| |
| |
| |
Louis Paul Boon
Eros en de eenzame man
(Fragment uit dit najaar te verschijnen nagelaten roman.)
Het bleven dagen van heftige opwinding. Nu had ook een heertje op jaren me gevraagd eens grondig de kelder uit te mesten en de muren ervan een nieuwe laag witkalk te bezorgen. Nog nooit had ik een oud mannetje van zo dichtbij in zijn doen en laten kunnen volgen. De grijze haren hingen hem als een krans om de kale glimmende schedel, terwijl hij met gebogen rug en onzekere stap liep, zoals de vergane tijd en de vele herinneringen hem wogen als een last. Zijn versleten gulp stond meestal open. Hij wist het niet eens, zoals het niet meer de moeite waard was dat hij wat erin te verbergen had. Veel zei hij niet meer, behalve dan over vroeger, over dat verleden, en soms dacht ik: zou ik dan net zo worden... Zou ik net als mijn vader achter tralies terechtkomen, in mezelf met weemoed mummelen over het voorbije, en met open gulp lopen omdat ik niet meer wist wat erin te verbergen viel? En in dergelijke wat mistroostige gedachten verdiept, bleef ik de hele voormiddag kalm en rustig aan het werk, want er stond en lag zoveel ouwe rommel, waarvan het heertje niet tot besluit kon komen of hij zich ja dan nee ervan ontmaken zou. Hij was fotograaf van beroep en dacht aan uitscheiden, maar de vele ouderwetse apparaten konden nog een hoop geld opbrengen bij verzamelaars ervan. Hij vroeg me of ik die voor hem op een rommelmarkt te koop wou aanbieden, en het feit dat ik dat inderdaad doen wou, maakte van mij ook nog een verkoper op oude markten. Ik bezat immers stilaan voldoende vergeelde tijdschriften, oude boeken met versleten leren kaften, pleisteren beelden van heiligen die me totaal onbekend waren, koperen keukengerei en bronzen garnituren. Ik moest er wel even mistroostig om glimlachen. Ik had schilder willen worden en ik zou als verkoper van oude brol op de rommelmarkt eindigen. Maar ja, waarom niet? Hoeveel beroemdheden van nu, hadden in hun moeilijke jaren zelfs niet in vuilnisbakken naar wat eetbaars gezocht? Daar had je Paul Boonen,
die als schrijver stilaan naam begon te krijgen, en die werkte wel in de vrieskelders om het leven te redden.
Toch bezat het heertje voorlopig nog een etalage aan de straat, met allerlei half vergane foto's en vergrotingen ervan, die achter het glasraam te kijk stonden, en het gebeurde dat jongere mensen kwamen kijken of hun grootmoeder er niet tussen prijkte. En onder dit raam bevond zich een keldergat, met ijzeren vlechtwerk afgeschermd. De kelder moest hem vroeger tot donkere kamer gediend hebben, want voor het keldergat was een scherm aangebracht, en toen ik dit verwijderde viel een balk van licht, een goudgele stroom waarin het stof dwarrelde en danste, naar binnen. Ik had brood met wat schaars beleg meegenomen, en onder de middag zette ik me bij dat kelderraam te eten. Af en toe was er de schaduw van iemand die aan de etalage bleef stilstaan, om de vergeelde foto's van vroeger aan te kijken. Ik sloeg dan even de ogen op, zag soms een paar vrouwenbenen die ergens onder de schaduw van een rok eindig- | |
| |
den. Kom, als ik echt wat wou zien moest ik hoofd en schouders in het keldergat aanbrengen, en dan bleef het nog meer bij verbeelding dan wat anders.
Doch ook hier zorgde mijn dwanggod ervoor dat ik mijn volle gading zou krijgen. Ik had mijn broodjes op en zou weer aan het werk gaan. Alle oude apparaten in mahoniehout, met de erbij horende zwarte doek en de peer waarop men nijpen moest, waren reeds naar boven gebracht. Achtergrondrollen met een beschilderd bos of een salon met nietbestaande vreemdsoortige bloemen in een vaas, lagen opgerold. Maar het kostbaarste waren de lenzen, een vergrotingsapparaat, en bijgod, zelfs een teleskoop waarmee hij misschien in zijn lang vervlogen jeugd de sterren had bestudeerd en foto's ervan genomen, lagen in een hoek. En net dat ogenblik bleef een jonge vrouw met een fiets aan de etalage staan kijken. Ze zat nog steeds op het fietszadel, doch de ene voet steunde op het gaanpad, terwijl de andere naar mij toegekeerde voet op de hoogstaande pedaal bleef. Ik greep de teleskoop en stelde hem in. De lichte zachtroze zomerrok hing over het zadel heen, en vanuit de teleskoop leken haar benen langer en mooier dan ik het ooit gezien had. Omhuld door de wijduitstaande lichte rok, leken de dijen zich als in een kleurige klok te bevinden. En meer nog, alles samen leek het op een bloem, waar men binnen de roze bladerenkroon kon zien hoe ze niet eens een broekje, zelfs niet een dezer toen nieuwmodische slipjes droeg.
