Maatstaf. Jaargang 28
(1980)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 61]
| |||||||||||||||
Robert Lemm García MorenoIOp 24 december 1821 werd Gabriel García Moren in Guayaquil (Ecuador) geboren. Zijn vader was zakenman, van Andalusische afkomst en een tegenstander van onafhankelijkheid van Spanje, wat hij demonstreerde door op de verjaardag van de vrijheid de vlag niet uit te hangen. Zijn moeder was een vrome creoolse, die niet terugschrok voor de zweep bij het opvoeden van haar kinderen. Gabriel was, zoals zoveel jongens, bang voor onweders en lijken maar zijn vader verhielp het euvel door hem eens, tijdens een zware donderbui, op het balkon op te sluiten; bij een andere gelegenheid dwong hij hem een donkere kamer binnen te gaan om vier kaarsen te ontsteken bij een dode. Volgens zijn latere vrienden werd hij op die manier van overgevoeligheid genezen; zijn vijanden, daarentegen, zouden beweren dat hij een trauma opliep, de oorzaak van zijn latere wreedheid. Toen Gabriel vijftien jaar oud was stuurde zijn moeder - inmiddels een arme weduwe - hem naar een bevriend priester in Quito, die hem verder opvoedde en Latijn leerde. Op school ging zijn belangstelling vooral uit naar de exacte vakken, waarin hij zo'n groot inzicht verwierf dat hij zijn leraren in de klas kon verbeteren. Zwakkelingen vernederde hij: een priester die geen orde kon houden moest toelaten dat Gabriel op zijn bonnet urineerde, een klasgenoot werd met zijn hoofd in de plee gedrukt. De schoolleiding kanaliseerde die branie door hem tot opzichter te benoemen over de leerlingen, wier namen - driehonderd - hij in alfabetische volgorde kon opnoemen zonder een lijst te raadplegen. Hij had argusogen en was streng. Op een dag was een Franse kleermaker met zijn dochtertje verdwaald en tussen de schoollokalen terechtgekomen; hun exotische kledij wekte de lachlust van de leerlingen op; die ‘overtreding’, die door iedere leraar door de vingers zou worden gezien, werd door Gabriel aan de rector gerapporteerd, met als gevolg dat er zware straffen vielen. In die zelfde jaren dacht hij dat hij priester wilde worden. Zolang hij nog niet zeker was van zijn roeping bleef zijn toog in de kast hangen; hij sliep op een houten plank en studeerde met zijn voeten in een bak ijskoud water, wat hem een oogziekte zou bezorgen die hij zijn hele leven hield. Ook beoefende hij de kuisheid en schreef de meisjes:
amores no quiero,
hermosas muchachas,
amores que sólo
dan penas al alma
Zelfbeheersing was niet zijn fort. Een bekgevecht met een officier leidde er eens toe dat hij het op een duel aanstuurde. Omdat duelleren bij de wet verboden was werd de officier door zijn superieur achter grendel gezet. Toen de uitgedaagde niet op de afgesproken tijd op de afgesproken plaats verscheen rende Gabriel naar de kazerne, drong de cel binnen waar de officier tijdelijk was opgesloten en diende hem een kaakslag toe. Zijn bloed kookte snel. Omdat ook zijn zaad zich begon te roeren verliet hij zijn roeping en ging rechten studeren. Hij leerde de society van Quito niet meer te schuwen maar toen de priester in hem ontdekte dat hij allengs in Circe's web verstrikte nam hij een radicaal besluit: hij schoor zich kaal en sloot zich voor zes weken op. Om ongegronde angstgevoelens te onderdrukken placht hij uren door te brengen onder een gevaarlijk overhellend rotsblok. Jaren later zou hij zijn angst professioneel bedwingen toen hij samen met een Europese geoloog in de nog ongerepte krater van de Pichincha afdaalde, een avontuur dat de aandacht trok omdat het om wille van de wetenschap was ondernomen. De Duitse | |||||||||||||||
[pagina 62]
| |||||||||||||||
reiziger Alexander von Humboldt zou de resultaten van het onderzoek gebruiken; zijn tegenstanders zouden de onderneming bestempelen als ‘het gevolg van een neurose’. Als pas afgestudeerd advocaat kreeg hij van de president van zijn land het verzoek de verdediging op zich te nemen van een nationaal beruchte moordenaar. Hij weigerde de niet oneervolle opdracht met het argument ‘dat het hem gemakkelijker was iemand te vermoorden dan een moordenaar te verdedigen’. Op zijn vijfentwintigste huwde hij, in het geheim, de dertien jaar oudere Rosa Ascasubi, wier familie fortuinlijk en invloedrijk was. Zijn lasteraars beweerden dat Rosa lelijk, oud en uitgeblust was en dat hij haar alleen maar om haar geld en positie had getrouwd; zijn lofredenaars, daarentegen, spreken van een gelukkig huwelijk en zagen het als een noodzakelijke stap op weg naar zijn bestemming. | |||||||||||||||
IIEcuador was in 1830 ontstaan bij het uiteenvallen van Gran Colombia. De Venezolaan Juan José Flores werd de eerste president van een land dat hij definiëerde als ‘een miljoen indianen waarvoor een burgemeester genoeg was’. Drie jaar later kwam zijn legeraanvoerder, Rocafuerte, tegen hem in opstand, maar Flores wist van zijn vijand een vriend te maken door hem vier jaar president te laten zijn en daarna het heft zelf weer ter hand te nemen. In 1845 was Flores nog steeds aan de macht, en dus dictator. Gabriel was op een onplezierige manier met hem in botsing gekomen. In zijn studententijd frequenteerde hij het huis van de dictator, deels om zijn invloed, deels om zijn nichtje Juanita Jijón, op wie hij verliefd was. Juanita had haar oog op een ander laten vallen en het lag niet in Gabriels aard daarin te berusten. Hij had zijn rivaal echter zo hard aangepakt dat Juanita de hulp van don Juan José had ingeroepen, met als gevolg dat hij het huis was uitgegooid. Nieuwe deuren hadden zich voor de alleenstaande jongen geopend. In huize Ascasubi had hij niet alleen zijn toekomstige vrouw leren kennen, ook werd er samengespannen tegen de dictator. Maar al te blij sloot Gabriel zich bij het complot aan: te pen, door het oprichten van een krantje waarin hij Flores met Tarquinus vergeleek en voor hijo de p. sleet; te zwaard, door sabotagedaden zoals het onderscheppen van een wapenzending naar de oostelijke oerwouden of door 's nachts met een dolk het huis van Flores te besluipen. Zijn latere tegenstanders interpreteerden die ‘strijd tegen de tirannie’ als een persoonlijke wraakoefening; zijn voorstanders, voornamelijk priesters, zagen dat gedrag in het licht van zijn roeping om zijn land te redden. In 1845 kwam Flores ten val en Roca aan de macht; Roberto Ascasubi, Gabriels schoonbroer, werd vice-president en Gabriel kreeg een baantje als belastinginspecteur. Flores nam de wijk naar Madrid, waar hij regentes María Cristina trachtte over te halen een vloot toe te rusten ten einde haar voormalige kolonie te heroveren, wat lukte - zo fluisterde men - omdat hij een charmeur was. Gabriel, de Argus, zag het gevaar en richtte weer een krant op, dit maal om het volk te alarmeren tegen de dreigende expeditie. Hij had het getij mee, want al gauw sprak heel Spaans Amerika schande van het verraad van de ex-dictator; in Buenos Aires liet Juan Manuel Rosas een pop verbranden die Flores voorstelde met het opschrift ‘Iscariot’. Maar toen het gevaar was geweken - Lord Palmerston had de vloot van Flores, met Spaanse en Ierse huurlingen, verboden de haven van Southampton uit te varen - bleef Gabriel tegen de vijanden doorschrijven. Vijanden die zich dit maal binnen Ecuador bevonden. De regering Roca, betoogde hij in zijn krant, was geen verbetering vergeleken bij de voorafgaande dictatuur. Baantjesjagerij en fraude waren aan de orde van de dag. Moest daarom Flores weg? Als een Juvenalis, sprak lovend zijn panegyrist pater Berthe, hekelde hij het gezag, ‘zoals Christus, toen hij de kooplieden uit de tempel zweepte’. Zijn tegenstanders deden zijn journalistieke arbeid af met ‘vuilspuiterij’. In 1848 pakte hij een, voor zijn zevenentwintig | |||||||||||||||
