Maatstaf. Jaargang 28
(1980)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1]
| |
[Nummer 3]Ger Verrips De impasse van Elleinstein-Stalin, Trotski en het eurocommunismeMarx zelf is het ontstaan van het marxisme bespaard gebleven. Hij had zich een veelomvattend onderzoek van de kapitalistische productiewijze als belangrijkste wetenschappelijke opgave gesteld, maar kon van de vier delen van zijn levenswerk Het kapitaal slechts het eerste voltooien - nog geen vijfde van de teksten die bijna een eeuw later als volledige uitgave ervan werden gepubliceerd. De delen II en III van Het kapitaal werden op basis van notities en manuscripten in Marx' nalatenschap samengesteld door Engels en het vierde deel, Theorien über den Mehrwert, verscheen pas in 1962 voor het eerst volledig in het Duits, op basis van een Russische uitgave van het Instituut voor marxisme-leninisme te Moskou, en bevat de door op Marx' handschrift gespecialiseerde grafologen ontcijferde tekst van drieëntwintig cahiers voorbereidende aantekeningen. Met de vraagstukken van een al dan niet revolutionnaire, gewelddadige overgang van kapitalisme naar socialisme, van de staatsmacht en van de socialistische productiewijze heeft Marx zich slechts terzijde en niet in door hemzelf als vrucht van wetenschappelijk onderzoek gepresenteerde publicaties uitgelaten. Dat er desondanks enkele tientallen jaren na zijn dood sprake was van een marxisme, als een min of meer samenhangende, afgeronde theorie van de overgang van een kapitalistische naar een socialistische maatschappij, is voornamelijk te danken aan het optreden van Kautsky onder de Duitse en van Lenin onder de Russische sociaal-democraten, vooral gedurende de jaren waarin Lenin de invloed van Kautsky en andere leiders van de Tweede Internationale aanvocht en die strijd nog werd gevoerd op het terrein van de theorie, met wapens die op naam van Marx werden ontleend aan de nauwelijks op orde gebrachte en afgewogen geformuleerde ideeën die hij naliet. Lenin zelf heeft het ontstaan van het leninisme niet meegemaakt. Zijn analyse van de in de loop van de twintigste eeuw te verwachten economische ontwikkeling op wereldschaal, Het imperialisme als hoogste stadium van het kapitalisme, dat na zijn dood als wetenschappelijke grondslag werd gebruikt voor de verwachting dat de communistische partijen zich ‘aan de vooravond van de socialistische revolutie van het proletariaat op wereldschaal’ bevonden, werd door de auteur zelf nooit hoger aangeslagen dan als ‘een populaire schets’, geschreven in 1916 tijdens een emigrantenperiode in Zürich als polemiek tegen Kautsky en andere ‘agenten van de bourgeoisie in de arbeidersbeweging’, op grond van schaarse gegevens en, met het oog op de bepalingen van de tsaristische censuur tijdens de eerste wereldoorlog, rijk aan toespelingen waar de auteur liever duidelijke uiteenzettingen had gezien. Lenins belangrijkste theoretische werk zou Staat en revolutie moeten zijn geworden; hij had zich dat in twee delen voorgesteld, het eerste als een polemiek tegen Kautsky, op grond van wat Marx en vooral Engels over het verschijnsel staat hadden opgemerkt en van wat zij over de gebeurtenissen in Frankrijk in 1848 en 1871 (Parijse commune) hadden geschreven, het tweede gewijd aan de ervaringen van de Russi- | |
[pagina 2]
| |
sche revolutie van 1905 en 1917; dit tweede deel opent met de opmerking dat de auteur zich zou beperken tot ‘de allervoornaamste lessen uit de ervaringen die rechtsstreeks de taak van het proletariaat in de revolutie met betrekking tot de staatsmacht betreffen’, maar dat is tevens de laatste zin van het manuscript, want de Oktober-revolutie 1917, het leiden van de Sowjet-regering nadien, zijn slechte gezondheidstoestand en zijn dood in 1924 hebben Lenin belet ooit zelfs maar die allervoornaamste conclusies uit de ervaringen met staat en revolutie te trekken. Zijn opvattingen over de organisatiebeginselen van een revolutionnaire socialistische partij, het begin van de breuk tussen communisten en sociaal-democraten, werden op schrift gesteld in de jaren 1901-1905, voor de Russische socialisten en communisten ervaring met de revolutionnaire situaties in 1905 en 1917 hadden kunnen opdoen. Het leninisme werd desondanks een leer over partijorganisatie, socialistische revolutie en inrichting van de dictatuur van het proletariaat sinds bij de dood van Lenin een byzantijnse leidersverering inzette, waarop de toenmalige partijsecretaris Stalin zijn stempel zette door tijdens de rouwplechtigheden een ritueel van geloften in zijn herdenkingsrede te vlechten - ‘Wij zweren u, kameraad Lenin, dat wij ook dit gebod van u naar eer en geweten zullen vervullen...’ - Trotski, die met Lenin als de belangrijkste leider van de Oktoberrevolutie werd beschouwd, verbleef in een rustoord in de Kaukasus. Kort daarop zou Trotski de partijsecretaris van afwijkingen van de opvattingen van Lenin beschuldigen en met diepe minachting van stalinisme gaan spreken, terwijl Stalin de oppositie in de partij van trotskisme ging beschuldigen, tweeërlei zondeval jegens het leninisme. Inmiddels draagt de doctrine waarmee het denken, het onderzoek en de discussies onder communisten over kapitalisme en socialisme, over revolutie en staatsmacht - en over de theorieën en de ervaringen die in meer dan zestig jaar, in de Sowjet-Unie en in tientallen communistische partijen elders op de wereld, zijn uitgedragen en opgedaan - binnen de perken worden gehouden van wat wenselijk wordt geacht door degenen die de onder Stalin gevormde machtsstructuren hebben overgenomen, de naam marxisme-leninisme. Zoals men ook wel op theologische hogescholen ten onzent kan horen: de meester wikt, de leerling schikt. Maar wie bomen der kennis loskapt van hun wortels, van de persoon van de onderzoekers, van hun gezichtsveld op het ogenblik waarop zij hun visies trachtten vast te leggen, schept in het gebied der maatschappijwetenschappen een ‘dust belt’ waar nog slechts stenen voor brood zijn te krijgen. Willen de theoretische debatten over kapitalisme en socialisme, staat en revolutie, democratie en partijorganisatie meer zijn dan waardeloze woordvuurwisselingen vanuit de loopgraven der verdorde ismen, dan slechts door terugkeer naar de feiten, de historische maar vooral ook de nieuwe die het maatschappelijk gebeuren kent. Met het oog daarop verdient het werk van Jean Elleinstein enige aandacht, een historicus die gedurende vele jaren aan het wetenschappelijk instituut van de Communistische Partij van Frankrijk was verbonden en zolangzamerhand de bekendste communistische auteur is die de denkorde van het marxisme-leninisme nu en dan verstoort, vooral door publicaties over de geschiedenis van de Sowjet-Unie die opmerkelijk afwijken van wat in communistische kringen gewoonlijk te berde wordt gebracht. Elleinstein beschouwt het conflict dat zich tussen Trotski en Stalin heeft afgespeeld in de jaren tussen Lenins dood in 1924 en Stalins overwinning op het XVe partijcongres, gevolgd door de verbanning van Trotski in 1928, als ‘een van de belangrijkste en meest dramatische gebeurtenissen van de hedendaagse geschiedenis’; hij heeft er een film over geschreven die dit voorjaar op de Franse televisie is vertoond en publiceerde zijn scenario voorzien van een zeer uitvoerige toelichting en een aantal zelden openbaar gemaakte foto's en documenten (Jean Elleinstein: Staline-Trotsky, La Pouvoir et la Révolution, Julliard, Paris, 1979). Hij | |
[pagina 3]
| |
wordt beschouwd als een van de theoretici van de nog altijd nevelige politieke gedachtenwereld die met de term ‘Eurocommunisme’ wordt aangeduid en hijzelf maakt daar allerminst bezwaar tegen; in dit boek lijkt hij met zijn critiek op gangbare marxistisch-leninistische opvattingen een doodlopende weg te hebben ingeslagen.
In zijn voorwoord verzekert Elleinstein dat hij zich weliswaar de vrijheden van de dramaschrijver heeft veroorloofd om zich aan de verplichtingen van de historieschrijver te kunnen onttrekken en een aantal scenes dan ook niet op feiten maar op fictie zijn gebaseerd, doch dat hij zich waar hij zijn verbeelding liet spreken toch nauwgezet aan de historische werkelijkheid heeft gehouden - een opmerking die meteen al het vermoeden rechtvaardigt dat hij zich in elk geval als scenarioschrijver tussen twee stoelen heeft willen zetten. Wie weinig of niets van Trotski en Stalin en van hun conflicten in de jaren '20 wist, wie niet Elleinsteins meer dan honderd pagina's tellende inleiding tot de film las voor hij de tv-productie Staline-Trotsky zag of het scenario las, kan nauwelijks iets van de karakters van de hoofdfiguren of van de betekenis die hun botsing in het verdere verloop van de historie kreeg hebben begrepen, terwijl wie Elleinsteins inleiding en de bijgevoegde historische documenten wel van tevoren had gelezen, of nog meer van Trotski en Stalin en hun onderlinge strijd wist, zich het bezien van de film beter zou kunnen hebben besparen. Daarmee lijkt me elke discussie over zowel de dramatische kwaliteit als over de vraag of de historische werkelijkheid wel nauwgezet is aangehouden overbodig geworden. Staline-Trotsky kan de terechte skepsis jegens elk streven naar geëngageerd, documentair, politiek drama slechts versterken. Van de kijkers wordt gevraagd zich voor te stellen dat het volgens Elleinstein zo gewichtige drama in de hedendaagse geschiedenis zich vrijwel uitsluitend heeft afgespeeld in de zeer huisbakken sfeer van de woonvertrekken van de families Trotski en Stalin, in de werkkamers van deze twee mannen en die van het hoofd van de geheime politie en in één kleine en één grote vergaderruimte in de partijburelen. De inzet van het conflict, de situatie in het land en in de wereld, de meningsverschillen over de vooruitzichten en de politieke geschillen die op basis daarvan tussen de leiders van de jonge Sowjet-Unie bestonden, komen niet in beeld - zij worden, in geen verhouding meer tot hun werkelijke betekenis, ondergebracht in enkele summiere dialogen; dat draagt er sterk toe bij het werkelijke dramatische gebeuren in die tijd te reduceren tot een botsing tussen twee rivaliserende persoonlijkheden, los van de maatschappelijke context. Deze uitwerking van de keuze der lokaties wordt aanzienlijk versterkt doordat de hoofdfiguren een vereenvoudigd persoonlijk cachet meekregen overeenkomstig het deugd-ondeugd-patroon waarmee enkele decennia geleden zowel de productie van de Amerikaanse als die van de Sowjet-filmindustrie werd afgestemd op de zedelijke maatstaven van de Dochters dan wel van de Vaders van de respectieve Revoluties. Ter afsluiting somt Elleinstein op welk lot de belangrijke personages die in de film voorkwamen tijdens het terreurbewind van Stalin wachtte, tot en met de moord op Trotski in 1940; de laatste woorden van Elleinstein luiden dan: ‘Meer dan tweederde van de leden van het Centraal Comité van de Communistische Partij van de Sowjet-Unie die op het XVe congres in 1927 werden gekozen, evenals zestig procent van de afgevaardigden, kwamen om als gefusilleerden of gedeporteerden. Vijfhonderdduizend communisten en miljoenen Sowjetburgers stierven in de Goelag. Men weet zelfs nog niet het werkelijke aantal. Deze geschiedenis moet nog worden geschreven.’ Vooral daar klemt de vraag of het tegen die Goelag-achtergrond verantwoord is het conflict tussen Trotski en Stalin als een werkelijk zo belangrijke en dramatische episode te zien als Elleinstein doet. | |
[pagina 4]
| |
De uitvoerige inleiding die Elleinstein voor Staline-Trotsky schreef, bevat een beknopte politieke biografie van Trotski tot op het moment - precies tien jaar na de Oktoberrevolutie 1917 en de geboorte van de Sowjet-Unie, die men zich zonder Trotski's aandeel daarin nauwelijks kan voorstellen - waarop deze man uit de Russische communistische partij en vervolgens uit de Sowjet-Unie werd gebannen; zij is een redelijke poging om Trotski's opvattingen en politieke activiteit in kort bestek weer te geven, met inbegrip van zijn geschillen met Lenin, en deze meest gesmade verworpene der Sowjetaarde vanuit de communistische rijen recht te doen. Elleinsteins portret van Trotski wordt echter voornamelijk bepaald door diens afstand nemen en later toenadering vinden tot Lenin en door zijn conflicten met Stalin en nauwelijks nog door de feitelijke situatie in het Rusland van de eerste dertig jaar van deze eeuw en Trotski's visies daarop. Elleinstein plaatst wel accenten op bepaalde aspecten van de Russische situatie die actueel zijn gebleven. Zo volstaat hij niet met de vaststelling dat het stelsel van de zogeheten sowjets en heel het daarop gebaseerde idee van de radendemocratie binnen de kortste keren tot een volledige farce werd, tot een formalistische vermomming van een nieuwe vorm van alleenheerschappij, ditmaal van de partijtop, hij karakteriseert de sowjets ook als een blijk van de politieke en organisatorische achterstand van de Russische arbeidersbeweging, die, anders dan in West-Europa, geen legaal organisatieleven in vakbonden en politieke partijen had gekend en voor wie de sowjets, aansluitend op tradities onder de Russische boeren, noodzakelijk waren om te trachten de zwakten en onderlinge onenigheden tussen de verschillende revolutionnaire groeperingen op te heffen. Dat is een andere kijk dan die men in de leerboeken van het marxisme-leninisme vindt, waarin de sowjets worden voorgesteld als het overwinnen van beperkingen van de burgerlijke parlementaire democratie. Ook geeft Elleinstein een aantal bijzonderheden over de onenigheden tussen de leiders van de bolsjewiki die wel niet nieuw zijn, maar toch meer opmerkzaamheid verdienen dan zij gewoonlijk hebben ondervonden. Het is Lenin geweest, die in een bijeenkomst van een genootschap linkse intellectuelen waartoe Trotski behoorde, de Mesjrayonka, op 23 mei 1917 al voorstelde dat Trotski, zonder voorwaarden, tot de partij zou toetreden en hem en zijn vrienden bij die gelegenheid posten in de partijleiding en op de redactie van de Prawda aanbood; pas toen de Voorlopige regering in juli overging tot het bezetten van het partijhoofdkwartier en het verbieden van de Prawda, toen zowel Lenin als Trotski ervan werden beschuldigd betaalde agenten van de Duitse generale staf te zijn en de mensjewiki aan deze campagne deelnamen, solidariseerde Trotski zich in een open brief met de bolsjewiki. Hij zaaide daarmee wel enige verwarring in de rijen van de aanhangers van de Voorlopige regering, maar werd desondanks begin augustus gearresteerd. Tijdens Trotski's verblijf in de gevangenis besloten zijn vrienden in de Mesjrayonka tot de bolsjewiki toe te treden; in afwezigheid van Lenin, die was ondergedoken, namen de bolsjewiki hem onmiddellijk in hun Centraal Comité op. Een maand nadien werd Trotski op borgtocht vrijgelaten, begin oktober al was hij opnieuw, evenals in 1905, voorzitter van de Petrogradse sowjet en verwierf hij zich grotere autoriteit dan de zich nog steeds in de illegaliteit ophoudende Lenin, die pas weer opdook in de partijleiding om aan te dringen op de gewapende opstand die op 7 november 1917 (25 oktober volgens de oude tijdrekening) werd doorgezet. Er heerste in die dagen grote verdeeldheid in de partijleiding: Kamenew en Zinowjew verzetten zich niet alleen tegen Lenins voorstellen in de partijbestuurszitting, zij verrieden het voornemen tot opstand toen zij hun zin niet kregen; kort daarna was een meerderheid van het centraal comité voorstander van een coalitieregering van bolsjewiki, mensjewiki en socialistrevolutionnairen die na het verjagen van de Voorlopige regering het bewind zou moeten | |
[pagina 5]
| |
