| |
| |
| |
Ed Leeflang Gedichten
De sperwer
Aan het einde van de middag
verraste de sperwer mij, de sperwer,
lang niet gezien - kon hij het zijn -,
was het de gesperwerde koekoek niet?
Zou het zover gekomen zijn
dat ik het vliegbeeld niet meer
in me had, konden wezens in
elkander schuiven, zo verschillend
geaard, zo anders op anderen
levend, ook dodend zo weinig hetzelfde?
Waar bewaart de wandelaar
de waarneming en hoe terecht is
zijn vreugde, als de herinneringen
gaan vliegen met elkanders vleugels?
Laat het de sperwer zijn geweest,
hoewel een vogelgids hem in het westen
Laat hij zich wagen in een slecht
geheugen, maar blijven jagen daar,
boven het bewegend leven, tussen
de stille bomen, onverwisselbaar, de
hoge struiken van het veld.
| |
| |
| |
Eerste regel
De ander is de ander is de steen,
die in de zwarte gracht verdween,
waarvan het oppervlak in kringen
verder verder sprak naar steeds
meer onberoerdheid heen. Ik zit
te drinken op het dak, kijk uit
over de stad en weet dat ik
geworpen heb met ogen dicht. Nog
lang heb ik gewacht totdat het
water weer gewone rimpels had,
de trekken van een stadsgezicht,
boven zijn bodem waar een steen
kon zijn beland met oud, onschuldig
begint men weer met muren verven,
dat is al oud. Waarom laat men
zo'n onbarmhartig om zich heen
grijpend gedicht niet na de plons
der eerste regel sterven?
| |
| |
| |
Juni juni
Het is juni van de brief zonder
postzegel, doe je jas uit, hier
Kijk, het vlas is wel het groenste
Wij zijn oud, o stellig, zonder
vleugels aan de klompen, goddeloos
geworden van de vele thee,
op de ijle wereld van Van Goyen
bleef; er doen ook van die lange
wilgenoevers aan de juni mee.
overdreven schermen langs de
bermen met het fluitekruid,
Juni is het als de elzetakken
groeien en de heksen handenwrijvend
denken aan hun nieuwe bezemsteel.
hebben van de zon hun tante
de geërfde gitten en briljanten
| |
| |
| |
Zoon
Hij staat bemiddelend bij
de barricaden, zijn vrienden zoeken
woedend naar een kamer, de macht
is ziek en ook nog ongelijk
Ik sta wel achter hem, hoe zou
ik dwarsliggen, ik geloof zijn ernst,
zijn harnas van karton, begin
te denken aan zijn handen die
hij zo nodig heeft wanneer hij
fluitsonates speelt. Dan volgt
zijn hele lijf, zijn hoofd, zijn geest.
Er is ook wel eens een vader
van de revolutie zelf geweest.
| |
Deu
Er is geen u die zich ontbonden heeft
tot in de tijd van olim, als energie
de aarde zetten voor de omloop geeft,
in regen neersloeg, in de kluten paarde.
Niets dan het lijf dat moet, dat als het
zenuwachtig ui snijdt, bloedt en met wat
geest op als een regenhoed, soms meer
soms minder voor de zondvloed beeft.
Er is een u die zich verbonden heeft
en uithoudt wat het doet, de adem
inhoudt, met de wereldleiders in de lift
die vastzit, zit te kaarten en afwacht
of de gek die vast twee huizen verder
leeft, toevallig in uw woning wezen moet.
| |
| |
| |
Oise
In de Oise zwommen wij, beangst
voor bloot zijn, voor de eerste
liefdesnacht, wel met hoop
gerustgesteld te worden, met
Hoe groot en schaduwrijk waren de
bomen, hoe ongevaarlijk de aken die uit
het impressionisme om de bocht tegen
de draad in kwamen opstomen. We
vroegen om een touw en hingen
lang achter het roer, lieten ons
verder sleuren. Dan haakten we
af en dreven terug met de
Zo onbestemd zouden we ons
weer moeten laten gaan en al is
het maar ergens belanden, dwars
geworden van het betreuren.
Dikke bossen koekoeksbloemen hoeven
niet eens langs de oever te staan,
noch van die blauwe die in de
avond als van angst gaan geuren.
| |
| |
| |
Biotoop
Je bent het kleine puin gewend geraakt,
het hoort, of je het wil of niet, tot de
biotoop waarvan je deel uitmaakt.
Je roert je in een onverplaatsbaarheid,
maar hebt je vastgehecht, misschien
zonder geschikt te zijn voor deze grond,
je hebt de aanleg voor diep wortelen
vanwege droogte toch niet echt. Althans
dat heb je vast gedacht. Het houdt je
bezig dat je in de schraalte niet
verdort, dat het op betere gronden met
geen kruising meer iets wordt. Jijzelf,
noch iemand anders vertrouwt zo'n nieuwe
variant, helm in de waterplas en dotter
in het zand. En dan nog voorzover dit op
mag gaan en van genoeg respect getuigt
voor zeden en gewoonten van een plant.
| |
| |
| |
Lees oden
Lees toch maar oden, zoon, dienstregelingen
mogen dan nauwkeuriger zijn, niet de precieze
tijd van afvaart en het hoelang of het
waarheen zijn de voornaamste vragen.
Lees oden om te weten dat daar sprake is
van tè verdachte goden die je koffers
willen dragen en dat het dan niet veel
meer uitmaakt of je treinen, boten,
Lees oden opdat je je van het waarom en
van de zin in reizen naar de fronten, naar
dan en toen, de herkomst van de dingen
op je tafel, het redeloos gezwijg van
iemand die je liefhebt vergewist.
Niet eens vooropgesteld dat je
in niemandsland belandt, denk niet
dat een reisgids de verbindingen
vandaar ook maar vermeldt.
Ja, lees oden. Niet om de tijd op
de perrons maar om de doodsdrift
|
|