[pagina 63]
| |||||||||||||||
jaren nog te zware vis aan en daarvoor zou hij leergeld betalen. Roberto Ascasubi, zijn schoonbroer en vice-president, beschuldigde minister van financiën Bustamante van verkwanseling van publieke gelden. Bustamante wees Ascasubi erop dat het om een oude beschuldiging ging, daterend uit een tijd waarin hij nog geen minister was, en dat door herhaling ervan de indruk kon worden gewekt dat het om een aanval op zijn ministerschap ging. Gabriel, die bij het debat aanwezig was, meende dat de minister zich ten onrechte achter zijn ambt verschool en was het er niet mee eens dat de vice-president de beschuldiging introk. Hij wist Roberto's broer, Manuel, over te halen samen een bezoek aan het ministerie van financiën te brengen om Bustamante aan de tand te voelen. Als derde voegde zich generaal Ayarza bij hen, onafhankelijkheidsheld en hoofd van de strijdkrachten. Bustamante - volgens García Moreno's tegenstanders de enige ‘professionele’ politicus op dat moment - wist Ascasubi en Ayarza ervan te overtuigen dat het in niemands belang was om ouwe koeien uit de sloot te halen en in alle vriendelijkheid werd afscheid genomen. Gabriel kookte van woede. Terwijl de anderen al van de trappen van het ministerie afdaalden gaf hij Bustamante een kaakslag, waarop de minister hem twee kiezen uit de mond sloeg. Gabriel trok zijn degen, daagde de minister uit en noemde hem een lafaard toen hij daarop niet inging. Ascabusi en Ayarza, door het lawaai gealarmeerd, snelden naar boven, ontwapenden de heethoofd en namen hem mee naar buiten. Generaal Ayarza, die de brutaliteit van de snotjongen erger vond dan de overtreding van de minister, liet hem gerechtelijk vervolgen, en dat zou Gabriel niet vergeten. Hoewel de Ascasubi's de vervolging ongedaan wisten te maken rieden ze hun zwager aan zich voorlopig uit het publieke leven terug te trekken. Gabriel maakte van de gelegenheid gebruik om in de krater van de Pichincha af te dalen en Europa te bezoeken. In 1850 bereisde hij Engeland, Frankrijk en Duitsland en overal bespeurde hij een religieuze reactie tegen het liberalisme. Toen hij een jaar later naar zijn land terugkeerde stuitte hij op een groep jezuïeten in Panama, die Nueva Granada waren uitgezet. Hij nam ze mee naar Ecuador en kreeg van president Noboa toestemming ze het land binnen te brengen. En met groot gejuich worden ze ontvangen als ze na vijfentachtig jaarGa naar voetnoot1 weer de kathedraal van Quito betreden. Maar niet iedereen was blij. President Obando van Nueva Granada was woedend. Hij vreesde dat die zwartrokken via Ecuador en het streng katholieke zuiden van zijn land naar Bogotá zouden terugkeren. Urbina, die graag president van Ecuador wilde worden, beloofde hem steun in ruil voor steun. Urbina - die tien jaar daarvoor de afschaffing van de slavernij had afgekondigd - arresteerde Noboa, zette hem in de haven van Guayaquil op een schip, stuurde hem de oceaan op en riep zich zelf uit tot president. Om Obando ter wille te zijn vaardigde hij een decreet uit dat de jezuïeten verbood nog langer in Ecuador te blijven. García Moreno reageerde met een Verdediging van de jezuïeten. ‘Als wij, zoals het volk van Israël, de golven van de Rode Zee moeten oversteken dan zal God voor zijn uitverkorenen een weg banen en aan de overzijde zullen wij de overwinningshymne aanheffen...’ En toen de laatste jezuïeten Quito verlieten sprak hij hen moed in met de profetische woorden: ‘Vaarwel, padres, ik beloof u dat wij over tien jaar weer het Te Deum in deze kathedraal zullen zingen’. Gabriel verklaarde Urbina de oorlog, weer door oprichting van een krant. Dit keer uitte zijn verontwaardiging zich in zulke bewoordingen dat Spanje's belangrijkste literatuur-historicus, Menéndez y Pelayo, zijn satirische gedicht Epístola a Fabio (tegen Urbina) de rechtvaardiging noemde van de Ecuatoriaanse letteren. De president had minder oog voor de literaire kwaliteiten en legde de krant een verschijningsgebod op. García Moreno hield zich daar niet | |||||||||||||||
[pagina 64]
| |||||||||||||||
aan en liet zich op klaarlichte dag, in het hartje van Quito arresteren; volgens zijn vrienden: om een voorbeeld te stellen, volgens zijn vijanden: om de martelaar te spelen. Hij werd naar Nueva Granada verbannen maar omdat iemand hem liet ontsnappen kon hij naar Quito terugkeren. Op doorreis naar Guayaquil schreef hij zijn familie: ‘De ware berusting zit niet in het verliezen van de moed, het buigen van het hoofd voor de slagen van de marteling, maar in het bewaren van een onverstoorbare kalmte in het leed en in het vechten tegen de beproevingen, zonder droefheid of neerslachtigheid, met de ogen van ons heilig geloof gericht op het komende leven dat ons wacht aan gene zijde van het graf.’ Het graf was het bijna geworden, want tijdens een bezoek aan vrienden klopte ene generaal Franco op de deur. Franco, die samenwerkte met Urbina, kwam naar de gezondheid van het zieke meisje des huizes informeren en Gabriel kreeg nog net de tijd onder haar bed te kruipen. Het meisje zou mettertijd een vurig tegenstandster van García Moreno worden en een hekeldicht, ‘De tiran’, tegen hem schrijven. Haar man zou in handen van de tiran vallen maar op vrije voeten worden gesteld uit dankbaarheid voor die vele jaren geleden bewezen hulp in nood. García Moreno vluchtte naar Peru en vandaar naar Parijs. Van 1853 tot 1855 leefde hij als monnik in Babylon, in een optrekje in de rue de la vieille of de l'ancienne comédie, verzonken in studieboeken. Op een dag viel hij uit tegen een paar Zuid-Amerikaanse studenten die van de Parijse vrijheid genoten en liberaal dachten. Een van hen reageerde met: ‘Wanneer heb jij voor het laatst gebiecht?’ ‘Dat is een persoonlijke opmerking, die u nu heel briljant kan lijken maar die morgen, dat verzeker ik u, geen enkele geldigheid meer zal hebben.’ Nog die zelfde avond stapte hij een biechtstoel binnen. Men zag hem iedere zondag communiceren of 's avonds mediteren in het schemerdonker van Saint Sulpice. Drie maal las hij de negenentwintig delen van de l'Histoire universelle de l'église catholique van Rohrbacher, waarin stond dat de Kerk de Koningin van de aarde is. Die les zou hij zich ter harte nemen. Na drie jaar afwezigheid is Gabriel in Ecuador terug. De chaos is groot, Urbina is opgevolgd door zijn stroman Robles, Flores intrigeert vanuit Lima en Franco kraait koning in Guayaquil. De behoudende burgerij van Quito benoemt García Moreno achtereenvolgens tot burgemeester, rector van de universiteit en afgevaardigde in het congres. Iemand stelt hem voor de geschiedenis van zijn land te schrijven. Hij reageert met: ‘Het is beter die geschiedenis te maken.’ Het wachten is op fouten van de concurrenten. Als Robles en Urbina de Galápagoseilanden voor een veel te zachte prijs aan de Verenigde Staten willen overdoen en de Engelsen veel te gunstige concessies in de oostelijke oerwouden van Ecuador willen geven komt García Moreno op voor het Nationaal Belang. Dit bezorgt hem de steun van congresleden die eerst tegen hem waren. Ook het geluk zit mee want president Castilla van Peru wil geen Engelsen in de buurt van zijn grens. Castilla stuurt een gezant naar Robles, maar Robles behandelt die gezant zo onbeschoft dat een militair treffen onvermijdelijk wordt. Terwijl Robles en Urbina naar het zuiden oprukken wordt achter hun rug, in Quito, een nieuwe regering gevormd met een driemanschap aan het hoofd; García Moreno is een van de drie en wordt tot opperbevelhebber van het leger benoemd. Om tegen het duo Robles-Urbina een kans te maken zoekt hij hulp bij de Peruaanse president Castilla. Castilla wil een stuk Ecuador en weet dat Robles hem dat niet zal geven. Hij weet dat Franco dat wel wil geven, in ruil voor steun aan diens president-aspiraties. Misschien wil García Moreno, die nog weinig bestuurservaring heeft, meer geven. Hij nodigt hem uit voor een onderhoud, maar als García de bedoeling van de Peruaan door heeft schrikt hij zo echt dat hij wordt uitgemaakt voor ‘dorps-diplomaat’, een kwalifikaat dat zijn vijanden tegen hem zullen gebruiken. Vervolgens brengen Robles en Urbina de ‘op- | |||||||||||||||
[pagina 65]
| |||||||||||||||
standeling’ García Moreno een militaire nederlaag toe. Franco maakt van de ruzie gebruik om zich in Guayaquil, met steun van Castilla, tot president van Ecuador uit te roepen. Urbina en Robles vluchten. Tegenover elkaar staan nu Franco en García Moreno (het liberale Guayaquil tegenover het conservatieve Quito). De eerste heeft een leger en wordt gesteund door Peru, de tweede heeft geen leger en wordt gesteund door niemand. Urbina en Robles hebben hun leger niet meegenomen naar het buitenland. De soldaten hangen stuurloos rond Riobamba en Mocha. García Moreno besluit zich van hen meester te maken. In de veronderstelling dat zijn naakte persoon genoeg autoriteit zal afdwingen begeeft hij zich naar Riobamba. De commandant van de troep, Palacios, laat hem gevangen nemen, in een cel opsluiten en zal hem de volgende dag fusilleren. Tegen de avond gaan Palacios en zijn mannen in Riobamba drinken. Niet meer dan één soldaat houdt bij zijn cel de wacht. Het is nacht en behalve hun twee is er niemand. Plotseling hoort de bewaker, een boerenjongen, een stem: ‘Aan wie heb jij trouw gezworen?’ ‘Aan de jefe van het land,’ antwoordt de jongen. ‘Dat ben ik,’ zegt de gevangene. ‘Je bent mij trouw en gehoorzaamheid verschuldigd... schaam je je niet hun te helpen en zo God en vaderland te verraden?’ De jongen valt op zijn knieën en smeekt om vergeving. Die krijgt hij als hij voor een paard zorgt. De jongen gehoorzaamt en García galoppeert weg door de nacht. De volgende ochtend is hij terug met een dozijn getrouwen. De muiters worden bij verrassing bedwongen. Palacios, die dronken is, en andere ‘rebellen’ worden ter plekke gefusilleerd. Volgens zijn tegenstanders overtrad hij de grondwet, krachtens welke de doodstraf om politieke redenen niet kon; zijn voorstanders benadrukken de anarchie waarin het land gedompeld was. García Moreno heeft nu een leger. Om de mannen aan tucht te gewennen schiet hij iedere deserteur neer. Drie voorbeelden lossen het discipline-probleem op. In Cuenca wordt hij binnengehaald als ware hij Mohammed, schreef een van zijn vijanden. Omdat hij nog niet sterk genoeg was om tegen Franco op te trekken deed hij een beroep op het Frankrijk van Napoleon iii. Hij schreef ambassadeur Trinité drie brieven waarin hij Frankrijk voorstelde Ecuador als protectoraat over te nemen; in ruil daarvoor zou hij, als goeverneur, de anarchie in dat protectoraat bedwingen. De brieven zouden een paar jaar later, toen hij president was, in een Peruaanse krant worden afgedrukt en heel Spaans Amerika schandaliseren. Maar Trinité had de brieven nooit serieus genomen en García Moreno's moderne kritici onderzochten nooit waarom die brieven waren gepubliceerd en door wie; alleen het feit interesseerde hen. Juist toen de nood het hoogst was kwam er hulp. Oud-dictator Flores, die in Lima zijn tijd verdeed, begreep dat zijn eigen belang het nationaal belang kon worden als hij García tegen Franco steunde. Zijn aanzoek werd enthousiast door García ontvangen en de verzoening volgde. Zijn panegyristen prezen hem om zijn ‘christelijke vergevingsgezindheid’ en zijn ‘oog voor het nationaal belang’; zijn tegenstanders zetten de volgende inconsequenties op een rijtje: eerst uit naam van de vrijheid een tiran wegwerken, vervolgens pogingen van die tiran om met hulp van het buitenland terug te keren bestempelen als ‘verraad’, dan zelf contact zoeken met het buitenland om aan de macht te blijven en ten slotte de tiran die eens namens de vrijheid was bevochten met open armen ontvangen in het nationaal belang. Verantwoordelijkheid versus machiavellisme. Maar het span García Moreno-Flores versloeg de combinatie Franco-Castilla. In 1860 viel Guayaquil en omdat de zege op 24 september werd behaald wijdde García Moreno zijn land toe aan Onze Lieve Vrouw ter Slaven, Beschermster der Christenheid tegen de Islam. | |||||||||||||||
IIIVolgens een anecdote zou Simón Bolívar, na | |||||||||||||||
[pagina 66]
| |||||||||||||||
zijn ‘bevrijding’ van Amerika een kroon zijn aangeboden. Maar voor die eer had hij bedankt. Waarom zijn reputatie, met de titel ‘Libertador’ bekroond, nog op het spel zetten? Bevrijden was een ding, regeren iets heel anders. Hij had alles te verliezen; winnen was, gezien de omstandigheden, nagenoeg onmogelijk. Simón Bolívar was een man die zijn grenzen kende. De ‘liberalen’ zagen hem anders. Voor hen was hij de principiële tegenstander van lieden die voor onbepaalde tijd aan de macht wilden blijven. Bolívar werd de ideale republikein, de held van de ‘vrijheid’. Volgens García Moreno ging het er niet om hoe lang iemand regeerde, maar wie er regeerde. Waarom iemand die het zodanig deed dat een meerderheid hem vroeg aan te blijven lastig vallen met republikeinse spelregels? Het schip van staat moest overeind blijven en daarvoor was een kapitein nodig die er niet voor terugschrok matrozen die zelf kapitein wilden worden overboord te gooien. De sterkste moest aan het roer staan. Zo ging het ook in de natuur. Maar García Moreno leefde in een tijd waarin die natuurwet al over boord was gegooid. In Europa en Noord Amerika werd geregeerd volgens grondwettelijk bepaalde spelregels. In Zuid Amerika bestonden die spelregels alleen op papier. Toch begonnen nieuwlichters hun stem tegen het recht van de sterkste te verheffen. Toen García Moreno in 1860 eindelijk de bestemming had bereikt waarvoor hij zich van meet af aan geroepen had gevoeld moest hij niet alleen zijn traditionele rivalen - zoals Urbina en Franco - op een afstand houden maar werd hij bovendien geconfronteerd met een nieuw soort opponenten: de liberalen. De liberalen waren in principe tegen de sterke man; ze waren theoretische tegenstanders. ‘Vrijheid’ was hun devies, Simón Bolívar hun held, García Moreno hun zondebok. Vanuit ‘verlicht’ standpunt bekeken en naar ‘vrije’ maatstaven gemeten was Spaans Amerika natuurlijk nergens. Ecuador stelde helemaal niets voor. Het was in achterlijkheid en duisternis gedompeld, betoogde Juan Montalvo, het lichtbaken dat de Ecuatoriaanse liberalen loodste. Montalvo, bijgenaamd ‘De Cosmopoliet’; Montalvo, die landen als de Verenigde Staten, Engeland, Nederland en Zwitserland als paradijzen der vrijheid zag waaraan zijn idiote land een voorbeeld moest nemen, achtte het de plicht van de burger om aan de middeleeuwse tirannie een einde te maken. Het doel heiligt de middelen. Naast Bolívar was vooral Brutus zijn held. In 1860 schreef Montalvo, toen nog een onbekende jongeman van zevenentwintig - de zelfde leeftijd die Gabriel had toen hij Bustamante aanpakte -, een brief aan de president waarin zinsneden als: ‘Laat ik u in klare taal dit zeggen: u vertoont de eigenschappen van een held en van een... op z'n zachtst gezegd, tiran. Moed en durf heeft u wel, maar u mist politieke deugden en als u die niet aanwerft, hetzij door studie hetzij door gezond verstand, dan zult u ten val komen, zoals alle macht valt die niet op het volk steunt... Het is geenszins mijn bedoeling geweest u de les te lezen, mijnheer, maar het is uitsluitend om wille van het vaderland dat ik u schrijf, uit liefde en verlangen om het lot van mijn land te zien verbeteren.’ De president zei: ‘Die jongeman heeft kennelijk een hoge dunk van mijn mildheid.’ Zo gauw liet don Gabriel zich niet uit het veld slaan. Hij had zijn plaats te pen en te zwaard veroverd en hij moest eerst bewijzen dat hij het beter kon dan zijn voorgangers. Hij begon een kruistocht tegen de luiheid en de fraude, van oudsher bij uitstek de ondeugden van hen die kantoren, bureaus en ministeries bevolkten. Verder saneerde hij de financiën, tuchtigde de strijdkrachten en maakte de verwereldlijking van het onderwijs ongedaan. De Franse priester Berthe, een van zijn lofredenaars, vergeleek hem met Hercules die de Augiasstal schoonmaakte. Om het liberale bolwerk Guayaquil te kortwieken voerde hij het moderne one-man-one-vote systeem in, waardoor het conservatieve Quito, dat dichterbevolkt was, meer afgevaardigden in het congres kreeg. Hoogtepunt van zijn werk was een concordaat | |||||||||||||||
[pagina 67]
| |||||||||||||||
met de paus. Na vier eeuwenGa naar voetnoot1 kreeg het Vaticaan weer het recht om bisschoppen te benoemen. Als tegenprestatie eiste de president van de paus de stichting in Ecuador van kerkelijke rechtbanken ter beteugeling van losgeslagen religieuzen, want met een verloederde geestelijkheid kon hij zijn land onmogelijk opvoeden. In 1861 had hij een aantal priesterbenoemingen van de aartsbisschop geblokkeerd met het argument dat het om individuen ging die als gokkers en libertijnen bekend stonden. Monseigneur had aangevoerd dat het vlees zwak was en dat het verkeerd was te hard te zijn jegens de naaste. Paus Pius ix begreep dat don Gabriels kruistocht muggenzifterij en een onkatholiek puritanisme in de hand kon werken, maar van de andere kant: was het geen wonder dat er in de xix Eeuw, in een tijd van moreel verval en toenemend materialisme, nog een land was dat zich zo geheel en al aan het Vaticaan wilde onderwerpen? De president zond een gezant naar de Heilige Stoel, een hartelijke briefwisseling volgde en in 1862 ging Rome accoord met het concordaat. Uiteraard waren de jezuïeten meer dan welkom in Ecuador; in 1863 zongen zij weer, zoals García Moreno tien jaar tevoren had voorspeld, het Te Deum in de kathedraal van Quito. Onderwijl was in Nueva Granada een burgeroorlog uitgebroken. De fracties werden aangevoerd door Mosquera en Arboleda; de eerste heette ‘liberaal’ en ‘rood’, de tweede ‘conservatief’ en ‘katholiek’. Tijdens schermutselingen overschreed een legereenheid van Arboleda de grens met Ecuador. García Moreno reageerde te woedend. Waarom? Boze tongen beweerden dat Arboleda's gezant te Quito, Escobar, een verhouding onderhield met ene Virginia Klinger, weeshuis-directrice, op wie don Gabriel zijn oog had laten vallen. Hij had Escobar laten opsluiten maar Virginia had haar minnaar weten te bevrijden. Daarop had hij Virginia, per ongeluk, met een stiletto aan een borst verwond en om gekonkel te vermijden had hij haar te paard naar een bos gereden om haar in het geheim door een dokter te laten genezen. Daarom reageerde, aldus die tongen, de president zo overdreven op het grensincident. Arboleda werd voor de keuze gesteld: óf de verantwoordelijke commandant straffen óf oorlog met Ecuador. Hij hield zijn poot echter stijf en bij de grensplaats Tulcán raakten de troepen slaags. García Moreno verliest, en terecht, vergeten zijn geestelijke panegyristen te vermelden. In plaats van te vluchten liet don Gabriel zich gevangen nemen en gedwee naar Arboleda brengen. Voor de overwinnaar gekomen valt hij op zijn knieën; over zijn uitgestrekte handen ligt een degen. De stier buigt de nek maar de ander wordt niet de matador. De knielende wordt uitgenodigd op te staan. Ze omhelzen elkaar, ontdekken dat ze het roerend met elkaar eens zijn, knielen zij aan zij aan de communiebank. Arboleda heeft wapens nodig om tegen de ‘rode’ Mosquera een kans te maken. García belooft vierduizend geweren. Bij het afscheid vraagt Arboleda zijn vriend terloops wat hij in zíjn plaats gedaan zou hebben. ‘Ik zou je hebben laten fusilleren’. García Moreno stuurde de beloofde wapens niet en Arboleda werd verslagen. Mosquera - die droomde van een herstel van Gran Colombia onder zijn leiding - maakt zich op om Ecuador binnen te vallen. Don Gabriel popelt van verlangen om zijn kracht met die van de Colombiaan te meten maar een beenwond, in de vorige oorlog opgelopen, houdt hem op stal. Nog een week, zeggen de dokters. Hij heeft geen geduld. Zijn land is in gevaar. Hij pakt een gloeiende pook, schroeit onder de open monden der medici zijn wond dicht, springt op zijn paard en ijlt aan het hoofd van een leger naar de noordgrens. Bij Cuaspúd moet hij in het stof bijten. Terug in de hoofdstad noemt hij zijn nederlaag ‘een beproeving Gods’. Zijn lofrede- | |||||||||||||||
[pagina 68]
| |||||||||||||||
naars vergelijken hem met Leonidas; de liberalen betichten hem van onnodige oorlogvoering en zinloze verspilling van mensenlevens. Als Mosquera, aangemoedigd door een niet belangeloze Urbina, aanstalten maakt Quito te bezetten mobiliseert García Moreno het hele volk. De paus helpt mee door Mosquera in de ban te doen en dat maakt hem voor Pasto, het katholieke bolwerk van Zuid Colombia, volkomen onmogelijk. De invasie kan niet doorgaan. En zo werd het gevaar bezworen. Het concordaat met Rome moet nog door het congres worden goedgekeurd. Lang niet iedereen is het er mee eens. Om aan overtuigingskracht te winnen troont de president naar het parlement een monnik mee die in burgerkleren, in de omgeving van een bordeel was aangehouden en in de gevangenis opgesloten. Hij hoopte het congres duidelijk te maken dat zonder correctie van dat soort figuren - en daarbij wees hij op de monnik - het volk niet kon worden opgevoed. Dus de kerkelijke tribunalen waarin het concordaat voorzag waren bitter hard nodig. Toen het congres door dat pleidooi nog niet overtuigd was dreigde hij met aftreden. Dat hielp. Het concordaat was een feit. Niet alleen de clerus, ook het leger was aan opvoeding toe. Daarvoor had hij aan zich zelf voldoende. Iedere poging tot opstand werd onderdrukt of in bloed gesmoord. ‘De beste chirurg,’ zei hij, ‘verwijdert kankergezwellen met ijzer en vuur.’ Een van die gezwellen speurde zijn oog in Ayarza. Ayarza, de mulat, de exvrijheidsstrijder die nog aan Bolívar's zijde had gestreden, de generaal die destijds de zevenentwintigjarige snotjongen die Gabriel toen was had laten vervolgen, die Ayarza, die nu oud was en gepensioneerd, had om de een of andere reden iets gedaan waardoor hij als ‘rebel’ beschouwd kon worden. García Moreno, die achter alles Urbina vermoedde, liet hem opsluiten en geselen; het aantal slagen varieerde al naar gelang de biograaf, maar voor Ayarza was de vernedering erger dan de pijn: ‘Fusilleer me! Een generaal, een oud vrijheidsstrijder gesel je niet maar geef je de eer van de kogel.’ ‘Aan verraders wordt geen kruit verspild,’ snauwde García, die, aldus zijn hekelaars ook nog zou hebben gezegd: ‘die neger verdient geen andere straf dan de gebruikelijke op de slaven-plantages.’ Volgens hen kastijdde hij hem niet om subversief gedrag maar uit persoonlijke wraak. Toen Ayarza drie dagen na vrijlating aan zijn verwondingen bezweek kwamen de protesten niet alleen van don Gabriels vijanden. Maldonado is een nationale held. Hij is al twee keer in opstand gekomen. De president waarschuwt hem persoonlijk: een derde poging zal hij niet overleven. Maar omdat Maldonado heel populair is riskeert hij die poging. Hij wordt gepakt en opgesloten. Een groot losgeld kan hem op vrije voeten helpen, maar zijn vrienden blijken niet van plan of in staat dat te betalen. De avond vóór zijn executie verschijnt García Moreno in zijn cel om hem te zeggen dat hij niet op corrupte rechters hoeft te rekenen. De volgende ochtend wordt Maldonado naar het schavot gebracht, op het plein van Quito. De stroom protesten lijkt eindeloos. Te elfder ure betreedt Maldonado's weduwe het plein, wenend en in het zwart, bereid om met haar man te sterven. De vrouwen van Quito staan achter haar. De aartsbisschop vraagt om clementie. Don Gabriel: ‘Als u meent dat ik met deze fusillering een doodzonde bega zie ik ervan af.’ Monseigneur verdwijnt zonder een woord. Een kolonel laat namens het hele publiek om genade vragen. Don Gabriel: ‘U zegt tegen de kolonel dat als ik om vijf uur vanmiddag nog geen schoten heb gehoord ik hem zal laten fusilleren.’ Iedereen wacht. De Amerikaanse ambassadeur Hassaurek, die zich onder de toeschouwers bevindt, schreef: ‘If Maldonado had snatched the sword from the hands of the officer who commanded the troops on the Plaza, he might have made a successful revolution, and turned the tables of his enemy. The soldiers would have cheered and obeyed him, and the people would have welcomed him as their deliverer. But his spirit was broken.’ Om vijf uur klinken de schoten. De volgende dag zegt | |||||||||||||||
[pagina 69]
| |||||||||||||||
de president tegen zijn volk dat het land is gered, dat hij niet zal aarzelen het land weer te redden, ook al kost het hem zijn leven. In 1864 liep zijn ambtstermijn ten einde. Om de voortzetting van de moralisatie-campagne veilig te stellen zorgde hij dat zijn opvolger zijn stroman was. Daarna trok hij zich terug op het platteland. Waakzaam bleef hij, want Urbina lag op de loer. Een jaar later krijgt de ex-president de kans een held te worden. Urbina heeft zich met een club liberalen van een paar schepen meester gemaakt. Ze willen Carrión, de stroman, afzetten en uit naam van de ‘vrijheid’ een nieuw tijdperk inluiden. García Moreno, herstellende van een leveraandoening, begrijpt dat zijn land in gevaar is en snelt naar Guayaquil. Bij aankomst hoort hij dat de liberalen naar Jambelí zijn gevaren. In de haven ligt maar één schip en daarop wappert de Union Jack. De Britse consul accepteert een som gelds en don Gabriel is de eigenaar. Als de op zijn schuit verkikkerde kapitein nog tegensputtert dreigt hij ‘dat hij hem ter plekke zal laten fusilleren en in zijn vlag begraven’. Dat werkt. De liberalen op de kade helpen mee het schip op te kalefateren, zo zeker zijn ze ervan dat de ex-president zijn dood tegemoet vaart. Een paar Spaanse en Engelse officieren slaan het tafereel geamuseerd gade. Als het schip slagvaardig is richt don Gabriel zich tot de menigte: ‘Ik heb mannen nodig met moed. Laat iedereen met lef zich aan mijn rechterzijde opstellen en de lafaards aan mijn linker.’ Niemand stelt zich links op. Met de dapperen bemant hij het schip en een kleinere boot. De liberalen hebben vijf vaartuigen. Het publiek staart hem na en wacht op de terugkeer van Urbina. Wie terugkeert is García Moreno. Urbina is gevlucht. Zevenentwintig ‘piraten’ worden terechtgesteld, meer dan de helft van de executies die hij eens zal moeten verantwoorden. De familieleden van de slachtoffers wordt verboden te huilen want, zegt don Gabriel, er is alle reden tot vreugde, God heeft ons de overwinning bezorgd. Wie huilt krijgt een boete of gaat de gevangenis in. Aan boord van een van de piratenschepen is een brief gevonden van de Argentijnse advokaat Viola. Viola, een voormalig tegenstander en slachtoffer van tiran Juan Manuel Rosas, sympatiseerde in Guayaquil met de liberale oppositie. García Moreno liet hem bij zich komen: ‘Is dit uw handtekening?’ ‘Ja.’ ‘In dat geval bent u een verrader. U weet wat u te wachten staat.’ ‘U zult het bloed dat u vergiet voor God moeten verantwoorden.’ ‘Dat bloed zal niet over mij komen.’ ‘Ik begrijp waarom u dat zegt.’ ‘Het doet me genoegen dat u het begrijpt voordat ik het u hoef uit te leggen.’ Iedereen protesteert. Een verzoek van de bisschop - die de terechtstelling een overtreding van de grondwet noemt - wordt afgewezen. De Argentijnse zaakgelastigde krijgt te horen: ‘Als u doorzeurt wikkel ik doctor Viola in uw vlag en fusilleer hem.’ Don Gabriel's oude moeder laat zich naar haar zoon dragen om voor het leven van Viola te pleiten. ‘Vraag alles wat u wilt, moeder, maar niet dat ik een laffe daad stel die het land te gronde richt.’ Om vijf uur in de namiddag wordt Viola doodgeschoten. Zijn lijk, terstond door de rode mieren overdekt, krijgt geen christelijke begrafenis omdat hij de priester, door don Gabriel op hem afgestuurd, had geweigerd. 's Avonds krijgt het volk te horen: ‘Vanaf heden zal het schavot voor de schurk de garantie zijn van de mensen van goede wil.’ Op terugreis naar Quito wordt hem in Bodegas een gevangene voorgeleid die ‘Leve Urbina’ zou hebben geroepen. Hij geeft bevel die man in zijn geboorteplaats te fusilleren. Een kano brengt het slachtoffer erheen. Als die uit het gezicht is verdwenen wordt hij benaderd door bekenden van de dode, die beweren dat hij juist een aanhanger van de goede kant was en alleen in een dronken bui iets verkeerds had geroepen. Het bevel de executie ongedaan te maken komt te laat. In de hoofdstad wordt hij binnengehaald als de | |||||||||||||||
[pagina 70]
| |||||||||||||||
