| |
| |
| |
J.B. Charles Omzien naar profielen III
27. Ontmoeting met een indiaan. Ik heb een schoteltje met grote garnalen gegeten bij een eenvoudige chinees, die voor zijn doen laat open is, aan de rand van de stad. Ik leun een beetje achterover en drink nog een glas bier. Voorzichting komt een armoedige hond even kijken, maar hij keert weer om en verdwijnt alsof hij het toch prettiger vindt in de duisternis. Hij heeft zeker aan mijn manier van zitten al gezien dat ik vergeten heb iets voor hem over te laten. Er vliegen onder de lamp hele grote insekten met geweld heen en weer. Het meest naar buiten, denk ik, maar dan blijft de vraag waar ze vandaan komen uit de nacht. En nu stapt luchtig een slordig geklede niet al te schone man uit de nacht binnen, met een oude hoed op. Een man van wie je onmiddellijk zegt: dit is nou een indiaan. Hier is geen twijfel mogelijk. Tegelijk een leuk gezicht en een vriendelijk oud gezicht. Hij komt bij me zitten en vraagt een glas bier. Niet aan mij, dat dacht ik even, maar aan de chinees. Hij laat zien dat hij geld bij zich heeft. Mij vraagt hij daarna ook wat: of ik een nederlander ben.
Als ik dat niet ontken, schikt zijn gezicht zich tot nog diepere vriendelijkheid. Och, wel toch, en hoe is het met de kleine prinsesjes? Ik ben niet veel minder vriendelijk dan hij, ik antwoord hem lachend: ik geloof dat het allemaal mannetjes zijn tegenwoordig. Maar hij hoort mij helemaal niet. Hij lacht met zijn hele indiaanse gezicht en zegt: ‘Ach, die kleine prinsesjes! Drie zijn het er toch, he? Beatrix heet de oudste, en dan die tweede, hoe heet die nou ook al weer, en er is toch ook een derde?’ Ik weiger om het spel van tellen en noemen van namen van deze lieve oude indiaan mee te spelen maar bestel een nieuw glas bier voor hem. Ik merk op: ‘Ik geloof dat u een jaar of dertig, veertig achterloopt’.
‘Ach,’ zegt hij na lang wachten, ‘ik loop misschien wel duizend jaar achter.’ Hierop lachen wij elkaar nog eens extra toe.
Daarna stond ik op en ging ik weg. Het was niet te warm, het was niet windstil. Paramaribo heeft een aardige nacht over zich.
z8. Suriname. Het parlementslid ir. George Hindori zei gisteren bij de viering van de vierde Onafhankelijkheidsdag, in een radiorede, dat gebrek aan vaderlandsliefde en aan nationaal zelfrespekt de basisoorzaken zijn van de volksverhuizing naar Nederland. Hij voegde er aan toe dat geen rechtgeaarde surinamer de ogen voor dit probleem mag sluiten.
Moet iemand het zich verwijten, geen vaderlandsliefde te hebben? Ik heb het niet. Wel enigszins aardig is het als Nederland ergens wint met hardfietsen of voetballen, maar eigenlijk is dat nogal belachelijk en het heeft met liefde niets te maken. Nederlanders hebben goede dingen en slechte eigenschappen, hetzelfde geldt voor de belgen die met enkele goede eigenschappen óók veel verkeerde dingen doen, maar zanik niet, we hadden het over liefde.
Wie is een rechtgeaarde nederlander? Prins Bernard? Hij is een rechtgeaard lid van een internationale yet set, van een groep van well
| |
| |
to do paardenbezitters, waarom moet hij zonodig rechtgeaard heten in de nationaliteit die wij hem een keer, na zijn lidmaatschap van de ss (weten wij nu pas), hebben moeten toestaan? Ik vind hem nogal een duitser. Ik ken wel aardige duitsers, maar deze man die, toen wij hem nog helemaal niet kenden, een keer tot mijn opperbevelhebber benoemd is, reken ik daar, al ver voor ik het boek van Wim Klinkenberg gelezen had, niet toe.