Weliswaar bleef een gedeelte der kut door het zadel nog verborgen, maar aan de smallere voorkant ervan kringelden de schaamharen open. Van zo nabij door de teleskoop bekeken, was het meer dan voldoende om mijn hart te laten bonzen van in de ballen tot in de keel. Meteen hief ze de kont wat op en schoof ze verder voorwaarts op het zadel. Ik zag nu onder de zongekleurde koepel van haar rokje de beginspleet der kut en de het licht opvangende blonde baard. Verdomd, hef toch eens heel even uw ganse kont! smeekte ik, alsof ik haar door mijn gedachten beïnvloeden kon. Ze hief zich pas later, toen ze zich weer volkomen op het zadel wou neerzetten, om het geheven been in beweging te brengen. Maar toen had ik reeds lang de gulp opengerukt en was ik me aan het afspelen, steeds sneller, zoals nichtje het met mij had gedaan. Ik was inderdaad bang dat ze er vandoor zou gaan, vooraleer ik klaar was gekomen. Nog nimmer was ik klaargekomen met door de teleskoop in zo dichte nabijheid gebrachte aanblik op een kut. Veel heb ik die namiddag niet meer bewerkstelligd. Ik verwittigde het oude heertje ervan dat ik me wat onwel voelde, en de volgende dag zou terugkeren met een handkar om alle rommel op te ruimen en te trachten die voor hem op een oude markt te verkopen. Maar wat er ook verder mee gebeurde, de teleskoop behield ik, niet om ermee naar de sterren te kijken, maar om er de ramen der buren mee in de gaten te houden.
En inderdaad, ik kon een handkar bemachtigen. Neel de klusjesman werd stilaan te oud, en niet meer onder oudroest en lompen doende - zijn dochter ging trouwen, zei hij... en ik vergat zelfs te vragen met wie, me alleen nog herinnerend hoe ze, zoveel jaren geleden, daar op de open plek bouwgrond haar splitje had laten bevoelen door Paul Boonen - kon ik me voor een prikje zijn doodversleten handkarretje aanschaffen.
Later, toen moeder reeds gestorven was, zou het een tweedehandswagentje worden. Nu duwde ik het handkarretje de straten door, en alhoewel ik maar een of twee zolders in een ganse week kreeg op te ruimen - kom, soms liep het wel een drietal weken aan eer ik wat te doen kreeg - keerde ik telkens met zoveel rommel huiswaarts, dat liefhebbers van oude dingen zich om mijn zeiltje op de rommelmarkt verdrongen.
Aan de uitkant van mijn zeiltje stond een oude kist te koop, waarvan de sloten verroest waren, en er tegenaan stond de wat gehavende map, waarin vergeelde etsen opgeborgen waren. Het was misschien dom van mij, maar ik had er
| |
| |
ook enkele mijner eerste tekeningen in houtskool en kleurkrijt aan toegevoegd, onder andere de tent van lappen en gescheurde dekens tegen de hoge muur van het pakhuis, en Liesje die ernaast neergehurkt zat en onder haar blauwe rokje de roze split liet zien. Ook de spoorweg met de gele ginst en de vrouw die vooraan zeikend neerzat, was erbij. Nu ik immers in olieverf schilderde wou ik die dingen mooier en beter herwerken. En misschien - zo had ik de waangedachte gekoesterd - zou een liefhebber van erotisch werk er belangstelling voor voelen. Weinigen keken echter de map in. Tot dan een meneertje opdaagde die een leesbrilletje opzette, om na te kijken of onder de etsen niet ergens een beroemde naam stond. En achter de etsen vond hij dan mijn eigen tekeningen, die ik alleen maar met de voornaam gesigneerd had. Hij wou weten wie die man was, maar ik gaf ontwijkend antwoord. Daarna keek hij veel te langdurig naar de erotische details - want stilaan begonnen ook andere bezoekers der markt naast hem mee te kijken - en uiteindelijk wou hij dan weten hoeveel ik ervoor krijgen moest. Ik sprak misschien wel een te hoog bedrag uit, want ik kon me waarlijk niet voor een niemendalletje ontdoen van wat tenslotte mijn leven uitmaakte. Hij begon af te dingen, ik weigerde. Steeds meer bezoekers verdrongen zich om ons heen, en een paar snotneuzen wezen elkaar de neerhurkende vrouw aan, en lachten. Ik haastte me de map te sluiten. En toen werd het meneertje vals. Hij stak zijn leesbrilletje op zak en zei: je verkoopt pornografische dingen, zomaar in het openbaar, dat mag niet! Het was hem nog steeds erom te doen, ze voor een luttel bedrag in bezit te krijgen. Ik borg toen de map achter me op. Hij werd niet alleen vals, maar ook nog boosaardig, en op hoge toon riep hij uit: ik verwittig onmiddellijk de politie dat je hier met echt schandelijke prenten te koop staat... je gaat er álles van lusten,
man! Hij liep heen, maar verwittigde niets of niemand. Stilaan verdwenen ook de anderen. Mijn schandelijke prenten heb ik nooit meer te koop aangeboden. Toch had ik misschien wel een beste zakenman kunnen worden, was ik geen bezetene geweest.