redder van het land. Hij wordt held en dat stelt Carrión zo diep in de schaduw dat deze zich laat opvolgen door de nog zwakkere Espinosa. In 1866 benoemt de regering de held tot gevolmachtigd minister in zake het sluiten van een handelsovereenkomst met Chili. Op weg naar Santiago doet hij Lima aan. Op het station schiet iemand die Viteri heet - bloedverwant van een van zijn slachtoffers - een kogel op hem af, die zijn doel mist. Viteri wordt door de politie gearresteerd maar door de rechtbank van Lima vrijgesproken. Ter afsluiting van het proces mag hij zeggen: ‘De ex-president van Ecuador verdient niet de eer dat iemand de dolk van Brutus in hem stoot. Waar hij ook komt, waar ook zijn funeste naam valt, past slechts de verschrikkelijkste aller straffen: de totale minachting, de totale negering.’ Viteri, wiens woorden zijn daad tegenspreken, zou geen gelijk krijgen. Bij zijn terugkeer in Quito stierf Rosa Ascasubi na een slepende ziekte. Lasteraars fluisterden dat don Gabriel haar lijdensweg met een flesje laudanum zou hebben bekort omdat ze zijn mannelijke verlangens niet meer kon bevredigen. In de rouwkamer viel zijn oog op Rosa's vijftienjarige nichtje, Mariana de Alcázar. Toen haar ouders haar niet wilden afstaan schaakte hij haar. Juan Montalvo, die zijn hele leven vergeefs de ideale vrouw najoeg, wijdde aan die episode een toneelstuk waarin hij, onder gefingeerde namen, don Gabriel voorstelde als de moordenaar van zijn vrouw en als geile bok die een onschuldig maagdje bezoedelt. Maar de pasgehuwden trokken zich terug op een boerderij om in eenzaamheid van hun geluk te genieten. Het was de held niet beschoren lang te rusten. In 1868 richtte een aardbeving een ravage aan rond Ibarra. Erger dan de natuur waren de mensen die plotseling in roofvogels veranderden en aan het plunderen sloegen. Om de chaos te keren riep de regering de hulp in van de mannetjesputter. Hij voerde zijn taak zo goed uit dat het volk van Ibarra hem als afgevaardigde in het congres wilde. De behoudende burgerij van Quito was bang voor de liberalen en vond dat Espinosa, die onder invloed van Bustamante stond, niet streng genoeg tegen hen optrad. Urbina loerde nog altijd, en Peru en Colombia zouden een zwakke regering uitbuiten om een stuk van Ecuador in te pikken. Er was er maar één die het land kon redden. Op een avond galoppeert een troep ruiters naar zijn hacienda. Nog diezelfde nacht reed hij mee terug naar Quito. Toen hij de kazerne in wilde hield de wacht hem tegen: ‘Leve wie?’ ‘García Moreno!’ Als de verbouwereerde wacht vraagt wat hij op dat uur van de nacht komt doen krijgt hij ten antwoord: ‘Ik kom de godsdienst en het vaderland redden. Je weet nu wie ik ben, dus laat me erdoor.’ ‘Leve García Moreno!’ roept de wacht. ‘Leve García Moreno!’ galmt de kazerne na. ‘Vrijheid voor iedereen’, werd zijn lijfspreuk, ‘maar niet voor het kwaad en de booswichten.’ | |||||||||||||||
IVGarcía Moreno werd patriarch. Om de touwtjes steviger in handen te krijgen ontwierp hij een nieuwe grondwet, de zevende sinds het ontstaan van een land dat in veertig jaar vijftig revoluties had moeten verwerken. Hoeksteen werd de Syllabus, de anti-liberale encycliek van paus Pius ix uit 1864. De vrijheid van godsdienst werd opgeheven, waardoor de vrijmetselaars naar Peru uitweken. De termijn voor het presidentschap werd van vier tot zes jaar verlengd, met de mogelijkheid herkozen te worden. De president kreeg het recht rechters te benoemen; ‘zonder eerlijke rechters,’ zei García Moreno, ‘is er geen gerechtigheid en zonder gerechtigheid is er geen maatschappij.’ De universiteit van Quito werd gezuiverd van liberale denkbeelden: Descartes moest weer wijken voor Thomas van Aquino. Ter bevordering van het hoger onderwijs opende don Gabriel zijn land voor de jezuïeten en redemptoristen die door Bismarck Duitsland waren uitgezet. De leerplicht werd ingesteld. Missionarissen | |||||||||||||||
[pagina 71]
| |||||||||||||||
werden naar de oostelijke oerwouden gestuurd om de indianen te kerstenen. De eerste spoorlijn werd aangelegd. Quito en Guayaquil werden door een weg verbonden - een nieuw werk van Hercules, aldus pater Berthe. Quito kreeg een conservatorium en een panopticum (dat alle criminelen van het land kon bevatten). De schulden werden weggewerkt, de schatkist gesaneerd en de sucre - Ecuador's geldeenheid - werd even veel waard als de dollar. Met overgrote meerderheid van stemmen werd de grondwet aangenomen. ‘Gelukkig ik als ik haar eens met mijn bloed mag bezegelen.’ Daar zullen de liberalen en vrijmetselaars wat aan doen, want ze zijn het niet eens met de patriarch en zijn theocratie. Ze voelen zich geroepen hun achterlijke, door een gevaarlijke fanaticus geterroriseerde land te bevrijden. Als verlichte romantici of romantische verlichten zullen ze zich opwerpen. Ze schamen zich voor het buitenland als García Moreno, dwars tegen de mode in, niet Benito Juárez maar Maximiliaan en de Franse interventie steunt, niet Victor Manuel die Rome bezet maar de paus steunt. De patriarch staat voor de ‘beschaafde’ wereld in zijn hemd als hij Ecuador, als enige land, protest laat aantekenen tegen de inperking van de macht van de paus. García Moreno wordt ‘De Gek’; zijn Argentijnse panegyrist Manuel Gálvez vergelijkt hem met Don Quijote. Een van de liberalen is Cornejo. In 1869 doet hij een vergeefse poging de patriarch op te ruimen. Huilend beweegt hij de cipier van zijn cel een onderhoud met de president te regelen. García Moreno wordt gewaarschuwd dat de gevangene ‘belangrijk nieuws’ voor hem heeft, maar reageert met: ‘Die jongeman wil me alleen maar inspinnen in zijn leugens. Morgenochtend heb ik tijd om hem te horen.’ Die ochtend valt Cornejo tranend aan de voeten van de man die zijn straf - de doodstraf - wijzigt in acht jaar verbanning. In Panama schrijft Cornejo ‘dat de moord op dat monster een wettige daad ter zelfverdediging is, een recht zonder het welk de vrijheid, door God aan de mens gegeven, een wassen neus is.’ Ook Juan Montalvo, die op zijn buiten ‘El Sueño’ de eenzaamheid cultiveerde, roerde zich zodanig dat hij in ballingschap moest. De patriarch ging gewoon door met het opvoeden van zijn volk. ‘Immoraliteit,’ schreef zijn panegyrist pater Berthe, ‘was voor hem erger dan de uitbarsting van de ergste vulkaan.’ Hij was nu vijftig jaar. Zijn haar was uitgevallen, zijn snor wit geworden en zijn ogen waren dieper naar binnen gezonken. ‘Hij had die typisch ascetische uitdrukking die hem de laaste jaren voor zijn dood zou kenmerken,’ schreef Gálvez; Roberto Andrade, een van zijn moordenaars, beschreef zijn ogen als die van een roofdier, klaar om zijn prooi te bespringen. In 1873 wijdde hij zijn land met pauselijke permissie aan het Heilig Hart van Jezus Christus. Voor die gelegenheid had hij de schilder Rafael Salas opgedragen in Rome een doek te vervaardigen. Dat doek - waarop een Christus met in zijn ene hand de scepter en in zijn andere de aardbol, met Ecuador zichtbaar badend in de warmte en het licht die uit het Hart vloeien - zou na zijn dood spoorloos verdwijnen en vele jaren later boven water komen en in processie door Ecuador's steden worden gereden samen met een fiool die, naar verluidt, don Gabriels hart bevatte. Op de dag van de wijding sprak de patriarch: ‘Dit, o Heer, is ons volk; het zal altijd u, mijn Jezus, als God erkennen en nooit zijn oog op een andere ster richten.’ Ook nam hij zich de opvoeding van het individu ter harte. Een nationaal beruchte dief kreeg verkorting van straf als hij op don Gabriels aanraden dienst nam in het leger en bewees dat hij een brave man was. De delinquent volgde de raad zo trouw op dat hij het tot kapitein schopte. Tijdens het afnemen van een examen ‘rechten’ interrumpeerde hij eens een examinandus: ‘Ik zie dat u uw vak onder de knie heeft, maar kent u ook uw katechismus?’ De jongeman was met stomheid geslagen, maar de patriarch vervolgde: ‘U bent nu doctor, mijnheer, maar u zult uw vak pas uitoefenen als u ook de christelijke leer kent,’ waarop hij hem aanspoorde een paar dagen in een franciscaner | |||||||||||||||
[pagina 72]