29. Het Parlement. Een vertegenwoordiger van het javaanse bevolkingsdeel heeft verontwaardigd geroepen: ‘Vijftig procent van jullie is varken!’
De voorzitter hamert en zegt dat hij deze woorden niet kan toestaan, geachte spreker moet ze terugnemen. Hij doet het zonder dralen: ‘Nou goed, vijftig procent van jullie is niet varken.’
Het incident is gesloten.
30. Niet dat ik daar ook geweest ben. Ik heb ervan gelezen en ik weet nu dat ik een missie moet bedenken om dat land óók te gaan zien. De arktiese hoogvlakte is bijna helemaal steriel, maar net niet volledig. Er zijn piepkleine mosjes, er is gist, er zijn lichen, algen en bakteriën. Dat alles zou je, als je klein genoeg was, dicht opelkaar om je heen zien in een woud van één milimeter hoogte, tenminste wanneer je je zou bevinden in een van de droge valleien waar geen sneeuw ligt; een paar daarvan zijn er.
De bakteriën en de algen hebben geleerd in simbiose te leven: dode algen worden verslonden door de bakteriën en die bakteriën geven gas af dat door de levende algen wordt opgeslobberd.
Die zee daar voor de kust te zien, dat moet wel het einde zijn.
32. Het Derde Veld. Niemand zal beweren dat er vrede op aarde zou zijn wanneer er alleen een kommunisties en een westelijk blok zouden bestaan, maar koude oorlog zou tenminste onmogelijk zijn geworden. De kompetitieve verhouding tussen beide blokken wordt op het ogenblik namelijk helemaal bepaald door het tussengebied. Dit Derde Veld, waarop de punten liggen die men elkaar blijft betwisten, wordt gevormd door vroeger bijna volledig gekoloniseerde gebieden, maar is niet gelijk aan de Derde Wereld. Het zou niet juist zijn alléén dit Derde Gebied tussen de twee blokken met aandacht te overzien. De blokken hebben grensgebieden die nog niet muurvast bepaald zijn. Bij beide partijen is de eerste zorg dus, deze marginale velden te verdedigen, respektievelijk aan te tasten. Debiet op het vrije derde veld veroveren komt pas daarna. Het sowjetblok wil altijd nog liever Zuid-Slavië in zijn ban terugvoeren en Polen daarin vasthouden dan beslag op Iran of Indonesië leggen. Het westen zal zich meer krachtsinspanning getroosten Formosa te ‘houden’ dan, bijvoorbeeld, de Zuid-Molukken terug te veroveren.
30. William Blake. Helene Hanff kreeg in 1960 als kerstgeschenk een boek van de Giant Modern Library, waarin de volledige poëzie geselekteerd proza van John Donne, met de volledige poëzie van William Blake. Zij is daar niet helemaal aangenaam mee verrast.
‘Part iii begins - and God knows I quote -:
When, as a little boy, William Blake saw the prophet Ezekiel under a tree in a summer field, he was soundly trounced by his mother.
I'am with his mother. I mean, the back of the Lord God or the face of the Virgin Mary, all right - but why the hell would anybody want to see the prophet Ezekiel?
I don't like Blake anyway, he swoons too much, it's Donne I'm writing about -'enz.
To trounce is iemand een pak rammel geven, voor to swoon zou ik ouwehoeren kiezen, maar de redakteur van mijn woordenboek noemt het zwijmelen.
Nico Scheepmaker moet in zijn column geestdriftig over 84 Charing Cross Road hebben geschreven. Ik lees hem regelmatig maar deze
| |
| |
keer zal ik hem hebben gemist. Hoe volledig deel ik Scheepmakers geestdrift! Hoe eenvoudig kan een boek geschreven zijn om toch iemand dermate in te pakken, denk ik. Toegegeven, meneer Frank Doel van het antiquariaat dat tot een jaar of tien geleden nog op Charing Cross Road 84 gevestigd was, heeft de helft ervan voor zijn rekening genomen, het boekje bestaat immers uit de brieven die deze bediende in de winkel van Marks & Co, Booksellers, 84 Charing Cross Road, London, en de klant Helene Hanff in New York gewisseld hebben.