overnemen en tegen Lenins voorstel een regering van uitsluitend bolsjewiki te vormen - die meerderheid wilde daarmee voorkomen dat de regering van bolsjewiki genoodzaakt zou zijn naar het wapen van de politieke terreur te grijpen om aan de macht te kunnen blijven. Op deze momenten trok Trotski één lijn met Lenin. De rol van Trotski bij de greep naar de macht in november 1917 wordt door Elleinstein ‘essentieel’ genoemd; hij blijkt zich daarbij ook te kunnen beroepen op de toenmalige hoofdredacteur van de Pravda, Stalin, die in het nummer van 7 november 1918 memoreerde: ‘Alle practische werk met betrekking tot de organisatie van de opstand werd tot stand gebracht onder de rechtstreekse leiding van kameraad Trotski.’ De politieke betekenis van Trotski in die dagen werd door Lenin ondubbelzinnig erkend toen hij er op aandrong dat Trotski voorzitter van de raad van volkscommissarissen zou worden en later, toen hijzelf de leiding van de eerste Sowjet-regering op zich moest nemen, voor te stellen Trotski dan als volkscommissaris van binnenlandse zaken te belasten met de verzekering van de binnenlandse orde en veiligheid. Beide posten werden door Trotski geweigerd, die er zich onder meer op beriep dat hij als jood een krachtig antisemitisme tegen de nieuwe regering zou mobiliseren; hij nam wel de benoeming tot volkscommissaris van buitenlandse zaken aan. Bijzonder interessant in Elleinsteins korte biografie van Trotski is zijn schets van de situatie in de partijleiding in maart 1918, toen de bolsjewiki voor de keus stonden ofwel de harde voorwaarden die Duitsland tijdens de onderhandelingen in Brest-Litowsk had gesteld te slikken - en de beloofde vrede te bereiken op kosten van onder meer het afstaan van Polen, Finland, Estland, Letland, Litouwen, delen van Wit-Rusland en de Oekraine, demobilisatie van leger en vloot, herstelbetalingen en Duitse controlecommissies - wat gepaard zou gaan met gevoelens van nationale vernedering onder belangrijke lagen van de bevolking, dan wel het verwerpen van het Duitse ultimatum, wat tot verder oprukken van de Duitse troepen zou leiden en vooruitzichten op voortzetting van de oorlog die nauwelijks minder somber waren. Lenin aarzelde niet, hij was voor aanvaarding van de Duitse eisen om tijd te winnen voor de consolidatie van de eigen machtsposities in afwachting van uitbreiding van de revolutie in Duitsland en andere landen van Europa. Maar belangrijke figuren in de partijleiding als Boecharin, Radek en Dzjersjinski wezen capitulatie voor het Duitse dictaat van de hand en beraamden plannen Lenin af te zetten en een revolutionnaire oorlog tegen de Duitse keizer uit te roepen, vertrouwend op een wijdverbreide stemming onder de bolsjewiki en op een nationalistisch gezinde publieke opinie; zij rekenden ook op Trotski, die als volkscommissaris voor buitenlandse zaken een sleutelpositie innam, zich in de partijleiding tegen Lenin verzette en ondertekening van het voorgestelde verdrag wilde weigeren. Maar tijdens de beslissende stemming in het Centraal Comité onthield Trotski zich en de dag daarop diende hij zijn ontslag in als commissaris van buitenlandse zaken; Lenin behaalde een meerderheid, bleef aan het hoofd van partij en regering en liet het verdrag van Brest-Litowsk een week later namens de Sowjet-regering ondertekenen. Deze houding van Trotski, waarover in de geschiedschrijving in de Sowjet-Unie nooit één goed woord is gesproken, wordt door Elleinstein gewaardeerd als een beslissende bijdrage ter voorkoming van een scheuring in de partij; hij toont ook begrip voor de overwegingen die Trotski ertoe brachten voortzetting van zowel de onderhandelingen met de Duitse generaals als van de oorlog tegen hen te bepleiten. Hier dringt zich wel de vraag op of er op dat moment niet wellicht een kans verloren is gegaan op basis van nationale drijfveren te komen tot een al eerder overwogen coalitieregering, die, door haar bestaan alleen al, niet alleen gunstiger vredesvoorwaarden had kunnen bedingen, maar ook de kansen op en in elk geval de gruwelijkheden van de burgeroorlog zou | |
[pagina 6]
| |
kunnen hebben beperkt. Die vraag roert Elleinstein niet aan.
Waar liggen de voornaamste oorzaken van het feit dat Trotski en zijn oppositie-aanhang in de Russische communistische partij het aflegden tegen Stalin hoewel zij over zo veel meer troeven aan politiek en intellectueel prestige en capaciteiten leken te beschikken dan die tot dan toe nauwelijks opgevallen figuur uit het verre Georgië die slechts het secretariaat van de parlij leidde? Trotski zelf, Elleinstein en andere communisten die Stalins greep naar de macht in de partij en de staat en alle gevolgen vandien veroordelen, leggen altijd bijzondere nadruk op de intriges van de partijsecretaris rond benoemingen en de vertroebeling van de partijdiscussie door machinaties van de politieke politie en andere staatsorganen tegen Stalins opponenten. Deze factoren worden gauw overschat zolang het nog over de jaren '20 gaat, toen Stalins feitelijke macht nog lang niet zo groot was als in de jaren '30. Elleinstein bagatelliseert in Staline-Trotsky de weerstand in de partijleiding tegen Stalins pogingen om Trotski eruit te zetten; in juli van het jaar 1927, waarop Elleinstein het conflict toespitst, nog geen half jaar voor Trotski's royement zijn beslag kreeg, bereikte Stalin met zijn pogingen Trotski uit het partijbestuur te verwijderen na langdurige debatten in achtereenvolgens het presidium van de controlecommissie en voltallige zittingen van de controlecommissie en het centraal comité niet meer dan een berisping aan het adres van Trotski. De vraag is