen tot inleving in geheel verschillende mensentypen uit allerlei lagen van de Russische samenleving blijkt uit verhalen als ‘De Gambrinus’ (1907) en ‘De granaten armband’ (1911). Het eerste verhaal speelt in een zeemanskroeg in Odessa, Gambrinus geheten, naar de schutspatroon van de brouwers. Uiteenlopende typen, Russen, Oekraïners, Turken, Grieken en Engelsen ontmoeten elkaar hier. De centrale figuur is een Joodse violist, die met zijn muziek het tumultueuze leven in de kroeg beheerst en zich hier | ||||||||||||||||||||
[pagina 43]
| ||||||||||||||||||||
onmisbaar maakt. Hij wordt opgeroepen voor de militaire dienst ten tijde van de oorlog met Japan, keert terug, maar wordt slachtoffer van een pogrom, waarbij zijn arm onherstelbaar verlamd raakt. Hij speelt niet langer viool, maar verschijnt nu met een ocarina. Het verhaal eindigt met de veelzeggende regel: ‘Je kunt een mens verminken, maar de kunst kan alle dingen verdragen en zal alles overwinnen.’ In zijn treffende typering van het volksleven in de Russische havenstad herinnert dit verhaal aan Isaak Babels Verhalen uit Odessa. | ||||||||||||||||||||
De granaten armbandEen geheel ander milieu tekent Koeprin in de novelle ‘De granaten armband’ (1911). Het verhaal speelt in een badplaats aan de Zwarte Zee. De hoofdpersoon is de jonge vrouw van een hoge ambtenaar, die sinds jaren heimelijk brieven ontvangt van een haar onbekende bewonderaar. Het eigenlijke thema van het verhaal is de liefde in haar vaak wonderlijke vormen. Het verhaal krijgt een dramatische wending wanneer de hoofdpersoon op haar verjaardag van de onbekende een granaten armband met een brief ontvangt. Een onderzoek wijst uit dat de schrijver van de brieven een eenvoudige telegrafist is. De echtgenoot en de zwager van de vrouw zoeken hem op en hij krijgt de granaten armband terug na een terechtwijzing. Wanneer de vrouw hem per telefoon mededeelt geen prijs meer te stellen op zijn attenties, pleegt de telegrafist zelfmoord. Zijn leven is zinloos geworden zonder deze merkwaardige relatie met de hem vrijwel onbekende vrouw, die hij slechts een enkele keer ontmoette. Het tragisch gebeuren voltrekt zich in de herfstsfeer van het Russische zuiden, aan de Zwarte Zee. Koeprin weet niet alleen een beeld op te roepen van het rauwe leven in de zeemanskroegen van Odessa maar evenzeer van de sfeer van de ‘adelsnesten’ met een aristocratie, die zich nog nauwelijks bewust is van de naderende catastrofe die Tsjechow voorspelde bij monde van baron Tuzenbach in De drie zusters. Tekenend voor Koeprins houding tegenover de machten van zijn tijd is het verhaal ‘Anathema’ (1913), waarin een diaken in plaats van de kerkelijke vloek over Tolstoj aan de gemeente voor te lezen, een zegen over hem uitspreekt. Koeprin mist de lyrische kracht en het psychologisch inlevingsvermogen van Boenin, maar zijn verhalen getuigen van een sterk gevoel voor sfeer en van een dramatisch talent. De realist Koeprin schuwt de pathetiek en extravagantie evenzeer als het politiek en sociaal getuigenis. Een enkele maal klinkt een romantisch-lyrische ondertoon door zoals in ‘Olesja’ en ‘De granaten armband’. Koeprins liefde voor eenvoudige, sterke persoonlijkheden, zijn ontvankelijkheid voor de schoonheid van de natuur (‘Olesja’) hingen samen met zijn overtuiging, dat de mens zich te ver van de natuur, van de andere levende wezens heeft verwijderd: ‘Wij verloren hun natuurlijke schoonheid, hun gratie, kracht en behendigheid, hun volharding in de strijd met de natuur, hun levenskracht...’
Alexander Koeprin bleef in Frankrijk een vreemdeling met - zoals zovele van zijn landgenoten - een ongeneeslijk heimwee naar zijn geboorteland. In een brief uit 1932 schrijft hij bitter: ‘Werkelijk, de gehele wereld lijkt mij nu bedekt met een dikke sluier van algemeen egoïsme, misdaad, immoraliteit en dierlijke zelfzucht; in deze donkere atmosfeer zullen wij spoedig stikken...’ Geestelijke steun vindt hij in de lectuur van zijn geliefde schrijvers: Poesjkin en Tolstoj. In die jaren schrijft hij nog enkele verhalen over het circus, zoals ‘Olga Soer’ en een autobiografische roman De kadetten over de leerlingen van een militaire academie, een verhaal vol herinneringen aan het oude Rusland. Ook in dit laatste werk, dat niet het niveau haalt van zijn oudere novellen en romans, keren de bekende thema's terug: de liefde, de schoonheid van de natuur en ook het verlangen naar vrijheid. In 1937 keerde Koeprin naar de Sowjet-Unie terug. Andere emigranten als Aleksej Tolstoj | ||||||||||||||||||||
[pagina 44]
| ||||||||||||||||||||
en Andrej Bjelij waren hem hierin voorgegaan. Na een jaar overleed Koeprin in Leningrad. Koeprin toonde zich een geëngageerd schrijver, die evenwel geen partijganger was. De onafhankelijke vagebond, die Koeprin in wezen was, heeft in een moderne, geserreerde stijl, in een proza van voorbeeldige helderheid een afspiegeling gegeven van zijn eigen trieste levenservaringen met als kleurrijk decor het oude Rusland rond de eeuwwende. Hij staat aan de zijde van de ‘vernederden en gekrenkten’ die hij trefzeker, zonder idealisering heeft getekend in een veelzijdig oeuvre, waarin figuren uit alle lagen van de maatschappij optreden. Ook in de Sowjet-Unie heeft men - zij het met enige reserves - moeten erkennen, dat Koeprin één van de belangrijkste moderne auteurs was. Nog onlangs verschenen herdrukken van verschillende van zijn verhalen. De vraag is of het werk van Koeprin in West-Europa wel de erkenning heeft gevonden waarop het recht heeft. In het Nederlands werden slechts twee romans vertaald en zijn talloze korte verhalen bleven vrijwel onbekend. Het moest onnodig zijn te pleiten voor een Nederlandse vertaling van het omvangrijke, boeiende en veelzijdige oeuvre van Koeprin. Wie kennis neemt van hetzij de oorspronkelijke Russische uitgaven, hetzij van de Duitse of Engelse vertaling raakt al spoedig overtuigd van het formaat van deze bijzondere nog te weinig bekende Russische realist. Ik sluit mij graag aan bij een uitspraak van één van de belangrijkste Sowjet-auteurs, Paoestowskij, over Koeprin: ‘Bijna alle werken van Koeprin zijn autobiografisch. Alle dromers en verliefden in het leven in zijn verhalen - zij zijn Koeprin zelf. Koeprin was een man uit één stuk, spontaan, hij kende geen aanstellerij, geen pose, geen gezwets. Daarom werd hij onweerstaanbaar aangetrokken door eenvoudige en markante lieden, zoals hij zelf was.’ | ||||||||||||||||||||
Bibliografie
|
|