Tenslotte vind ook ik het werk van Blake onuitstaanbaar.
31. Wat is orde zonder recht? De vraag waar Neurenberg de rechtschapen burger die enkele milde vonnissen van na Wereldoorlog ii nog eens leest, voor stelt, is deze: wat kan hij doen, die meent dat er wèl misdrijven zijn gepleegd en dat de vrijgesprokenen wèl schuldig zijn? Bijvoorbeeld de generale staf van Hitler en bloc? Allemaal vrijwilligers. Zij hebben hem geholpen zijn oorlogen te voeren. Wat kan hij doen, voor wie het een misdrijf wordt, dit laatste nog te durven beweren? ‘What response is then open to the citizen who sees a conflict not between law and morality, but rather between law and his particular moral structure which refuses enforcement of this law?’ (Lewinson). Het lijkt erop dat hem niets overgebleven is om te kunnen doen, maar dat is nu juist waar niet iedereen zich bij neerlegt. Er zijn mensen die willen toegeven dat de eerste plicht van burgers is om loyaal te zijn. Voor de demokraten onder hen sluit loyaliteit ook de eis in om regeerders en hun ambtenaren voor hun daden ter verantwoording te kunnen roepen. Die er genoegen mee neemt dat ‘orde en recht’ formele zaken zijn, die aanneemt dat er slechte toestanden zijn en verkeerde dingen gebeuren zonder verantwoordelijke ‘daders’, helpt volgens demokraten mee de wereld kafkajaans te maken. Er is dan een anomie die op een keer terrorisme uit zal walmen. Wanneer het niet vervolgen van een inspekteur-generaal van het leger rationeel heet, omdat hij toevallig een zogenaamde prins is met wiens tuimeling een instituut als het erfelijke staatshoofdschap mee zou kunnen vallen, is het dringend noodzakelijk om het instituut ‘het prinsdom’ af te schaffen, zonodig het instituut ‘erfelijk staatshoofdschap’ erbij. Lewinson nog een keer: ‘McGeorge Bundy, Richard Nixon and Henry Kissinger can hardly defend themselves against the charges
of being war criminals in ways that an ordinary citizen could not. Though any injustice done to an individual is a cause for concern, there is greater reason to be concerned by the social consequences of not making such inquiries. Moreover, to move beyond a mere utilitarian justification, there remains, though now out of fashion, a view of the world which emphasizes our rootedness in a moral order which in itself generates demands that wrongdoers be identified and punished, even if only through stigmatization, in order to restore a moral harmony which is dislocated when injustice of the nature present in Vietnam occurs’.
En nogmaals: what response is then open to the citizen die voor een konflikt staat tussen het recht en de valse handgreep waarmee een zekere orde wordt gehandhaafd?
32. Totolica. Daar tript iets verder op het terrasje, tussen de andere vogeltjes, een duif niet groter dan een mus. Is 't mogelijk? Duifgrijs, jazeker, hoe zij zich keert en wendt, zij is overal een kleine duif. Zij ziet er uit als een jonge maar ook weer niet al te jonge juffrouw onder de vogeltjes.
‘Zeker,’ zegt Herbert, ‘dit is een duif, die noemen wij hier op dit eiland een Totolica.’
‘Goed,’ zeg ik hoofdschuddend, ‘ik vind het knap dat jullie hier zo'n vogeltje laten rondstappen, maar het zou niet op een duif moeten lijken. Voel je niet dat mijn hele voorstellingswereld hierdoor in verwarring raakt? Een echte lekkere duif heeft iets van een patser als hij loopt; dit is een mietje.’
| |
| |
‘Toch is het een duif,’ zegt Herbert vriendelijk, ‘zo bestaan zij hier nu eenmaal, het is niet anders.’
