plete stel beschik. Ik ging er mee naar Louis en had overal papiertjes ingelegd, waar ik een stuk van hem vermoedde. Hij heeft zelf niets meer hoeven opzoeken, alles klopte, hij heeft alles getekend.
Dáár ligt dan Boontje voor ons: als J. Dharck, Marc Wenen, Marc Menen, Marc Meenen, Lew Brandon, Lodewijk Erent, Lodewijk Erwt, en steeds weer Lea Brandts, soms ook als Lea Brantds. Een greep uit de titels: ‘Liefde in de autocar’, ‘Het cirkelvormig schip van viceadmiraal Popoff’, ‘Hoe Jenny zich bezeerde’, ‘Prikkeldraad rond Paula’, ‘De aansteker van Errol Flynn’, ‘Meisje vraagt kennismaking’, ‘De rok van witte kant’, ‘Het wonderbaar bestaan van Helena van Troje’, et cetera.
Bezit je ook tekeningen en schilderijen van Boontje?
Arys: Niet veel. Hier zijn twee mooie pasteltekeningen. Louis heeft me nooit verteld waarom hij de ene keer meer schilderde en dan weer meer schreef. Zo in 1968 heeft hij verklaard de pen geheel terug te willen geven aan de muze. ‘Ik ben leeggeschreven,’ vertelde hij, maar de dagelijkse stukjes in de krant gingen gewoon door.
- Vond Boontje het nooit lastig als je weer met boeken en knipsels voor het signeren langskwam?
Arys: Nooit, ik ben, denk ik, geen lastig mens. Slechts vijf keer in al die jaren heeft hij me weggestuurd. Op tweede paasdag van het vorig jaar is hij op ons huwelijksfeest met Jeanneke nog de mappen met de Zweepstukken komen brengen. Hij was altijd vriendelijk.
- Had zijn politieke inzet voor de partij eigenlijk nog succes?
Arys: Veel succes mag ik niet zeggen. We hadden hem ook niet op een verkiesbare plaats gezet. Zijn naam was gewoon een stimulans. Hij deed het gewoon uit sympathie, niet uit politieke interesse. Onze gesprekken mochten nooit over politiek gaan. Hij was geen politieker. Het wachtwoord van het bestuur was dan ook steeds: ‘Ge moogt alles met Louis doen maar ge moet hem met rust laten over de politiek.’ Hij kwam nooit naar vergaderingen. Hij bleef graag thuis. Naar mijn overtuiging was hij in hart en nieren socialist maar de paar vroegere politieke ervaringen, zoals die met de Kommunistische Partij, daar is hij erg van teleurgesteld. Hij heeft me eens precies verteld hoe het gegaan is met De Roode Vaan en hoe ze te horen kregen dat er ineens personeel teveel was. En dat waren precies de mensen die teveel hun mond open deden, dus ook Louis. Eerst is hij nog een tijdje bij Front gaan werken, in 1954 kwam hij bij de Vooruit om Richard Minne's opvolger te worden als redacteur van ‘Geestesleven’.
Nou ja, ge weet hoe Minne er ook voor gezorgd heeft dat het contact met de Hollandse uitgever tot stand kwam.
- Wanneer werd het werk van Boon in België nu eigenlijk echt een teken van tegenspraak? Want op alles wat er vóór de jaren zestig verscheen, van welke heftige of strijdbare aard ook kwam in Vlaanderen zeker vergeleken met Nederland toch betrekkelijk weinig weerklank? Arys: Een schandaal werd hij pas na Mieke Maaike dat ook een tijd lang alleen met een bandje om de ontuchtige omslag heen mocht verkocht worden hier. Als grappenmaker was hij vooral populair sinds hij begin jaren zestig meewerkte aan het televisieprogramma ‘Het is maar een woord’, net zo iets als ‘Houd je aan je woord’ van Bomans. Veel mensen dachten toen: de boeken van die grapjas wil ik toch wel eens lezen. Hij liet zich in wat hij zei nooit aan banden leggen, ook niet uit angst om niet voor solidair te worden aangezien.
- Heel opmerkelijk in dat verband is inderdaad zijn in woord en geschrifte nagenoeg continue zwijgen over de Vlaamse kwestie en het flamingantisme, toch een branderd probleem tijdens tal van periodes waarin Boontje literair het meest actief was.
Arys: De talenkwestie liet Louis koud. Hij was naar mijn mening veel te sociaal ingesteld om zich met die Vlaamse kwestie bezig te houden.
- We herinneren ons een veelzeggende uitlating tegenover Willem Roggeman in Beroepsgeheim 2. Deze vraagt hem op gegeven moment: ‘Hoe sta je dan tegenover het federalisme dat nu in België wordt voorbereid?’ Boontje: ‘Daar