| |
| |
| |
J. Eijkelboom Vier vertalingen naar John Donne
Heilige sonnetten
I
Gij schiep mij, zal uw werk dan zó vergaan?
Herstel mij thans, mijn einde is nabij;
Ik snel al naar de dood en hij naar mij,
Met al mijn vreugden is het haast gedaan.
Ik durf mijn doffe blik niet laten gaan:
Van achter wanhoop, dood van voren, zij
Zaaien schrik en mijn zwak vlees wordt daarbij
Minder, hield mij niet bij de hel vandaan
Als gij niet boven zijn zou en ik kon
Niet naar u opzien om die plek te vlieden.
Maar d'oude vijand praat mij zo sluw om
Dat ik geen uur daar weerstand aan kan bieden.
Schenk gij mij vleugels om zijn list t'ontgaan
En trek mijn ijzren hart als een kompassteen aan.
| |
| |
| |
V
Ik ben een kleine wereld, knap gemaakt
Uit elementen en een hoger geest,
Maar zwarte zonde heeft voorgoed verweesd
Mijn beide helften, tot de dood ze haalt.
Gij die in hoger sferen zijt geraakt,
Voorbij de hemel een nieuw land betreedt,
Giet in mijn ogen toch een nieuwe zee
Zodat de wereld door mijn smart vergaat,
Of niet vergaat, maar schoongewassen raakt.
Of nee, verbrand hem maar. Helaas, het vuur
Van lust en afgunst heeft dat al gedaan
En mij nog meer vervuild. Die vlammen, stuur
ze t'rug o God; ontsteek dan in mijn geest
Hartstocht voor u, die mij verteert, die mij geneest.
| |
| |
| |
VII
Op aarde's vier verbeelde hoeken, steekt
Uw trompetten, engelen, rijst uit de doden
Op, verrijst, gij eindeloze stoeten
Van zielen, keert naar uw hulzen weer,
Gij allen die door water en vuur verteerd
Zijt, door oorlog, armoe, ziekte, 's werelds groten,
Door wanhoop, wetten, 't noodlot zijt verstoten,
En gij die God ziet, wie de dood niet deert.
Maar, Here, láát hen nog en laat mij rouwen
Want als mijn zonden 't àl te boven gaan
Is het wel laat om op uw gunst te bouwen
Wanneer wij bij u zijn; leer in dit laag bestaan
Mij nu berouw, want dat is even goed
Als schonk gij mij vergeving, met uw bloed.
| |
| |
| |
Een hymne aan God de Vader
Wilt gij die zonde van't begin vergeven?
Mijn zonde was't, al is het meer gebeurd.
Wilt gij de zonde die 'k bedreef vergeven
En die ik nog bedrijf, hoewel ik hem betreur?
Zo gij dat deed, 't is daarbij niet gebleven,
Vergeeft gij dat wat anderen misdreven
Door wat ik deed? Mijn zonde was hun deur.
Wilt gij de zonde die ik meed vergeven,
Die 'k meed en toch bedreef toen, keer op keer?
Zo gij dat deed, 't is daarbij niet gebleven,
Ik heb een zonde: vrees, dat als mijn leven
Gedaan zal zijn ik op de kust krepeer.
Maar zweer dat bij mijn dood uw Zoon zal geven
Het licht dat hij nu schenkt en ook weleer.
Als gij dat doet, dan is het mij om 't even,
| |
| |
| |
Notities in een grijze week
en 't is kwartier voor drieën.
Mijn hand ligt gelooid op de tafel.
omhooggehaald uit zwart moeras.
het breken ervan op de muur,
het heeft iets van welsprekendheid,
het heeft iets van kotsen.
dat zie je 's morgens heel vroeg.
Een meeuw wentelt, staat stil,
lijkt dan te wankelen, maar
heeft geen verleden, geen toekomst.
| |
| |
Waarom steeds listen beramen?
Het paringsritueel van mensen
van alle andere vogels tezamen.
Waarom láát je me niet mijn verdriet
om wat is foutgedaan om wat is misgegaan,
om mensen vernederd, taken verzaakt.
Nog even en ik ga weer leven,
| |
| |
| |
Vervulling
Vervulling leidt tenslotte tot verval.
Wie zal van 't einde weten
Maar soms weten wij zeker
dat het geenszins vermindert,
dat het altijd maar meer wordt,
als wij er niet meer zijn.
Het onuitsprekelijk, het moeilijk
terug te vinden, het overweldigend
niet toe te passen goed gevoel
| |
| |
| |
Rondeel
Ik vond een rondeel in mijn bed.
Het had handen, het had voeten
en daartussen was 't een zoete
weelde, die zich niet heeft verzet
toen ik mij, zonder belet
te vragen, niet op mijn hoede,
aan dit rondeel heb gezet.
Op de handen, op de voeten
heb ik toch niet zozeer gelet,
zo zuiver rond was al het goede,
het stevige, het lang vermoede
dat er voor mij was weggelegd.
Ik vond een rondeel in mijn bed.
Maak je niet meer uit de voeten.
| |
| |
| |
Terugval
Ik lag op je bodem en sliep.
Toen kwam er een engel die riep,
die klauwde mij razend om.
Maar toen, toen ik op wou staan
stortte naar het plafond.
Een nimmer te delgen schuld
ik ga nu voor eeuwig weg.
|
|