Dat brengt met een schok het besef bij mij terug dat Herbert homofiel is, ik was het vergeten en ik heb ‘mietje’ gezegd. Daarom beken ik nu: ‘Sorry, ik heb je toch niet gekwetst?’
Hij lacht van harte. ‘Eerlijk gezegd heb jij meer van een patser dan van een mietje, maar het stoort mij niet. Ik zeg immers, zo bestaan wij nu eenmaal, het is niet anders.’
33. Waakzaam. Een padvinderswoord, maar ik heb geen beter. De engelsen spreken van on the vigil. Op je hoede zijn, kunnen wij zeggen maar het is nog wel iets anders. Waakzaam zijn, betekent ideeën, middelen en ook personen goed uit elkaar houden.
Het is het minst moeilijk de ideeën of beginselen uit elkaar te houden. Zij dragen daartoe zelf voldoende bij, zij zetten zich immers tegen elkaar af, zij zijn elkanders bestaansvoorwaarden. Beginselen kunnen dus met weinig moeite uit elkaar gehouden worden, daar zijn het beginselen voor.
Dat iedereen het toch zo slecht doet, bewijst dat men geen uiteenzetting wenst. Men werkt liever met stereotipieën die niet realisties zijn. Al dertig jaar wil men mij dwingen te geloven dat de politieke tegenstelling van Oost en West de wereldsituatie beheerst, maar ik weet dat het volgende op gaat: als iemand je verzekert dat de strijd van zijn blok alleen tegen het fascisme gericht is en dat het daarom een bloedige strijd mag zijn, dan sta je tegenover een stalinist; wil een ander je dwingen te geloven dat alles geoorloofd is in de strijd tegen het kommunisme, dan heb je een fascist voor. Nu is de differentiatie in de kommunistiese landen veel minder zichtbaar dan die in het westelijke blok, maar hij bestaat wel. De konsentratie van de beginselen is binnen het oostblok in elk geval niet zo absoluut dat daar niet verschillen en latente spanningen bestaan tussen Polen en de ddr of tussen Hongarije en Tsjecho-Slowakije, om van Roemenië en de rest niet te spreken. Dat alle genoemden in een grotere en openlijke spanning tegenover het zich eveneens met niet minder recht kommunisties noemende Zuid-Slavië staan, is bekend. De gedifferentieerdheid in andere delen van de wereld is ongetwijfeld veel groter. Wij hebben met verbazing de buitenbaarmoederlijke geboorte van een nieuw rood China aanschouwd. Die gaat zelfs zo ver dat hij de opvatting, dat de wereld in twee kampen is verdeeld, nu ontoelaatbaar gemaakt heeft. Het heeft die schijn alleen maar als wij teveel naar de militaire zwaartepunten kijken. Die lijken op het ogenblik nog een eenvoudig beeld te bieden, maar dat beeld wordt met de dag onwerkelijker.
Het zal niet lang duren of verscheidene andere landen dan de vs en Rusland beschikken over de nucleaire wapenen en daarmee zal de vereenvoudiging tot het sisteem van twee polaire zwaartepunten zijn opgeheven.
Wat wij als ‘het Westen’ zien is gelukkig minder gekonsentreerd en aanzienlijk onbepaalder dan de linkse en rechtse extremisten ons willen doen geloven.
Tot zover de beginselen. Het valt steeds moeilijker om de middelen waarmee de politieke doeleinden worden nagestreefd, duidelijk te onderscheiden. Diktatuur is diktatuur, terreur is terreur, maar kontraterreur is ook terreur. Konsentratiekampen zijn konsentratiekampen en gevangenissen voor terroristen zijn konsentratiekampen van een nieuwe eigen soort. Laat men waakzaam blijven jegens het fascisme, en vooral ook jegens hen die tot deze waakzaamheid opwekken maar dezelfde verachting voor de menselijke waardigheid van individuele tegenstanders aan de dag leggen. De konklusie is: verzet je zonodig tegen links en rechts beide.