Ik blééf een eenzame man, die niet de moed bezat een jonge vrouw aan te spreken, ze huiswaarts te begeleiden en daarna ermee te trouwen. Andere, en mij heel wat meer door elkaar gooiende begeerten, namen steeds meer en steeds erger bezit van mij. Een alleenwonende rijke dame op de Varenlaan vroeg me bij haar de zolder op te ruimen. Ik belde de volgende ochtend aan, de handkar naast het gaanpad latend. Ze toonde me de zolder en alles wat eruit weg moest en wat ze niet meer nodig had. Hierop kleedde ze zich aan met mantel en hoed. Ik zou wel in staat zijn in mijn eentje mijn plan te trekken, zei ze. In mijn eentje!... hoezeer bleek dit totaal anders te zijn. Terwijl ik met alle mogelijke inspanning, om geen deuren of muren te schenden, een oud gebroken sekretairekastje de trap afzeulde - een ogenblik ontsnapte het me bijna nog - hoorde ik muziek in wat zij de living had genoemd. Ze zal de knop van de radio niet ingedrukt hebben, dacht ik nog. Het kastje zette ik neer in de hal, om even de living in te lopen. Als aan de grond genageld bleef ik met open mond toekijken. Op het matje naast een lage tafel zat een zowat vijftienjarige bij een platendraaier, en bij de popmuziek wiegde ze de heupen wat heen en weer. Het drong meteen tot me door dat dit het nichtje moest zijn, het dochtertje van de zuster der dame. Het kán soms gebeuren dat men ergens, in een winkelstraat, of wachtend op de bus, het droommeisje ontmoet. Het duurt slechts een enkel ogenblik, en dan is ze voorbij en blijft men achter met het gevoel het mooiste te hebben aanschouwd dat op de wereld bestaat. Hemelsegod, bestaat zoiets dan werkelijk? vraag je dan aan jezelf. Het bestond, ze zat daar voor me neer, op het matje bij de platendraaier. Grote groene met goud bespikkelde ogen bezat ze, donkerbruine haren met de glans van kastanjes, die bij het heen en weer wiegen harer heupen zachtjes golfden en over het voorhoofd wiebelden,
zodat ze die in een voor mij onuitsprekelijk gebaar even wegstreek. In het ovale gelaat, misschien voor anderen een ietsje
| |
| |
te breed aan de jukbeenderen, maar hierdoor aan een kat gelijkend, bloeide de mond als een verboden vrucht, geschapen om gezoend te worden en de wereld eraan te vergeten. En laat me zwijgen over het witte zijden bloesje dat te licht en te teder van stof de heuveltjes der tieten volgde en zelfs de jonge tepels, opstekend als deze van een volwassen vrouw.
Ik had onmiddellijk de living moeten verlaten, maar kon onmogelijk. Het even witte plooirokje hing neergezakt tot halfweg de volle vlezige dij, en daar zij met de ene knie opgeheven zat, kreeg ik volle aanblik op witte doorschijnende kousen die nog volmaakter de ronding dezer dijen aftekenden. Daarachter volgde godverdoemend het sneeuwwitte smalle en bijna doorschijnende nylonslipje. Het te beschrijven kan ik waarlijk niet, maar door de te tedere nylonstof, en mede doordat ze heupwiegend neerzat, volgde deze stof de diepe plooi van het kutje. Het stond erin afgetekend, alsof het slipje zélf een wit doorschijnend kutje was geworden.
