Walter Debrock Over Boon
Te Brussel, in de Lacaillestraat, gelegen bij de beruchte Radijzenstraat, paradijs van de zwarthandel gedurende de laatste oorlog, stond er een huis dat toebehoorde aan een Engelsman.
Dit huis werd natuurlijk dadelijk onder sekwester geplaatst door de Duitse Ortskommandant en de huurder werd verplicht elke maand getrouw zijn huurgeld te gaan afdragen op de Kommandantur.
De Duitse facturen lieten dan ook Morris, huurder van het pand en vriend van Boon, toe bij razzia's op Joden en illegalen de Feldpolizei en ander Moffengespuis op afstand te houden door met die documenten te zwaaien als vlaggen en zeer verontwaardigd te roepen: ‘das ist ein Haus der Kommandantur’... Doorgaans maakte de vijand daarop rechtsomkeert met hielengeklak en breedarmig gegroet met de gekende formule.
Morris was de beste jeugdvriend van Boon en komt trouwens in die hoedanigheid veelvuldig voor in zijn geschriften.
In dat huis heb ik Boon leren kennen. Ik vertoefde er als ondergedoken illegale gedurende heel wat maanden en bedreef van daaruit als een soort hoofdkwartier of-verzet, in de hoedanigheid van instructeur van het Onafhankelijkheidsfront in diverse Vlaamse provinciën.
Vaak werden in datzelfde huis illegale stafvergaderingen gehouden van het of, waaraan Leo Michielsen, later docent aan de vub, Geert Vercammen, nog steeds boekhandelaar, Bert Van Hoorick, politicus, en na de arrestatie van Bert van Hoorick, de vroegere koerier van de Komintern, Frans Morriëns, deelnamen.
In die tijd schilderde Morris zich de handen van het lijf met sombere en duistere zichten uit de armoestraatjes en steegjes van het volkse Brussel. Picturaal benaderde hij zeer dicht de literaire atmosfeer van Boons werken: twee zielen in één zak.
In deze bestendige atmosfeer van conspiratie en somberheid kwam op zekere dag Boon binnengevallen. Hij had toen pas de Krynprijs bekomen en hij was mij even onbekend als zijn boek.
Morris heeft er toen voor gezorgd dat ik Boon persoonlijk zou leren kennen. Dit gebeurde ook in lange vertelavonden, waarbij de ganse reeks avonturen uit beider jeugdperiode voor de pinnen kwam, in een raam van zwarte humor die precies op beide personages paste. Het was de Boon in zijn Aalsterse en historische context, zoals hij zich zelf trouwens ontelbare keren beschreven en ontleed heeft en zoals hij opduikt uit zijn ganse literaire oeuvre.
Na de lectuur van Boons werk, o.a. in handschrift, vóór het naar de drukker ging, kreeg voor mij ook de somberheid van het werk van Morris een veel diepere betekenis, en werd die somberheid nog somberder...
De kennismaking met Boon, via de verhalen van Morris, echter heeft mij Louis beter leren kennen en begrijpen, meen ik, dan de lectuur van al zijn werken en het geschrijf over hem. Want het werkelijke leven van Boon zoals hij