En de personen? Die wijs ik nu al ruim dertig jaar aan, niet op hun huidskleur, niet op hun neus, godsdienst of nationaliteit, maar het is wel één soort. Zij zijn superieur, god heeft het zelf gezegd. Iemand is alleen superieur wanneer anderen als inferieur behandeld kunnen
| |
| |
worden. Ik ben een man, jij een vrouw, ik ben blank, jij zwart, ik ben rijk, jij hebt niets, ik ben een germaan, jij bent een jood, misschien zelfs een poolse jood, ik ben een zionist, jij een palestijn. Bleek, dat Luns een nazi is geweest? Verbaast je dat? Dan heb je hem de laatste dertig jaar niet nauwkeurig genoeg in het oog gehouden.
34. Een laagje vernis. Het is een belevenis om voor de duitse tv een film over de vrijheidsoorlog van Algerije te zien. Hij viel mij te beurt.
De duitsers, waaronder naar schatting nog wel zo'n miljoen soldaten, ss-ers en sd-ers die helaas nog in leven zijn, zullen voorzover zij met mij hebben gekeken, met voldoening gezien hebben dat de fransen hetzelfde deden als zij zich vrolijk veroorloofd hadden in de veroverde gebieden in heel Europa: het arrogante vernederen ten dode. ‘Niet op precies dezelfde grote schaal, administratief minder geperfektioneerd,’ zegt de kommentator Paul Teitgen; alsof hem dat nog een troost is. Wat hij verder verklaart, is van groter belang: ‘Tja, als je een laagje vernis van de meeste soldaten en politiemannen afkrabt, hou je een sadist over.’ Ik geloof dat hij overdrijft, tenminste wat de politiemannen en soldaten van de nederlandse kultuur betreft, ik ga hier nu niet op in, het is opeens duidelijk wat ons als een blikseminslag zou moeten treffen. Dat is de vraag: ‘Wat is dat voor een vernis, waar wordt die gemaakt en hoe legt de duivel hem erover?’
35. Een stier die vecht. Ik heb mannen met mannen zien vechten en beesten met beesten, maar tenminste hier in Thailand geen mensen met dieren. Dat was anders in Spanje. Het lafste en misselijkste dat ik ooit gezien heb was een stieregevecht daar. Later heb ik gelezen dat er méér mensen zijn die, zoals ik, vurig hopen dat de stier de arrogante vlegels die hem de dood in treiteren te pakken krijgt, op de horens neemt, wegsmijt en zich daarna met zijn duizend kilo op een van de verklede meneertjes laat vallen. Ik ben niet alleen! Ik stel mij een antracietkleurige stier voor, verdoofd, met doorgesneden stembanden, uit wel acht wonden bloedend, die zich traag over de toreador heenwentelt. Voldoeninggevende gedachte. Ik word er wakkerder van en ga denken aan die keer in Chicago, bij Stuart.
Wij zijn uitgenodigd om bij een andere dokter van die kliniek te komen eten. Dokter heeft een duitse naam. Wij krijgen een kokteel. ‘Gaat u zitten, we kijken net naar de televisie. Vindt u niet erg, hè? Een stieregevecht in Mexico, is n't it something!’
Dokter heeft niet alleen een duitse naam, hij heeft ook een aksent met een dikke r, hij heeft een dikke vrouw en vier dochters met dikke vlechtjes.
Nou die stier, want daar gaat het om. Je weet niet wat je ziet, je gelooft dat het niet kàn wat je ziet! Er is een houten scherm, een soort urinoirscherm, langs de binnensirkel, waar de laffe sodemieters zich snel achter verschuilen als de stier in de buurt komt, wij kunnen hun onderbenen nog zien, en wat doet deze stier, en wat heeft god in zijn genade bepaald dat ik zien mag? De stier springt over dat schot heen! Hij raakt half klem, maar hij heeft een van de mexicanen te pakken, hoera!