of niet juist dit verzet tegen Stalin de oppositie heeft verleid tot roekeloosheid waardoor Stalin de kans kreeg door verwijdering van Trotski (in oktober) de oppositie vlak voor het partijcongres (in december) te onthoofden. In zijn laatste rede tot het centraal comité, tijdens de zitting in oktober, bestempelde Trotski het komende partijcongres, dat zijn politiek zou afwijzen, zijn uitsluiting bekrachtigen en Stalin verkiezen, al bij voorbaat als een bijeenkomst van niet meer dan ‘de stalinistische fractie’. Maar die taxatie is een duidelijke misschatting gebleken. Trotski stond niet alleen geïsoleerd tegenover fervente aanhangers van de partijsecretaris: twee van de drie leden van wat Trotski als ‘de stalinistische fractie’ zag, heeft Stalin in de jaren die volgden ter dood laten brengen. Bij interne geschillen in communistische partijen blijkt men van buitenaf maar al te vaak weinig oog voor de stemmingen en zienswijzen in het kader te hebben en voor de politieke overtuigingskracht van de betrokken leiders in deze kringen. Het kader van de Russische communistische partij in de jaren '20 zag zich na tien jaar oorlog, revolutie en burgeroorlog voor kolossale elementaire problemen geplaatst om het land bestuurbaar te maken, ervoor te zorgen dat de bevolking behoorlijk onder dak kwam, te eten had, beveiligd werd tegen natuurrampen en rondtrekkende benden en werk en geloof in de toekomst kreeg. De grote massa woonde op het platteland en bestond uit boeren, die de bolsjewiki wel op alle beslissende momenten van de revolutie hadden ondersteund, veelal slechts door passieve medewerking, maar in feite alleen omdat op die manier een einde kwam aan de heerschappij der grootgrondbezitters - zijzelf wilden nog slechts meer kansen voor de kleine boer en koesterden bitter weinig sympathie voor wat de bolsjewiki tien jaar na de revolutie voorstonden; buiten de steden bestond de Sowjet-Unie voor de communisten in die tijd uit nauwelijks te overzien politiek oerwoud waar slechts hier en daar vrijwel geïsoleerde partijgangers moeizaam en in permanent levensgevaar opereerden en verreweg de meeste politieke sympathieën uitgingen naar de inmiddels verboden en voor zover niet geliquideerde in elk geval opgeheven conservatieve stroming der socialisten-revolutionnairen. Onder zulke omstandigheden hadden de partijkaders aan niets meer behoefte dan aan duidelijke standpunten over practische kwesties, aan politieke richtlijnen waar naar hun indruk mee was te werken en iets mee viel te bereiken in het dagelijks leven bui- | |
[pagina 7]
| |
ten de partijbijeenkomsten, in de vervallen steden en op het verlaten boerenland, onder de gedecimeerde, vaak nog steeds hongerende, uitgeputte en soms gedemoraliseerde eigen aanhang en onder de grote boerenmassa, die nog veel minder geneigd was de partijparolen te volgen. Elleinstein besteedt daar betrekkelijk weinig aandacht aan. Wanneer men zich probeert te verplaatsen in de positie van de partijkaders in de jaren '20 en vanuit die gezichtshoek de documenten doorneemt die Elleinstein over het conflict tussen Trotski en Stalin publiceert (in hoofdzaak redevoeringen van de meest betrokkenen op de beslissende zitting van het centraal comité, oktober 1927) zal men moeilijk aan de indruk kunnen ontkomen dat Trotski c.s. ook zonder de vijandige stemming die jegens hen werd opgewekt via onthullingen van een complot door de politieke politie, door hun optreden, politiek crediet verspeelden, terwijl Stalin zijn aanzien versterkte. Voor zover het programma van de oppositie viel te onderscheiden van dat van de partijleiding - waarin Boecharin, zeker waar het om programmatische kwesties ging en zeker op dat moment, een belangrijker figuur leek dan Stalin - was dat door meer revolutionnaire romantiek, meer steun aan de revolutie elders in de wereld en meer radicalisme tegen de boeren, handelaren en andere kleine bezitters in eigen land. Stalin presenteerde zich daartegenover bezadigd, eerst op rust en veiligheid uit en dan op een kalme opbouw van het socialisme in eigen land, daarbij echter hardnekkig gehinderd door warhoofdige, avonturistisch ingestelde intellectuelen die het aan werkelijkheidszin ontbrak. En de publicatie van het verslag van de zitting van het centraal comité waarop Trotski werd uitgesloten in de Pravda kon die indruk slechts versterken. Trotski sprak over de Franse revolutie van 1789, over de Chinese revolutie en de wereldbourgeoisie. Stalin sprak over het herstel van de landbouwproductie en de bestrijding van het banditisme en gaf voorrang aan de wereldvrede boven de wereldrevolutie om met het door hem bepleite ‘combineren van bolsjewistisch elan en Amerikaanse zakelijkheid’ in eigen land het socialisme op te bouwen. Ook buiten de Sowjet-Unie, ook onder sociaal-democraten, zowel Russische als Nederlandse, werd Stalin meer realiteitszin toegeschreven dan de oppositie. In De Socialistische Gids, een uitgave van de sdap, werd onomwonden gezegd: ‘Stalin heeft honderdmaal meer gelijk door in de denkbeelden van Trotski illusies te zien die voor het Russische proletariaat een dodelijke bedreiging vormen.’Ga naar voetnoot* Het is hoe dan ook niet onbegrijpelijk dat het partijkader in Moskou in Trotski geen alternatief zag voor de illusies die toen nog over Stalin werden gekoesterd.