Neem me niet kwalijk! verontschuldigde ik me stotterend, maar weggaan kon ik nog altijd niet. Ze bleef naar de muziek luisteren, de heupen wiegend, en ondertussen als een onuitgesproken vraag de kin naar me opstekend.
Ik weet niet wie of wat het me ingaf - of toch, ik wist maar al te best dat het mijn vervloekte afwijkingen waren - om mezelf wat hortend te horen vragen, of ze even op zolder kon nagaan of een rekje met oude boeken moest blijven staan. Ik kom straks kijken, zei ze. Met knikkende knieën beklom ik terug de trap naar de zolder, en daar, de duivel hale me, opende ik mijn werkkledij. Het was wat de Engelsen een overall noemen, broek en jas uit één stuk, dat men over de andere kleren kon heentrekken. Maar het was zomer, en zowaar als ik hier zit en dit neerpen, deze overall was het enige wat ik droeg. Het bracht me steeds opnieuw dat hitsige gevoel haast naakt over de straat te lopen, zonder hemd, zonder onderbroekje, met alleen die kale en doodversleten overall. En terwijl ze nog niet aangekomen was, opende ik dit enige kledingstuk. Ook onderaan maakte ik het helemaal los, zodat alles vrij hing, van de navel tot de lies. Ik zou doen, zei ik tot mezelf - maar trillend van opwinding - alsof ik hiervan totaal onwetend was. Wat later hoorde ik haar met vlugge meisjessprongen de trap oplopen. Ik deed alsof ik nog druk aan het werk was, mijn rug naar haar toe. Daarna keerde ik me tot haar om het rekje met boeken aan te wijzen, dat op de plankenvloer stond. Ik hield me erbij gebogen, zodat de overall nu haast helemaal moest openhangen. Ik stelde vast dat ze even een blik in deze opening wierp, doch ze hield zich alsof ze het niet had opgemerkt. Eén na één nam ik een boek, sloeg het open en toonde het haar. Kijk, mag dit soms ook weg? Het was een der oudste kruidenboeken die ik ooit gezien had, versierd met houtsneden, en bijgod, door de ontwerper zélf met de hand bijgekleurd. Maar ik had geen tijd me om de onschatbare waarde ervan te bekommeren. Ernaast bevond zich een heel wat goedkoper werk, dat met allerlei platen het menselijk lichaam toonde.
En terwijl ik haar dit voorhield, droeg ik zorg ervoor net de plaat te kiezen die het mannelijk lid in zijn staat van erektie weergaf. Ze keek het na, maar niemand moest me wat wijsmaken, over de rand van het boek heen, over de plaat met het mannelijke lid heen, bleef ze mijn eigen ontblote onderlijf in het oog houden. Ze moest nu mijn krullende schaamharen zien, en ook het begin van de nog steeds wat aarzelende wortel. Doch beetje bij beetje richtte deze zich op, ik voelde hem groeien en stijf worden, en als ikzelf tersluiks een blik erop richtte, zag ik hoe hij de loshangende overall opduwde, de kop ervan tegen de open rand schuurde en dreigde eruit te voorschijn te springen.
Méér durfde ik niet te wagen. Ik liet haar de boeken nakijken, en in haar nabijheid versleepte ik alle andere rommel me steeds opnieuw bukkend, en voortdurend het gevaar lopend - want dat was het echt - hem uit zijn open kooi te laten ontsnappen. Ze blééf bij het rekje met boeken, stak het laatste boek terug op zijn plaats en bleef me verder gewoon zitten aankijken. Het werd een wederzijds gevaarlijk spelletje.
| |
| |
Ik werkte gewoon door, alsof ik niet wist dat mijn overall nu reeds helemaal openhing en zij bleef even gewoon toekijken, als naar een man die bij hen aan huis aan het werk was. Ze verpinkte niet, ze maakte geen enkel ongekontroleerd gebaar, alleen streek ze af en toe een neervallende vlok haren van het voorhoofd weg. En zeker ogenblik zette ze zich dan op de plankenvloer neer, bij de boeken, op zo'n wijze dat ik opnieuw onder het plooirokje aanblik kreeg op de witgekousde dijen, en het smalle witte slipje ertussen. Door deze houding echter zich naar de boeken toebuigend, schoof het slipje een weinig van zijn plaats, en raakte een miniem deel der kut met de donkerbruine haren ontbloot.
