Maatstaf. Jaargang 28(1980)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 15] [p. 15] Rien Vroegindeweij Gedichten Jaloezie De kruidenier van de overkant staat gekluisterd in zijn deur, verdoofd lijkt hij door een gebeurtenis op straat. Zijn vrouw met haar bijna kale hoofd verschijnt en als zij bukt voor het fust dat buiten op de stoep staat, rust mijn blik onwillig op het vlees van haar witte dijen dat suddert in de pan van haar nylon schort. De wind waait papieren op, het grauwe zand stuift over straat. Een man vindt een parkeerplaats, lacht, tegen niemand. De leerlingen van de school, een paar huizen verder, bezetten het trottoir. De man met de St. Bernardhond gaat naar de Heemraadsingel. Het is hun tijd. Het paard van de overburen trappelt in de wagen waar ‘veevervoer’ op staat. Een blinde man steekt over, aan zijn arm een kind dat in een stripboek leest. Een vage [pagina 16] [p. 16] sfeer uit de Oriënt hangt in de straat. De turkse vrouwen staan voor hun deur. Er zijn dagen dat er niets gebeurd, tijden dat niets zich beschrijven laat. Maar deze ochtend, achter de jaloezie voor het raam van mijn kamer, is de straat een boekenkast vol dummies, die ik ongezien, ongestoord, doorblader. [pagina 17] [p. 17] Vader De magere jaren werden vette. Je had hard gewerkt en gespaard. En als bewijs van zekere welvaart, kocht je je eerste Mobylette. 's Nachts stond hij in 't schuurtje, onder een deken voor het stof. Zondags reed je menig uurtje, als een vorst rond op de plof. Je zette mij op de bagagedrager en spande trots de kabels. Je trok sporen als je gas gaf, het grint sprong krachtig op. Huizenhoog soms als je op gaf van de bougies en de kogellagers. [pagina 18] [p. 18] Uitzicht De buren waar we toen op keken, gescheiden door meer dan de straat, hadden als hun welvaartsteken een Fiat 500 voor de deur staan. Jaloers keek ik op 't voertuig neer. Hun zoon was in de klas veel dommer dan ik, en toch hadden zij een brommer met een dak en twee wielen meer. Als ze zondags gingen rijden zwaaide hij naar mij. En ik terug, maar 'k laaide van woede en zon op wraak voor 't zwaaien. Op een avond haalde ik met een spijker een lange haal over het lakwerk. 't Haalde niets uit. Ze werden alsmaar rijker. [pagina 19] [p. 19] Straat De straat waar ik geboren ben heeft gelukkige tijden gekend. Want slaan we er Prisma 381 op na, dan lezen we dat Meindert Hobbema: ‘in zijn zonnige Gelderse land- schappen met watermolens een blijmoediger kijk op de natuur geeft dan zijn leermeester Jacob van Ruisdael, en die in een gelukkig moment een der statigste Hollandse landschappen schiep: het Laantje van Middelharnis.’ Het Laantje heet nu Steeneweg en ligt in een grauwe nieuwbouwwijk. Geluk en statigheid zijn daar verdreven, geen schilder geeft er nog blijmoedig kijk. Het schilderij dat hangt in Londen, in een museum van de staat. Ik heb hem daar gezien, mijn straat, achter glas, door de eeuwen ongeschonden. [pagina 20] [p. 20] Vers Mijn buurman is een kunstenaar en hij heeft een encyclopedie. Mijn buurman is een vrouwenminnaar en hij schrijft ook poëzie. Ik wou dat ik zo dichten kon als buurman boven mij, dan schreef ik een lange verzenrei van hier tot Lissabon. Want in buurmans verzenkunst springen borsten uit de knop. En is buurman inspiratie op, dan zet hij snel een punt. Gaat buurman boven op en neer, krijg ik beneden 't heen en weer. Ging ik maar boven op en neer, kreeg hij beneden 't heen en weer. Vorige Volgende