Maatstaf. Jaargang 28(1980)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 49] [p. 49] Boudewijn Maria Ignatius Büch Zeven lamenti De zelfmoord van Paul Celan ze zijn er weer: de ledikanten de bovenkamers, het voortgeplante eenzaam met wie ik eerder vreemde was in volstrekte kamers staat mijn tas wilde dat ik huiswaarts reed met Paul Celan nog uren moet ik liggen op vierhoog Amsterdam maar straks, wanneer de tram vertrekt vergeet ik hem. Tragiektraject het witte ondoordringbaar van Unlesbarkeit dieser Welt. Alles dopeelt. En altijd wordt de weemoed zachter. Hij is wel lief. Ontsnapt aan overbelicht de nacht. Maar dief van het ongelegen lied. Zou hij ooit nog aan mij denken? Of ben ik met hem in de dood en suite? [pagina 50] [p. 50] Een vogelbegrafenis mijn poes die heeft geen achternaam zij kan niet praten en zit vaak hele dagen voor het raam vliegen van de vogels af te kijken soms kan een Kauw haar niet ontwijken die bijt zij dan miauwend dood zo lag vanochtend in het morgenrood dat op de kamer hing, een beest in onderdelen mijn kat zat met een linkervleugel nog wat na te spelen ik spreek haar heel bestraffend toe loop naar de keukenkast en mompel: doet er niet toe terwijl zij zich zorgvuldig wast veeg ik met de stoffer poten, veren en een kop in het blik het zachte ruisen van de dood in een plastic zak. Bij koffiefilters, doppen en oud brood vuilnis, denk ik. Waarom ben ik voor de droefheid uitgeloot? [pagina 51] [p. 51] De jongen op vakantie ik wilde niet langer bij jou zijn. Liever slaap je toch alleen. Goudplevier - jij, schoon en lief die al het jongensleven kent maar niet de weemoed in het doodssegment waarin al mijn taal verzameld is ik ben daar duizend delen digitalis op enkel water. Wat vloog maakt ieder lied tot schijnbetoog want jij bestrijkt een ander ruim geen hemel en geen zeeschuim betrekt zich op jouw jongensheid jij reist door het Kanaal met vleugelboot van ms Vrolijkheid die aanvaart met de Prins/een scheepsjournaal [pagina 52] [p. 52] Een zeemansgraf ik zit bij Nereus aan de Amstel bier te drinken een dronken meisje giet een rode cocktail achterover. Zegt op mijn geluk te klinken jongelieden gooien glazen. Part noch deel heb ik aan deze nachtextaze ik ben hier niet, ik vrij met jou Ciboure (alle taal die reist retour) je las in bed: Hugo et la sexualité hoor 't verdomde ruisen van de zee morgen zal jij met de golven schoolslag vechten en zijn stof - al is 't weinig - aan jou hechten dan was je je met zeep en schuim door buizen keert hij weer in 't waterruim gesloten in een stelsel / onwaarschijnlijk konsekwent hels + zonder mankement [pagina 53] [p. 53] Kerkhof te Vorden zoals ik jou te Vorden zie. Het kerkhof met de eeuwen dood. Hier ligt geen stof meer om te treuren. Hier is het overlijden feest naast neergehaalde vliegers in de nacht: een beest met schoongebleekt karkas. De dichter Staring. daar rust het blauw op zijn verjaring en aan de linkerzijde, een jonggestorven Prins gebeiteld is de zerk niet meer van zins dan dat de kinderen tot Hem moeten komen het regent. Geen neerslag. Geen klagend tonen je bent een blonde Engel, jongen, en je leest tot Zich genomen, God zij gevreesd tussen zijden linten en plastic kransen ik wil vanavond in Ruurlo met jou discodansen [pagina 54] [p. 54] Lente te Coevorden Wat gij nu zijt, was ik voor dezen wat ik nu ben, zult gij dra wezen gaat aan de Looweg in geverfd schabloon het R.K. kerkhof te Coevorden open. Eerbetoon van ovale bloementrommels op de zerken emaille foto's, Johannes Drie, violenperken en achter aan de weg: het Engelen lot jong bestorven, vroeg bij God voorbij familie Blaauwgeers en Zouaven ligt op deze akker jongensgraven een Prins beneden blauwglazuren beelden het overschot van dertien jaar. Er spelen eksters. Wit en zwart hier heeft de dood tot op het bot volhard [pagina 55] [p. 55] Archeologie Op de Nieuwendijk. Een schutting met een kier een souteneur, een Prins op tenen, een blauw scholier zij kijken in de diepte. Ik sluit me bij hen aan een tiental heren zwoegt onder een stilgezette kraan zij strelen met een schepje zachtjes op de aarde op zoek naar iets van oudheidswaarde zij wroeten in verrotting en riolen vinden rijders, roest gereedschap. Eeuwenlang verscholen poetsen zij bot of been totdat het blinkt herstellen wat historie heeft verminkt de dichter is tevergeefs een archeoloog al delft hij op het omgekeerde/hemelhoog: het Kind wordt nimmer opgegraven voorgoed is dood zijn thuis; de haven Vorige Volgende