Toen gebeurde het. Nog steeds opgesloten in de overall, alleen nog met kop hamerend aan de rand ervan, trilde en schokte mijn stok zo onweerstaanbaar hevig, dat zonder hem ook maar in het minst aan te raken, het zaad me ontsprong. Ik schokte erbij om het hele lichaam. Haar mooie groene ogen werden onnatuurlijk groot, haar bloemenmond trilde, want duidelijk kon zij de ganse stijve roede waarnemen, zag zij het trillen en schokken ervan, en meteen de natte vlek komen aan de rand van de overall. Zwijgend stond ze recht en verdween ze van de zolder.
Lang bleef ik daarna iets als maagpijn voelen. Doch het was geen pijn, maar wel angst. De angst dat ze het bij de terugkeer van tante - misschien wenend, of nog natrillend van hevige opwinding - zou verklapt hebben. Het gebeurde niet. Na de zolder kreeg ik ook nog opdracht de tuinmuren te witkalken. Mevrouw bleef in huis, mijn overall bleef dicht, het meisje kon ik nergens meer ontwaren.
Het was ongeveer die tijd dat ik een officieel rondschrijven ontving, waarin werd meegedeeld dat een prijs voor schilderkunst zou toegekend worden: de deelnemers moesten de eigen nationaliteit bezitten, hun dertigste levensjaar niet overschreden hebben, en de bekomen diploma's vermelden. Ik was toen reeds negenentwintig, diploma's bezat ik niet, en bovendien kon men het me lastig maken schandelijk werk te hebben ingestuurd. Een ganse week zat ik hierover te piekeren. Maar de neerhurkende vrouw had ik op zo'n wijze herschilderd, dat ze slechts een bijna onbelangrijk onderdeel van het ganse paneel uitmaakte. De gele vlek bloeiende brem tegen de spoorwegberm, het getrokken signaal, de staalblauwe lucht, het eenzame pad, dat alles was het voornaamste. Alleen klein in het gebeuren, en wat verontrustend, zat de jonge vrouw met de groene rok geheven, er te plassen. Ik bracht het werk naar het aangeduide officiële gebouw, en zag hoe het door bedienden achteloos bij reeds vele andere doeken werd neergezet. Maandenlang hoorde ik niets meer erover. Daarna vernam ik dat de prijs uitgereikt was en ontving ik een onpersoonlijk schrijven waarin op kille wijze meegedeeld werd, dat mijn werk geweigerd was geworden, en ik het kon terughalen Ik ging, maar het werk was nergens te vinden. Kranten las ik niet, maar Neel de klusjesman - sjonge wat werd die man oud - bracht me zijn eigen krant omdat er, zoals hij met vaag glimlachje zei, iets over onze straat in te vinden was. Achja, dat zou dan wel het verslag over die prijs zijn met ook nog de namen van de geweigerden. Ik doorliep de hele krant en vond nergens wat, dat betrekking ermee had, tot me plots een naam trof: deze van Paul Boonen. Van hem bleek een verhaal gepubliceerd te zijn, dat door sommigen hoog opgehemeld en door anderen totaal afgebroken werd. Het ging erin over onze eigen kleine wereld, daar aan de uitkant van de stad. Neek keek me nog steeds glunderend aan. Paul gaat trouwen, zei hij, met ons Roosje.
Het was laat in de zaterdagnanoen, nadat ik me gewassen en toonbare kleren had aangetrokken, dat ik me op weg naar het ziekenhuis begaf. Nergens waren troostelozer straten te vinden dan in deze omgeving. De Doolhofstraat onder andere, was misschien in vroegere jaren een veldpad geweest, dat wie weet waar heen leidde, doch door het oprichten van het ziekenhuis volgebouwd was geraakt. Ik heb er nooit
| |
| |
iets anders geweten dan ijzige tocht, die u door het vlees heen tot op de botten knaagde. Ofwel viel er grauwe nooit ophoudende regen. Viel er wel ooit eens zon in deze straat? In kamer 118 was rond het bed van moeder een scherm opgesteld. Ik keek vragend naar de vrouwen in de andere bedden, doch ze bleven me zwijgend aankijken. Deze met de rubbere slang in haar keel was er niet meer. Misschien was het in orde gebracht, misschien was ze gestorven, niemand vertelde u zoiets. In hetzelfde bedje lag nu een jonge vrouw wier menstruatie maar niet wou ophouden, ze kreeg de ene bloedtransfusie na de andere, en ik hoorde dat men haar ook daar, binnenin, reeds gebrand had om het bloed te stelpen. Maar ik wendde het hoofd af, want achter het scherm kwam de zuster vandaan, en vroeg me haar te willen volgen. Ze droeg platte schoenen, en had een ijzeren bril op het gelaat, haar mond was een smalle kerf, gesneden in een stuk verdroogd hout. Een mens kon men haar niet noemen, wel een deel van het ziekenhuis. Ze deelde me mee hoe vader uit de gevangenis ontslagen was en nu op een kamertje aan de Michielsbrug woonde, ik kon hem daar opzoeken. Ik woon in de Donkere Dagsteeg, antwoordde ik haar... Ik ben daar geboren en verblijf er nog, misschien kan hij me opzoeken als hij het zich nog herinnert, maar veel valt er tussen ons niet te praten. En wat is er met moeder? zei ik ook nog. Op de gang deelde ze het me mee: het was kanker aan de baarmoeder, en geen heelkundig ingrijpen kon nog helpen... ik moest me troosten en bij het onvermijdelijke neerleggen, zei ze. En hoelang het nog duren kon? wou ik weten. Daar kon ze geen antwoord op geven, misschien dagen, misschien een paar weken. Nog even liep ik achter het scherm om, en keek op moeder neer. Ze was een door spuitjes nog in leven gehouden lijk. Vreemd hoe ik er toen nog niet aan dacht hoe het leven in ons huis zou verder gaan, als ik daar voorgoed heel alleen had te verblijven.