| |||||||||||||||
klooster door te brengen. Een andere keer kreeg hij bezoek van een man die klaagde dat zijn dochter in concubinaat leefde. Persoonlijk wendde hij zich tot de zondaar en beloofde dat hij zijn bruidsjonker zou zijn als hij zich bekeerde en het meisje huwde. Maar toen de commissaris van politie hem kwam vertellen dat er niets tegen het concubinaat te beginnen viel en de ministers opsomde die er een bijzit op nahielden onderbrak García hem woedend met: ‘Ja, straks gaat u nog beweren dat ik...’ Hij was geliefd en gevreesd. Een biologieprofessor die een nieuwe bloem ‘Tasconia García Moreno’ wilde noemen kreeg te horen: ‘Als u mij een genoegen wilt doen, laat u mijn arme persoon er dan buiten; als het een zeldzame, mooie, in Ecuador onbekende bloem is waarom schenkt u haar dan niet aan de bloem van de hemel en noemt u haar niet Tasconia Mariae?’ Zijn dienaar, een mulat, liet hij zonder pardon neerschieten met het argument dat hij zich onmilitair had gedragen; volgens zijn vijanden speelde er een homosexuele verhouding tussen knecht en meester. Eens zette een priester in zijn bijzijn zijn hoed af, waarop hij reageerde met: ‘Wat is de president van Ecuador in aanwezigheid van een priester van God?’ Maar tegen zijn ministers zei hij: ‘Ik heb jullie niet nodig, jullie hebben míj nodig. Als ik er niet meer ben om jullie te verdedigen zullen die revolutionairen, die je zo aardig vindt, je verscheuren.’ Hij zou zelf verscheurd worden. Al zijn triomfen schreef hij toe aan de Maagd Maria en Jezus Christus. Dagelijks las hij in de Imitatio Christi van Thomas à Kempis en de Geestelijke Oefeningen van Ignatius van Loyola; om de haverklap kuste hij de grond en sprak: infernus domus mea est; hij at wekelijks aan tafel bij de leprozen en bezocht ziekenhuizen, waarbij hij erop toezag dat het niemand aan iets ontbrak; hij kon een geneesheer uitfoeteren omdat de zieken op de grond moesten slapen en hem verplichten dat zelf te doen, net zo lang totdat er matrassen kwamen. Omdat de patriarch nieuwsgierig was naar wat het volk over hem dacht trad hij eens, als indiaan verkleed, een taveerne binnen. Uren luisterde hij naar de gesprekken van de drinkers. Toen hij buiten kwam was het nacht. Op het plein gekomen voelde hij de noodzaak zijn nieren te ontlasten, maar hij had zijn broek nog niet open of hij werd in zijn kraag gevat door een diender. ‘Smerige indiaan, je gaat mee naar het bureau.’ De indiaan bood geld, maar in plaats van zich te laten omkopen trok de brave borst zijn knuppel. Op het bureau, onder het licht, viel het masker af. García redde zich eruit door de agent wijs te maken dat hij hem had willen testen en als beloning voor zijn goede gedrag gaf hij hem het geld dat hij daar straks niet had willen aannemen. Gevaar ging hij niet uit de weg. Nadat hem verteld was dat in een bepaalde kapperszaak een aanslag op zijn leven werd beraamd stapte hij het etablissement op een dag doodgemoedereerd binnen. Hij groette beleefd, nam plaats in de stoel en liet de kapper - degene die hem mores zou leren - zijn snor knippen en hals uitscheren. Bevend en zwetend voltooide deze zijn werk, aangemoedigd door de klant. Bij een andere gelegenheid reed hij te paard door het kustgebied. Men had hem de hinderlaag aangewezen waar zijn moordenaars op hem wachtten, een doorgang tussen twee steile bergwanden. Kalm reed hij erheen. Toen hij vlak bij de plek was gaf hij zijn paard de sporen en stormde onder het roepen van ‘toro’, ‘toro’ tussen de wanden door, waarop zijn belagers verschrikt uiteenstoven. Hoogtepunt van zijn optreden was de kruisweg. De jezuïet Gomezjurado vertelt de gebeurtenis, in 1945, in de volgende bewoordingen na: ‘Op een zondag, de zesentwintigste, de laatste zondag van de missieactie, moest padre Luis López op een plein preken want geen kerk te Quito kon de menigte bevatten. De blik richtend op het reusachtige kruis dat straks op een heuvel zou worden geplant, riep hij in herinnering hoe keizer Heraclius het Kruis van Christus op zijn schouders had gedragen. Vervolgens richtte hij zijn ogen op de plaats waar García Moreno | |||||||||||||||
[pagina 73]
| |||||||||||||||
zat te luisteren en terwijl hij een zware stem opzette zei hij, ieder woord met de grootste precisie articulerend: “Zo waren de koningen en keizers vroeger; ze schaamden zich niet voor hun God, ook al was Hij een Gekruisigde. Maar tegenwoordig hebben we klaveren- en ruitenkoningen, en presidenten van papier...” Nauwelijks had García Moreno dat gehoord of hij verhief zich en terwijl hij zijn arm op de prediker richtte sprak hij luid en robuust: “U liegt, padre López; de president van Ecuador zal ook het Kruis van Christus op zijn schouders nemen, zonder zich te schamen.” En terstond stapte hij van de verhoging af, trok zijn schoenen uit, liep op het kruis toe, nam het op zijn schouders en droeg het, in aanwezigheid van het hele volk, naar de heuvel waarop het geplaatst moest worden ter herinnering aan de missie.’ De Cubaanse psychiater Agramonte tekende, in 1935, de scène als volgt: ‘in 1875 kwam hij ertoe een enorm houten kruis te laten vervaardigen. “Ik ga de straat op,” zei hij, “om de ketters een lesje te leren.” Hij stelde een processie samen uit twee- of driehonderd oude vrouwen; hij gooide de vracht op zijn schouders en beval zijn minister, Javier León, de rol van de heilige Simon van Cyrene op zich te nemen. Gabriel was al oud; het zweet gutste van hem af langs die wegen van God, en hijgend en kreunend riep hij telkens: “Ach, mijn Lieve Heer! Ach, mijn Lieve Heer!” Bij een kroeg gekomen, bood een volksvrouwtje hem een kop soep aan, die de dictator gelaten tot zich nam... De vrouwtjes twistten met elkaar om hem het zweet van het gelaat te wissen, hitsig door de vroomheid van die redder, terwijl het tafereel bij zijn assistenten, de soldaten en het volk een enorme hilariteit veroorzaakte. Vanuit de hoogte, van een balkon, sloegen drie Duitse jezuïeten die ongewone, buitennissige vertoning lachend gade. Twee simulanten werden naar de gevangenis gestuurd omdat ze gelachen hadden. Het was me ook wat: een staatshoofd die de kruisweg van Christus speelde alsof het Middeleeuwen was.’ De Argentijn Manuel Gálvez schreef in 1942 dat García Moreno's daad voor de hele moderne tijd uniek was. De Ecuatoriaanse kritici Ordóñez Zamora en Barreto noemden, in 1970, Don Gabriels kruisweg ‘een theatrale stunt’ en ‘een vorm van exhibitionisme’. In 1875 kondigde de patriarch aan dat hij zich voor de volgende zes jaar herkiesbaar zou stellen. ‘De strijd tussen het goed en het kwaad,’ zei hij, ‘is eeuwig, en daarom mogen wij, die de goede zaak dienen, de zaak van de godsdienst en van het vaderland, ons niet vermengen met onze tegenstanders. We zullen hen die te goeder trouw onze gelederen komen versterken toelaten; we zullen niemand vervolgen, tenzij hij de wet overtreedt...’ Die wet was García Moreno's wet, vonden de liberalen, die woedend waren. Vanuit Panama schreef Juan Montalvo - ‘die gigantische mesties met de bezieling van een Cervantes en de knots van een Luther’ volgens José Martí, de Cubaanse vader des vaderlands - een pamflet getiteld La dictatura perpetua. Daarin stelde hij Ecuador voor als een cirkel van de hel: ‘Boven de burger staat de soldaat, boven de soldaat de priester, boven de priester de beul, boven de beul de tiran en boven de tiran de duivel.’ Ecuador was diep in de duistere put der Middeleeuwen gezonken. ‘De weldaden van een Samuel Morse zouden alleen de verlichte volkeren ten deel vallen, waar vrijheid is en democratie en rechtvaardigheid,’ aldus Montalvo, die zijn land Colombia voorhield als voorbeeld. ‘De grote omstandigheid der volkeren is de vrijheid; die van de mens, de eer: obscurantisme, tyrannie, slavernij zijn slechte omstandigheden.’ Een paar maanden later circuleerde het pamflet in Quito. Toen García Moreno het had gelezen zei hij: ‘Ik zou wel eens met Montalvo willen praten: ik zou hem ervan overtuigen dat ik consequent moet zijn.’ Tot een gesprek zou het niet komen. Ingedronken werd het pamflet door een groep jonge, geëxalteerde, romantische liberalen: exjezuïeten. Een van hen, Roberto Andrade, schreef hoe Montalvo's ideeën hem bewogen zich bij het complot aan te sluiten. Onder de samenzweerders was Cornejo, die de tiran niet wilde vermoorden maar na een proces als curio- | |||||||||||||||