Na de nederlaag van Trotski ontwikkelde zich in de Sowjet-Unie onder Stalin wat Elleinstein ‘de dictatuur van een nieuw type’ noemt. De vraag die Staline-Trotsky oproept is of de nederlaag van Trotski iets met het ontstaan van de Stalindictatuur heeft te maken. Elleinstein laat zich daar weliswaar niet duidelijk over uit, maar zijn probleemstelling, zijn onmiskenbare sympathie voor Trotski en afkeer van Stalin, zijn benadering van het conflict tussen beiden als een van de belangrijkste en meest dramatische gebeurtenissen in de hedendaagse geschiedenis, sluit de gedachte in dat die geschiedenis een heel wat gunstiger verloop zou hebben gekend als toentertijd niet Stalin maar Trotski als winnaar uit de strijd was gekomen. Nergens maakt Elleinstein waar dat het anders had kunnen lopen, nergens treft men aanwijzingen dat Trotski in de jaren '20 ooit de kracht had en de kans kreeg de partijlijn in een andere richting te rukken en de historie weer op het rechte pad te brengen, noch welke verschillen in uitkomst men daarvan zou hebben kunnen verwachten - de vraag blijft dus een rethorische. Ze laat wel zien waar Elleinstein zich met vaagheden tevreden stelt, zijn eurocommunistische ideeën mistig worden en zijn critiek op het marxisme-leninisme in een im- | |
[pagina 8]
| |
passe belandt. Elleinstein vestigt de aandacht op een aantal meningsverschillen die voor de revolutie tussen Lenin en Trotski hebben bestaan en citeert een veelzeggende brief van Trotski aan de leider van de mensjewistische fractie in de Doema, Tsjkeidze, waarin hij Lenin karakteriseert als ‘deze meester in het scherpslijpen, deze professionele uitbuiter van de achterstand van de Russische arbeidersbeweging’. Met het oog op de technisch-industriële achterlijkheid van Rusland en haar zwakke arbeidersklasse vreesde Trotski een te vroegtijdige socialistische revolutie: ‘zonder de rechtsstreekse ondersteuning van het Europese proletariaat zal de Russische arbeidersklasse niet aan de macht kunnen blijven... aan haar eigen krachten overgelaten zal zij onvermijdelijk door de contrarevolutie worden verpletterd zodra de boerenbevolking zich tegen haar keert,’ schreef hij in zijn Balans en vooruitzichten (1905). Voor de Russische revoluties van 1905 en 1917 werden de polemieken onder de jonge intellectuelen in de revolutionnaire groeperingen in Rusland veelal gevoerd in de termen van de Franse revolutie van 1789. Lenin prees de radicale centralisering van de macht die de jacobijnen wilden en hoonde de gematigdheid van de tot schipperen bereid zijnde girondijnen onder de scociaal-democraten; in zijn Een stap voorwaarts, twee stappen achterwaarts keerde hij zich tegen dergelijke Russische ‘opportunisten’, tegen ‘de girondijn die net als de leraren en gymnasiasten verzuchtingen slaakt, die twijfelt aan de dictatuur van het proletariaat, die droomt van de absolute waarde van de democratische eisen’. Trotski stelde daar in zijn Onze politieke taken tegenover dat ‘de jacobijnen tussen hen en de gematigdheid de valbijl van de guillotine lieten slaan’ en zag tussen Lenin en hemzelf toen nog ‘twee werelden, twee tactieken, twee mentaliteiten, gescheiden door een afgrond’; hij twijfelde er niet aan dat heel de toenmalige internationale communistische beweging door Lenins jacobijnse revolutionnaire tribunalen van gematigdheid en geschipper zou worden beschuldigd ‘en het hoofd van Marx als eerste onder de guillotine zou vallen’; waar de jacobijnse opvattingen met betrekking tot de revolutie en de dictatuur van het proletariaat toe konden leiden voorzag Trotski in 1905 toen hij de gevleugelde woorden schreef: ‘Lenins politieke methoden leiden ertoe dat eerst de partijorganisatie de partij als geheel vervangt en tenslotte één dictator het centraal comité vervangt.’ Maar toen Trotski, na interventie van de Voorlopige regering uit het interneringskamp bij Halifax in Canada werd vrijgelaten en in mei 1917 in Petrograd arriveerde, bleek de kloof tussen zijn opvattingen en die van Lenin al heel wat minder wijd geworden; de situatie op dat moment wordt door Elleinstein getekend in de woorden: ‘Hij joeg de mensjewiki en de sociaal-revolutionnairen schrik aan zonder de bolsjewiki al volledig gerust te stellen.’ Een half jaar later was de afgrond tussen Lenin en Trotski overbrugd en bevonden zij zich aan één kant, de kant van Lenin, die zijn opvattingen niet had gewijzigd; het was Trotski die de zijne had prijsgegeven. Van de aanvaarding van Lenins ‘partij van het nieuwe type’ en haar doelstellingen naar Stalins ‘dictatuur van het nieuwe type’ loopt één lijn die Trotski maar zelden heeft willen loslaten en die hij in elk geval niet heeft kunnen ombuigen. De tragedies waartoe dit op den duur voor hem persoonlijk en voor zijn politieke medestanders heeft geleid mag het kapitale feit van hun keuze voor Lenins koers niet uit het oog doen verliezen. ‘De dictatuur heeft haar eigen logica, niet zelden worden revolutionnairen die de dictatuur hebben ingesteld zelf het slachtoffer van haar logica,’ concludeerde Trotski zelf vele jaren na de episode die Elleinstein beschrijft - het is de erkenning van een logica waar hij zich wellicht tegen beter weten in te laat tegen verzette.