Ik verliet het ziekenhuis en de omringende troosteloze straten, ik liep steeds maar verder en verder, tot ik me in een villawijk bevond, het zogenaamde Miljoenenkwartier, omdat hier de rijken woonden. Geen gewone straatlampen, maar bollen die een melkachtig licht uitstraalden, stonden er op sierlijke palen en wierpen hun schijnsel over de villa's met hun groene gazons en hun brede en bijna tot het kortgeschoren gras reikende ramen. Nergens sloten gordijnen het leven binnenin af, maar de vele bloemenplanten wekten de indruk of de tuinen tot binnen in huis liepen. Alleen door de kortgeschoren hagen en een witgelakt hek kon ik de ene villa van de andere onderscheiden. In een dezer lanen bleef ik staan - ik zag het bordje met een naam Rozenlaan - omdat daar blijkbaar een feestje werd gegeven. Binnenin zag ik bijna schaamteloos geklede dames met een glas drank in de hand. Af en toe kwamen wagens aanrijden en zag ik deze rijken uitstappen, sommige hunner vrouwen lieten de pelsmantel openhangen en daarin zag ik hun doorkijkbloesen waarin ze hun tieten openlijk en vrij uitstalden. In een met snerpende banden plots stilstaande wagen - bijna was ik door hen aangereden geworden - zaten een drietal heren die vooraleer uit te stappen, de broek helemaal openden om zich tussen de dijen met een drukbus odorant te besproeien. Daarna stapten ze uit, zoals het heren betaamde. Geen walg voelde ik, maar wel haat. Moest ik daar op straat de broek geopend, en me rond mijn stijve met odorant bespoten hebben, men had me de gevangenis ingedraaid. En woedend omdat zonder moeder het huis kil en leeg zou blijven, en ik geen ander doel had dan schilderijen te maken die ik aan geen ander mens tonen kon, stapte ik wat verder een open hek binnen. En bij het licht van een raam dat een vreemdgroene vlek op het gazon wierp, ging ik bij een bloeiende struik staan zeiken. Ik bezeikte hen helemaal, in woede, in haat. Het moest de zijkant van de villa zijn, een slaapkamer,
want ik zag een ziekelijke man in bed liggen. Een jonge vrouw, in een nachtponnetje van niks, was net bezig hem te verzorgen. En dit verzorgen, ik zag het al zeikend best genoeg, bestond erin zich met haar rug naar hem te wenden en een hoop slaappillen uit
| |
| |
een tubetje te schudden. Ze liet hem die slikken. Als hij maar insliep en van niets wist, dat was het voornaamste. Ze gaf nog even een zoentje op zijn reeds scherp wordende neus, en verdween toen uit de slaapkamer.