[pagina 74]
| |||||||||||||||
siteit aan de vrije wereld tonen. Maar Sánchez, een officier van don Gabriels leger die het complot militaire steun had toegezegd, eiste dat de man zou worden doodgemaakt. Dat standpunt werd het standpunt. Andrade, die zich zelf in de rol van Brutus zag (wat niet oncomplimenteus is voor don Gabriel), betoogde dat de tiran op klaarlichte dag en in het openbaar uitgeschakeld diende te worden. ‘Wij willen niet de indruk wekken iemands instrument te zijn, zelfs niet van de vrijheid en de liberale doctrines,’ schreef hij in zijn boek ter rechtvaardiging van zijn daad. García Moreno was niet onwetend van wat komen moest. Twee ‘gekken’ in Quito voorzeiden zijn dood. Op 17 juli schrijft hij aan de paus dat hij bereid is zijn bloed te offeren voor zijn geloof en vaderland, nu hij heeft ontdekt dat de vrijmetselaars vanuit Peru en Duitsland een complot smeden. ‘Welk een overstelpend geluk zou het zijn als uw zegen mij vanuit de hemel bereikt terwijl ik mijn bloed vergiet voor Hem die, God zijnde, het Zijne aan het Kruis wilde vergieten voor ons.’ Op 4 augustus schrijft hij een vriend: ‘Ik zal vermoord worden; gelukkig ik, als ik sterf voor het geloof. In de hemel zullen wij elkaar weerzien.’ Op 5 augustus zegt hij tegen een verontruste minister: ‘De vijanden van God kunnen mij wel vermoorden als ze dat willen, maar God kan niet sterven.’ Het is 6 augustus, de eerste vrijdag van de maand, het feest van Christus' Gedaanteverandering. Cornejo opent de luiken van de kamer die hij die nacht met Andrade heeft gedeeld. Bij het zien van de blauwe lucht roept hij: ‘Deze dag is waardig om door ons vereeuwigd te worden.’ Het is een uur. García Moreno loopt met een assistent over het plein. In zijn zak een boodschap die hij morgen aan het congres zal voorlezen. Iemand, een vertrouweling, loopt op hem toe en zegt dat hij niet zo onbeschermd over het plein moet lopen; hij zou toch moeten weten dat zijn vijanden op hem loeren. ‘Alleen wat God wil geschiedt. In Zijn handen beveel ik mij geheel en al aan,’ luidt zijn reactie. In de zijstraten van het plein wachten de samenzweerders. Sánchez, de contactman bij het leger, is tegen de verwachting in niet komen opdagen. Ze zijn bang verraden te worden, bang straks niet voor ‘bevrijders’ maar voor ‘moordenaars’ te worden versleten. ‘De goede afloop rechtvaardigt de zaak,’ had Montalvo geschreven. Maar er is geen weg terug. Wie lost het eerste schot? Op wiens teken en op wiens autoriteit? De Vrijheid, dat is het enige wat ze zeker weten. García Moreno is de kerk binnengegaan en zit tussen de kaarsen te mediteren. Iemand tikt hem op zijn schouder. Het is Rayo, Faustino Lemus Rayo bijgenaamd ‘la fiera de Oriente’, Colombiaan van geboorte en compadreGa naar voetnoot1 van don Gabriel die hem aan een baan in de oostelijke oerwouden had geholpen, vandaar het tweede gedeelte van zijn bijnaam. Maar wegens incompetentie had de president hem moeten terugroepen; volgens roddelverhalen zou zijn vrouw door de president zijn geschaakt. Op 2 augustus had een priester don Gabriel voor Rayo gewaarschuwd, zinspelend op het eerste deel van zijn bijnaam. Hij had geantwoord: ‘Dat is smerige kwaadsprekerij. Ik heb hem een paar uur geleden nog te communie zien gaan; een goed christen is geen moordenaar.’ Rayo zegt dat er buiten iemand op hem wacht. Het is half twee. Samen met zijn assistent loopt hij de kerk uit, gevolgd door Rayo. Terwijl ze de trappen aflopen haalt Rayo een machete onder zijn capa vandaan en slaat de president op het hoofd onder het roepen van: ‘Tiran, eindelijk is je laatste dag gekomen, beul van de Vrijheid.’ ‘Moordenaars!’ roept García Moreno als vlak daarop de liberalen met getrokken revolvers op hem toesnellen. ‘In naam van de vrijheid, sterf!’ roept Cornejo. ‘Moordenaars, schurken, jullie doden me!’ roept de president terwijl hij door de kogels omver wordt geschoten. Als hij zijn revolver probeert te trekken slaat Rayo zijn hand eraf, bespringt hem en houwt met zijn machete in het hoofd van het slachtoffer. De liberalen staan erom | |||||||||||||||
[pagina 75]
| |||||||||||||||
heen en confronteren de tiran met wat ze zien als zijn misdaden: ‘Ayarza! Jambelí! Tulcán! Viola! Rosa Ascasubi!’ ‘God sterft niet,’ zegt don Gabriel nog terwijl de liberalen vluchten omdat soldaten het plein betreden hebben. Rayo wordt ter plekke doodgeschoten en een priester knielt naast de zieltogende president. Wil hij zijn vijanden vergeven? Een zachte kneep in de arm van de priester lijkt een bevestiging. De man is dood. Ze trekken zijn bebloede kleren uit. Op zijn borst twee scapulieren, een rozenkrans en een relikwie. Alles onder het bloed. Hij wordt gewassen, gerepareerd, in gala gestoken en in de kathedraal ten toon gesteld. Het volk dat zich aan hem komt vergapen roept: ‘We hebben onze vader verloren en hij heeft zijn bloed voor ons gegeven.’ Zijn jonge weduwe zegt dat de ziel van haar man direct naar de hemel is gevlogen. Vanuit de Colombiaanse grensplaats Ipiales schrijft Montalvo: ‘Niet de dolk van Rayo, maar mijn pen heeft hem gedood.’ Jaren later schreef hij: ‘García Moreno, wat een man! Hij had de grootste man van Amerika kunnen worden als zijn talenten maar niet ten kwade gericht waren geweest... als ik geweten had wat Ecuador na hem te wachten stond had ik hem graag in leven gelaten.’ Montalvo, die niet meer naar zijn land terugkeerde, stierf in Parijs. Andrade schreef: ‘Als García Moreno in zijn bed was gestorven zou het volk van Ecuador voor goed zijn getekend met het teken van de slaaf; hij is doodgestoken en zijn slachtoffers bezitten thans hun eretitel voor de vrije wereld.’ De paus verklaarde dat García Moreno was gestorven voor zijn geloof en zijn vaderland. Onder zijn standbeeld in het Collegio Pio Latinoamericano te Rome liet hij graveren: Religionis integerrimus custos De katholieke pers van Frankrijk, Spanje en andere landen loofden hem als held en zijn panegyristen vergeleken hem met de Cid, Roeland, Godfried van Bouillon, Karel de Grote, Lodewijk de Heilige, Philips ii, Kardinaal Cisneros, Ignatius van Loyola. Voor hen was hij een geroepene, een held, een martelaar. Zijn tegenstanders en kritici beschouwden hem als een gek, een booswicht, een duivel. Ze vergeleken hem met Blauwbaard, Polyphemus, Caesar, Torquemada. | |||||||||||||||
Bibliografie
|
|