Sedert zijn toetreden tot de partij van Lenin heeft Trotski zich in theorie en practijk aan diens opvattingen over de dictatuur van het proletariaat gehouden, niet alleen tijdens de | |
[pagina 9]
| |
greep naar de macht in de herfstmaanden van 1917, bij het afwijzen van een coalitieregering en tijdens de burgeroorlog, maar ook daarna, toen Rusland er technisch-industrieel nog achterlijker aan toe was dan tijdens de eerste gedachtewisselingen over de socialistische revolutie, de toch al betrekkelijk kleine arbeidersklasse dusdanig was gedecimeerd dat zij in feite niet meer bestond, de boerenmassa's niet bereid waren de bolsjewiki verder op hun weg naar het socialisme te volgen en de partij, die alle staatsmacht aan zich had getrokken, nog slechts negenduizend communisten van voor de revolutie telde temidden van een massa van vele tienduizenden nieuwkomers, voor het merendeel boeren, militairen, op bestuursbanen beluste avonturiers en meelopers die nog minder gemeen hadden met de moraal en de ideeën van de oorspronkelijke arbeidersbeweging; de politiek bewuste en ervaren arbeiders die het allemaal overleefden waren over het algemeen mensjewikigezind en bleven buiten de enige toegelaten partij van de arbeidersklasse van Lenin. Trotski koos niet alleen tijdens de revolutie en de burgeroorlog voor het wapen van de terreur, ook toen er geen gewapende contrarevolutionnairen, kapitalisten en grootgrondbezitters meer vielen te onderdrukken maar het proletariaat zelf in het geding was, prees hij het gebruik van geweld aan. ‘Geloven in de mogelijkheid de democratie in al zijn debiliteit te herstellen betekent armzalige reactionnaire utopieën koesteren,’ antwoordde hij op Kautsky's verwijten in ‘Terrorisme en communisme’ (1920). Als volkscommissaris van oorlog en organisator van het Rode leger was hij voor een strenge militaire discipline binnen het leger, als belangrijk aanvoerder van de bolsjewiki verlangde hij onderwerping aan de parolen van de leiding binnen de partij, als volkscommissaris van transport gebruikte hij rigoureuze dwangmiddelen en in de debatten over de economische politiek drong hij op verdergaande militairisering van de arbeid aan, de integratie van de vakbonden in het staatsapparaat en de arbeidsplicht. ‘De plicht en dientengevolge de dwang is de onmisbare voorwaarde voor het beteugelen van de burgerlijke anarchie, voor de socialisatie van de productiemiddelen en de arbeid en voor de wederopbouw van het economisch stelsel volgens één plan... de arbeidersstaat beschouwt het als zijn recht elke werker daarheen te zenden waar zijn arbeid nodig is en geen serieuze socialist zal de arbeidersregering het recht ontzeggen tot arrestatie over te gaan van de werker die de hem toegewezen taak weigert,’ aldus Trotski; zijn voorstellen dienaangaande getuigden van onbegrip voor de eisen die de economische werkelijkheid stelde en van een naief geloof in de almacht van de staat op het terrein van de volkshuishouding; ‘wij zijn de heersers, wij doen wat ons belieft’, riep hij het xe partijcongres in 1922 toe, dat evenwel Lenin volgde, diens Nieuwe Economische Politiek doorzette en een betrekkelijke onafhankelijkheid van de vakbonden aanvaardde. Alleen al op grond van Trotski's optreden tot op dat ogenblik kan men hem bezwaarlijk als het aangewezen democratisch alternatief beschouwen voor wat Stalin later ondernam. Ook in de jaren '20 heeft Trotski onverkort de alleenheerschappij van de bolsjewiki helpen verzekeren, onder andere door zijn felle publieke verdediging van het schijnproces tegen de socialisten-revolutionnairen in 1922, dat als een voorproef van de beruchte Moskouse processen onder Stalin in de jaren '30 kan worden beschouwd. Ook aan de gewelddadige onderdrukking van de oppositie in eigen rijen nam hij deel.
Later, bedreigd door Stalins groeiende invloed in het partij-apparaat, verlangde Trotski meer vrijheid van discussie en meer democratie. Maar alleen voor zichzelf, voor communisten, binnen de partij, daarbuiten, in de Sowjetmaatschappij, moest de dictatuur blijven wat zij was - anderen dan communisten mocht geen vrijheid van discussie en geen democratie worden toegestaan. Ook toen bleef Trotski de typisch-Russische, kerkelijk-autocratische partijopvatting trouw: ‘Ik weet dat men tegen de | |
[pagina 10]
| |
Partij in niet gelijk kan hebben. Men kan slechts gelijk hebben met de Partij en door de Partij, omdat de Geschiedenis geen andere wegen heeft geschapen om de eigen bestemming te bereiken.’ En zelfs in december 1928, tijdens het voor zijn uitsluiting beslissende partijcongres, onderschreef hij als zijn standpunt: ‘Wij verwerpen categorisch de weg naar een tweede partij. Wij achten elke poging in die richting in strijd met de dictatuur van het proletariaat en dientengevolge gedoemd te mislukken.’ In deze laatste fase van het conflict tussen Trotski en Stalin wierp de leider van het wetenschappelijk instituut van de partij, Rjazanov, die als de beste kenner van Marx' werk werd beschouwd en herhaaldelijk scherpe critiek op de partijleiding uitoefende - ‘in het politiek bureau heeft men geen marxisten nodig,’ werd gevleugelde spot - de vraag op waarom men Trotski en zijn oppositieaanhang niet eenvoudig zou laten vertrekken en toestaan een nieuwe partij naast de bestaande te beginnen; zowel de aanhangers van Trotski als die van Stalin beschouwden dat als een grap en lachten erom - een onthullend, dramatisch ogenblik, dat goed in Elleinsteins beschouwingen en zeker in zijn scenario op zijn plaats zou zijn geweest. Enige jaren later zou Rjazanov, en met hem velen van de lachers, om het leven worden gebracht in de moordmachinerie waarop Stalins eenpartijstaat liep. ‘De bolsjewistische partij is zichzelf en haar wezen onder Stalin trouw gebleven,’ meende De Socialistische Gids toentertijd, ‘Haar verhouding tot de massa is dezelfde gebleven. Het is de verhouding van het verlichte despotisme tot de onderdanen welke het gelukkig wil maken ook als dit tegen de wil der onderdanen in zou