Dat laatste roep ik luidkeels. De gastheer kijkt met verwondering naar mij, een verwondering die gemengd is met beleefd verwijt.
‘Wat een kerel, wat een stier!’ roep ik verklarend uit, maar hij wil mij terechtwijzen met zijn verdomde aksent. ‘Nee,’ zegt hij hoofdschuddend, ‘een slechte stier, de stier behoort te sterven. Deze stier weet niet hoe hij sterven moet!’
Daar brak in deze koude deklaratie dat stieren tegenover mensen moeten weten te sterven omdat zij minder dan mensen zijn, een gasbel open van de stinkende godvergeten filosofie van de nazi's. Zij vinden ook dat sommige mensen van andere mensen kunnen zeggen dat die sterven moeten. Je komt ze overal tegen, de rotmoffen die na de oorlog nog met iets van wijding tegen je over een van hun slachtoffers
| |
| |
durven zeggen: dit kan u een troost zijn, hij wist waardig te sterven. Je zou de rotzak meteen met een stuk eikehout in zijn smoel moeten slaan, maar hoho, later zullen een stel valse mannetjes je de vraag stellen of jij niet net zo'n s s-er bent, zo verziekt als je je uit. Tja. Toch ben ik het niet, dacht ik, de zaak is eenvoudiger. In mijn filosofie, die je ook een wereldbeschouwing mag noemen, is het feit dat iemand sterker is dan een ander geen reden om dat feit met vreugde en vrolijkheid te aanvaarden en te vieren. Macht bederft, roem stinkt. Mijn levenshouding, dat is wat anders dan een wereldbeschouwing, is echter dat het mij niet voldoet als moordenaars niet worden doodgeslagen. Niet achteraf, na vier, vijf jaren wachten, des voormiddags bij zonsopgang, met of zonder priester en blinddoek: dat wordt op zijn beurt weer moord. Nee, ter plekke, op het ogenblik van zijn aanval verdient en behoort de moordenaar door de verdediger doodgeslagen te worden. De man die vreedzame, ja, bange mensen kan doodmaken, zoals de s s-er, en de rotzakken die met hun krijgsmacht de s s-er in staat stellen dat te doen, zoals Kielmannsegg, Speidel, Bennecke, mogen ongestraft worden doodgeschoten en wel door iedere burger die voor de weerloze in de bres springt.
Als de oorlog voorbij is, wordt het ongemakkelijker. Je zou ze het beste kunnen proberen te vergeten, maar zodra ze hun rotsmoel weer onder een hoge pet zetten en generaal durven gaan spelen, zouden deze schoften alsnog van de brug geschoten moeten worden.
Het zal u een troost zijn, hij is waardig gestorven, zegt de blauwogige blonde schoft met zijn magere rechte nek, en je onstelt hem, hij is van de kaart, als je zegt: ‘Wil jij je smoel houden godvergeten fascist?
‘Hoe moet dat nou met het Nieuwe Europa dat wij saampjes gaan opbouwen?’ zie je hem verdrietig denken. Hij mag voor mij dat Nieuwe Europa in de Navo-pet van meneer Haigh stoppen.
36. Mis met de Augurken. Er is zoveel on recht. Ik zit bijvoorbeeld op een ochtend, op weg naar mijn werk, in de ijzeren tram van Noordwijk naar Leiden, het moet vijfentwintig jaar geleden zijn. De protestantse bevolking van Zee vult de tram bij het vertrek al half, straks zal het roomse Noordwijk-Binnen dit vehikel stampvol maken. Wie komt daar zich nog net aan boord haasten? Meester Jan. Eden hat en paraplu. Op weg naar zijn kantoor. Ik duik in mijn krant, omdat ik die wel even rustig wil lezen. Jan is een boeiende prater, maar hij onderhoudt een gesprek met je alsof de populatie van deze hele bollenstreek voorzover die ook in de tram zit, mee moet luisteren. Over de tijd dat hij matroos was, bij de Koninklijke Nederlandse Marine, over het musiceren van zijn vader, over Michiel de Ruiter. Over de laatste sprekend, kon hij een hoge stem en een brok in de keel krijgen. Zijn verhaal ging nooit over het vak.