Een ogenblik later floepte licht aan in een andere kamer. Met de gulp nog open en mijn pisser tussen duim en wijsvinger, liep ik ook daar naar binnen kijken. Het bleek een kamer te zijn die dames van rang en stand hun boudoir noemen. Ik zag een der mooiste antieke toiletkastjes die men zich dromen kan, vol met allerlei prullen van parfumflesjes en poederdozen. Op de markt moest zoiets duizenden waard zijn. En ernaast stond een dezer beweegbare ovale spiegels, gevat tussen twee even antieke poten, en waarin men zich ten volle uit, en in alle standen, kon zien. Ook was er een laag maar onopgemaakt bed, met lilakleurige lakens. Zij liep in haar nachtponnetje rond, en als de mogelijkheid bestond dat ze me daar in hun tuin zag staan, de roede in de hand, kon ik me nog altijd verontschuldigen dat ik dringend had moeten plassen en door de duisternis misleid was geworden. Doch ze zag me niet eens, ze had alleen aandacht voor zichzelf. De ovale spiegel in een hellende stand plaatsend ontstrikte ze aan de welvende boezem het nachtponnetje, en in zichzelf liefkozende gebaren hief ze dit doorschijnende dingetje van niks bij de randen op en haalde het over het hoofd. Ze stond nu naakt zichzelf te bekijken, en wat deze naaktheid nog erotischer maakte was een lilakleurig slipje van nylon, dat met opene en van ragfijne kant afgeboorde split, de beide rondingen der ongelooflijk mooie kont liet zien. Nog altijd stond ik er met de roede tussen duim en wijsvinger alhoewel het plassen reeds lang afgelopen was. Ik voelde hem met rukjes groter worden en de kop oprichten. Ik streelde hem even, alsof hij een hond was die zich koest moest houden.
Ze stond met de rug naar me toe, zich bewonderend en strelend in de spiegel. En in deze spiegel zag ik hoe ze de beide tieten opduwde. Het waren bergen van vlees, bekroond door duimdikke tepels, die als donkere toppen de roomblanke godverdomd schone tieten bekroonden. Het been heffend duwde ze ook het opene slipje af, stapte er uit en wierp het op het bed neer. Ik zag haar toen van terzijde, maar kon toch aan de onderbuik een enorme vloed van schaamharen opvangen, een ongesnoeide struik die welig tierde tussen haar dijen. En tussen mijn eigen dijen stond nu de roede hard en gespannen, en kroop het hete verlangen naar de kop toe. Bewust raakte ik hem niet aan, maar liet hem vrij trillen en zich bij elke klokslag van mijn bloed hoger en driftiger schudden. Hij smeekte als het ware om afgespeeld te worden, maar ik gaf niet toe, opende gans de broek en liet hem in de avondlucht zo heet worden als maar kon. Blijkbaar lag het in haar bedoeling zich zo verleidelijk mogelijk aan te tooien, en moest ze zich eveneens naar dat feestje in de villa verderop begeven waar ik de mannen de broek had zien openen, om zich rond de kloten met welriekende odorant te besproeien. Want terwijl ze daar nu volkomen naakt stond, begon ze zich in de ovale spiegel zorgvuldig de ogen en de wimpers te bewerken, met allerlei dat op het toiletkastje stond. De lippen besmeerde ze lichtjes met een mauve lipstick terwijl ze de mond ervan in zoenstand bracht. Ik raakte echter voorgoed van streek, toen ik haar ook nog de tepels der tieten met die mauve stick zag aanstrijken. Daarna bepoederde ze met alle aandacht de schouders, zo ver mogelijk de rug en ook de volle tieten. En dan - godverdomme, dat ik net deze tuin moest ingelopen zijn, om getuige ervan te worden - bepoederde ze ook nog de kont en bracht ze een parfumflesje vluchtig achter de oren, onder de oksels, tussen de tieten, aan het begin der plooi van de kont, en een ietsje langduriger en zorgvuldiger aan
het bovenste van de welige struik rond haar kut. Met teder gebaar raapte ze dan een lilakleurig kleed van het bed op, en liet het over de schouders glijden. Mijngod, ik kwam uit een buurt der armen, en had me nooit kunnen voorstellen dat een vrouw het waagde zoiets in het openbaar te dragen. Van de schouders af was het in
| |
| |
brede V-vorm uitgesneden tot net onder de navel, die zichtbaar bleef. En alhoewel het tot de grond reikte was aan de zijkant een split die tot boven de heupen liep. Ze maakte een paar draaiende passen voor de spiegel, en tot haar voldoening zag ze dat hierbij heel even de schaamharen getoond werden. En om dit te verhelpen, of om het integendeel nog schandelijker te maken, nam ze een lilakleurige bloem uit een vaas en bracht die in de struik tussen haar dijen aan. Ze duwde de hoofdharen nog wat op, en bracht ook hier eenzelfde lilabloem aan. Zo zou ze dan op het feestje verschijnen, volkomen naakt onder het kleed - zoals ik volkomen naakt had gelopen onder mijn overallen zich laten begeren door mannen die even welruikend waren aan hun kloten. En dit terwijl haar man bij zijn slaappillen misschien stervende was. Doch wat had ik haar te verwijten? En wat had ik mezelf nog te verwijten, als bewoonsters van een villa een even gewaagd en tuchtloos spel durfden te spelen? Mijn roede was niet meer in te tomen. Ik wou hem vastgrijpen en al rukkend en snokkend het grasveldje overlopen, tot aan het raam toe. Ik was een enkel ogenblik te laat. Terwijl ik reeds bij het raam was, liep zij met wiegende heupen naar de kamerdeur toe, zag ik nog in een flits een bloem in haar schaamharen, en knipte ze het licht uit. Daar stond ik, volkomen in het duister, zinloos rukkende en trekkend. Ik spoot op het donkere gras, terwijl mijn hele onderlijf schudde en trilde. En toen het afgelopen was, keek ik wezenloos om me heen, liep tegen het openstaande hek aan, en doolde nog een eeuwigheid rond tot ik weer aan een mij bekende straat kwam. Het huis was kil, leeg, troosteloos. Moeder zal niet lang meer leven, dacht ik.