Nu schiet mij te binnen dat in die tijd Ankie, een meisje uit het Gelderse, in Leiden was komen studeren en dat zij bij ons was komen eten, ik kende haar ouders. Ik had die avond een afspraak met Meester Jan en mijn vrouw had iets anders te doen dus ik dacht, ik neem Ankie mee. Jan zat met zijn engelse knevel in zijn engelse fauteuil, met zijn engelse elleboogstukken en de engelse boxer aan zijn voeten ons te ontvangen en deed zo beschaafd tegen Ankie dat zij na een paar minuten blozend zei: ‘Noemt u mij maar Ankie.’ Hij dacht ernstig na en zei toen: ‘Goed. Dan mag jij mij Meneer Jan noemen’.
Kort en goed, ik weet dat ik hem teleurstel door hem daar in die drukte van de tram niet op te merken maar ik lees nou toevallig de krant en als ik dat doe dan doe ik dat. Hij buigt zich ver voorover en leest over zes noordwijkers heen met mij mee. Er staat in grote zwarte letters over drie kolommen: mis met de augurken. Een oogstbericht. Jan wijst met de punt van zijn paraplu over zes vrouwen en dochters van bollenjongens heen naar deze headlines. Als ik het niet zie, tikt hij op mijn krant en roept geaffekteerd door de tram: ‘Die roomsen hebben ook
| |
| |
altijd wat nieuws!’ Sedertdien had ik daar - niet hij! - de naam dat ik anti-katholiek was.
37. Onthouding. Er zwerft in Opper-Mhoba'h een stam rond waarin uitgelezen vrouwen zich bedeesd verheugen in deze geur van heiligheid: vrijwillig hebben zij van kindsbeen af het linkeroog niet gebruikt. Het is niet verwijderd, het wordt niet gebruikt. Totdat het kind volwassen is blijft het linkeroog toegedekt. Initiatie tot volwassenheid vindt onder meer plaats door de plechtige afneming van de bedekking, gevolgd door het dichtnaaien van dat ene oog. - ‘Men hoeft helemaal niet schrikachtig te doen en van wreedheid is geen sprake,’ zei de oude priester N'gale korzelig toen hij mijn ontzetting voelde steigeren - hoewel ik nog niets gezegd had - ‘het dichtnaaien gebeurt door jonge medicijnmannen, tussen de twintig en dertig jaar, dan is hun handvaardigheid en precisie het grootst. Het gaat met ongelooflijk fijne steekjes. Zij laten aan de binnenkant, dus naast de neus, een kleine opening over waar zonodig nog eens een traantje door kan druppelen. Maar dat is nauwelijks nodig, zo gelukkig zijn deze vrouwen die afstand doen van de helft van hun gezichtsvermogen’ zei de priester nu weer vrolijk wordende, ‘en als er dan zo nodig toch een keertje geweend moet worden, hebben zij hun andere oog nog. Dat moet zijn best dan maar doen voor twee.’
Na een poosje vroeg ik: ‘Is dat alles wat er dichtgenaaid wordt?’ ‘Ik weet wat u bedoeld,’ antwoordde de vrome nu weer stuurs. ‘Nee, wij zijn geen smeerlappen! Wij kerven de lippen die God onze zusters tussen de benen geformeerd heeft niet af om daarna de losse lapjes weer wreed aan elkaar te naaien, zoals heel veel afrikaanse islamieten doen. En dan gebeurt dat nota bene nog door oude wijven die geen vaste hand meer hebben! Nee, en wij laten ook niemand zich tot seksuele onthouding verplichten, welke goddeloze praktijk bij christelijke afrikanen in zwang is. Priesters en nonnen noemen ze die arme misvormden... wat wilde u zeggen?’
Ik had hem niet in de rede durven vallen maar hij had gevoeld dat ik bedenkingen had. Dus zei ik: ‘waarom is de ene soort onthouding goddeloos en de andere niet? Is het trouwens niet zo dat een mens met één oog toch nog evenveel kan zien als met twee? Altans prakties evenveel? Maar met die zogenaamde kuisheid...’
‘Hobo! Met één oog kijken is niet prakties hetzelfde als met twee ogen zien, het is de helft zelfs nog niet. Wat men met twee ogen ziet, is volledig anders, heeft men maar èèn oog dan mist men een dimensie, u zult maar eens het gebruik van één oog hebben moeten missen, dan zou u wel anders spreken. Het spijt mij, ik heb geen tijd meer voor u.’
38. Opper-Mhoba'h. Wij komen langs het standbeeld van een gorilla-achtige man, hij heeft een laag kalend voorhoofd, een gereduceerde kin en, dat heb je bij een standbeeld denk ik nog nooit gezien, hij is in niet meer gekleed dan een dierenvel. Het is met iets wat een twijg zal zijn, die door twee ogen in dat vel gebonden is, dichtgeknoopt. De voorwereldlijke mens steekt beide dikke armen uit, houdt triomfantelijk van elke hand een vinger op.
‘Wat stelt dit voor?’ vraag ik.
‘Het is de onbekende uitvinder van het tellen,’ wordt mij meegedeeld.
39. Zalig. De mogelijkheid is niet gering dat paus Innocentius xi het christendom begrepen heeft. Hij heeft althans een verbitterde strijd gevoerd tegen Lodewijk xiv en dat was me een rotjongen. Hij heeft hem zelfs met de banvloek bedreigd. Helaas heeft hij die niet uitgesproken. Ik voel helemaal niets voor de zaligverklaring van welke dode ook, het is oplichterij, het zal geen enkele gesneuvelde of uitgebuite arme voetknecht nog een moer helpen en dat hoeft ook niet meer, want iedereen is dood, zelfs Lodewijk. Maar het feit, dat men die zaligverklaring van Innocentius tot onze dagen heeft uitgesteld omdat men, zoals terzake bevoegden verklaarden, twee eeuwen lang meende de franse gevoeligheden te moeten ontzien, zou
| |
| |
de zaak voor sommigen toch nog ontgoochelender moeten maken.
40. Overeenstemming met het geloof. In september 1978 hebben de onderzoekers verbonden aan het laboratorium van de amerikaanse marine en aan de North Western University bekend gemaakt dat zij menen dat er geen uitdijend heelal bestaat maar dat het heelal gesloten is. Het is mij bekend dat er mensen zijn die dit een interessant vraagstuk vinden om zich mee bezig te houden. Sedert ik als knaap een keer een lezing heb moeten aanhoren over de vraag of er nog bekering mogelijk is na de dood, verbaast zoiets mij niet. Ook de teologen die hebben verklaard dat hun het probleem wèl aangaat, verbazen mij dus niet, maar zij doen dat wel met de bekendmaking die ik vandaag in de krant lees: ‘dat een open, eenmalig heelal beter overeenstemt met het christelijk geloof’. Daar sta ik wel van te kijken.
Zij keren hier op verrassende wijze een gang van zaken om. Gesteld dat ik op het strand in de verte een lopende man zie aankomen en ik geloof dat het mijn broer Jan is. Hij moet het welhaast zijn, zeg ik op grond van enkele dingen die ik meen te herkennen. Wanneer hij dichterbij gekomen is, zal ik zien of hij het is of een ander. Zou het niet een vreemde indruk maken als ik nu zou zeggen: ‘Het zou meer met mijn geloof overeenstemmen als hij het maar was?’
|
|