Een drietal weken duurde het sterven. Moeder werd voorgoed de ogen gesloten net op mijn geboortedag, toen ik dertig jaar was geworden. Ze had me, buiten het leven, weinig geschonken dat me vreugde had gebracht. En dat leven was er dan nog naar. Voor de begrafenis moest de familie samenkomen in het dodenhuisje van het hospitaal, dat voor de gelegenheid gecamoufleerd was met zwart laken en zilveren tranen erop vastgestikt. De familie... maar er was alleen nichtje. Haar ouders vertikten het de laatste groet te brengen, aan een waarmee ze een levenlang in vijandschap hadden geleefd. En van mijn kant moest vader er zijn, die ergens op een kamer moest wonen, maar die ik niet eens verwittigd had. We zagen op de begraafplaats de kist neerzinken en wierpen allebei een schepje aarde in de kuil, en bij het verlaten van de begraafplaats stonden we als het ware elkaar afwachtend aan te kijken. Niemand moest me wat wijs maken, ergens in haar grijsgroene ogen was te merken dat ze me nog altijd een sukkel vond. Ze glimlachte wat, toegeeflijk haast, en zei: bij elke begrafenis is er iets als een dodenmaal. En om het me volkomen duidelijk te maken voegde ze eraan toe: de familie gaat dan ergens koffie drinken en broodjes met kaas of ham eten. En ondertussen stak ze de kin op, naar de hiervoor netgepaste gelegenheid aan de overkant. Daar zaten ze dan, zoals het hoorde, met koffie en belegde broodjes. Haar stoel stond dicht tegen de mijne aangeschoven. Ze vertelde me allerlei uit haar leven, hoe het helemaal misgelopen was met die echtgenoot, die haar plakken toediende en bij andere vrouwen liep. Maar ze had erover gewaakt hem door de politie te laten betrappen in het bed van een andere, en hierdoor had ze echtscheiding verkregen en genoot ze alimentatie. Daarna had ze haast toevallig een weduwnaar op jaren ontmoet - ze haalde hierbij even de schouders opbij wie ze nu op zijn buitengoed woonde. Een mooie omgeving, een makkelijk leven...
maar ik mis wel wat, begrijp je? En terwijl ik dit moest begrijpen legde ze haar hand, eveneens haast toevallig, halfweg mijn dij. Het leek erop of ze alleen de bedoeling had vertrouwelijk de hand op mijn knie te leggen, maar me een ietsje te hoog had aangeraakt. En of ik haar af en toe wou komen opzoeken, elk weekend bijvoorbeeld? We hebben een logeerkamer.
Ik keek zwijgend voor me uit. Had ik wel ooit
| |
| |
verlangd naar een altijd dezelfde vrouw, met altijd opnieuw hetzelfde geneuk in hetzelfde bed? Kon ik haar zeggen hoe ik het hoogste genot had gekend met mijn zaad te spuiten op een zolder, terwijl een vijftienjarige zat toe te kijken? Of hoe ik me een paar weken geleden wellustig had afgetrokken bij het zicht van een ontuchtige villabewoonster? Ik voelde hoe ze uitnodigend in mijn dij kneep, ik voelde hoe ze zinnens was haar hand hogerop te laten tasten. Hij is een oude man, zei ze, ik heb het wel eens nodig. Wat kon ik anders doen dan het haar beloven? Maar ik wist dat ik er niet zou heengaan. Wat moest ik week aan week met dezelfde nu eenendertigjarige vrouw aanvangen? We namen afscheid, en weer zag ik in haar ogen datgene wat ze me als knaap had laten horen: Jezus, wat ben jij er voor eentje?
|
|