moeten gebeuren. Het is een echt Russische partij, ontstaan in het tijdperk van het absolutisme en gevoed met diens tradities.’Ga naar voetnoot* Ook onder Chroestsjov en Breznjev is de Communistische Partij van de Sowjet-Unie zichzelf trouw gebleven, want toen Chroestsjov drie bewogen decennia Sowjet-historie later dan Trotski zijn aanval op de regeerpractijken van Stalin richtte, concentreerde hij zich ook slechts op herstel van ‘de leninistische normen’ in de partij. Critiek op het bewind van Stalin die zich beperkt tot diens machtsmisbruiken en niet de eenpartijstaat als zodanig afwijst, bepleit in feite niets meer dan een verlicht despotisme; dat is in de Sowjet-Unie vergeleken met de toestand in de jaren van de drukbevolkte Goelagarchipel ongetwijfeld een grote vooruitgang, maar in vergelijking met de maatschappelijke verhoudingen die in West-Europa zijn ontstaan houdt een dergelijk politiek stelsel slechts geweldige stappen achteruit, richting middeleeuwen, in. In een eenpartijstaat blijft de vraag of macht wel of niet wordt misbruikt afhankelijk van de goede wil van de partij en in feite van die van de leiding van de partij; er is geen behoorlijke garantie denkbaar dat haar machtsmisbruik, of het nu de tsaar dan wel de partijsecretaris betreft, het centraal comité dan wel de partij in haar geheel, wordt afgestraft en daardoor tegengegaan. Dat geldt ook voor het misbruiken van staatsorganen om de discussie in de partij te onderdrukken, de enige principiële critiek op het stalinisme waarmee de cpn tot dusver naar buiten is gekomen. Van de oorspronkelijke kern van de socialistische geschiedbeschouwing - de noodzaak om de arbeidersklasse de rol te laten overnemen die de grootgrondbezitters tijdens de feodaliteit en de bourgeoisie onder het kapitalisme vervulden en haar te promoveren tot de heersende klasse in de maatschappij die de rechten van de mens daadwerkelijk en voor allen zal kunnen verwezenlijken door het socialisme op te bouwen - bleef na de scherpslijperijen van Lenin en de practische politiek van zijn partij van het nieuwe type uiteindelijk de dictatuur van het nieuwe type van Stalin en zijn staatkundige erfgenamen over, gebaseerd op een voorstelling van klasseheerschappij die niets meer gemeen heeft met de aan het humanisme, de verlichting en de liberale democratie ontsproten | |
[pagina 11]
| |
gedachtenwereld van het socialisme in West-Europa. Dat de vervalsing van de socialistische idealen in de Sowjet-Unie zo grondig en vergaand kon zijn is niet te verklaren zonder de ook door Trotski gesignaleerde geringe technisch-industriële ontwikkeling en de door Elleinstein genoemde gebrekkige politieke ervaring van de arbeidersbeweging in Rusland aan het begin van deze eeuw. Dat de ideeën van de aanhangers van Lenin desondanks diep in de Westeuropese arbeidersbeweging doordrongen kan niet worden begrepen zonder dit verschijnsel te beschouwen tegen de achtergrond van de eerste wereldoorlog, de verwarring die toen werd veroorzaakt door de machteloosheid van de internationale socialistische beweging, de schokkende massaslachtingen in een van chauvinisme dronken Europa en de verbittering als gevolg daarvan, die licht tot verblinding en romantisering van verrassende radicale successen veraf, in den vreemde, leidt.
‘De Sowjet-Unie is van een hard en bloedig stalinisme overgegaan op een mild stalinisme omdat de wortels van het stalinistische verschijnsel niet zijn uitgeroeid. De almachtige Russische staat. De politieke democratie en de openbare vrijheden bestaan er niet. De bureaucratie speelt, vooral daar zij sinds het xxe congres dat het einde van de zuiveringen en de massale onderdrukking bracht meer gewicht heeft gekregen, een nog dominerender rol.’ schrijft Elleinstein, zijn voorbeschouwing bij Staline-Trotsky besluitend met een nadrukkelijk: ‘Le socialisme reste encore à créer.’ Wat dat betreft kan hij tot de radicale critici van de Sowjet-maatschappij onder eurocommunisten worden gerekend, want niet allen schatten de betekenis van politieke democratie en openbare vrijheden zo hoog in hun voorstelling van socialisme dat zij de Sowjet-Unie het predicaat socialistisch onthouden. In een interview met l'Histoire naar aanleiding van zijn Staline-Trotsky gaat Elleinstein aanzienlijk verder dan in zijn voorbeschouwing bij de publicatie van het scenario wanneer hij stelt: ‘Buiten de gegeven individuele kwaliteiten - de persoonlijke zwakten van Zinowjev en Kamenev, die ten slotte capituleerden, en de dubbelzinnigheden van Trotski inzake bepaalde problemen, waaronder dat van de politieke democratie, evenals zijn gebrek aan tactische kwaliteiten, is de nederlaag van de oppositie in de grond van de zaak te verklaren door het uitblijven van de ideologische breuk met het stalinisme. Trotski bleef binnen hetzelfde systeem als Stalin met alle ongemakken van het systeem en zonder een van de voordelen waarvan Stalin profiteerde. Het was nodig het systeem van Stalin af te breken. Het was derhalve nodig verder te gaan dan de critiek op Stalin en de vraag naar de rol van de partij in de samenleving, haar betrekkingen met de massa's aan de orde te stellen.’ Hij gaat nog verder wanneer hij uiteindelijk stelt: ‘Voor mij heeft het boecharinist, trotskist of leninist zijn vandaag geen zin meer. Dit zijn elementen tussen andere om te gebruiken bij onze overdenkingen teneinde een echte theorie van het socialisme en van de politieke democratie in de wereld van vandaag op te stellen.’ Maar de consequente volgende stap blijft uit: de volledige breuk met het marxisme-leninisme dat vanuit Moskou wordt verkondigd door een nieuwe, onbevangen benadering van de sociaaldemocratie. Elleinstein blijft in de impasse waar zich heel het eurocommunisme tot dusver ophoudt. Wat Elleinstein de wereld van vandaag noemt is ook voor eurocommunisten in de eerste plaats West-Europa. Elke echte theorie van het socialisme en de politieke democratie zal alleen al daarom gebaseerd moeten zijn op de ervaringen die hier zijn opgedaan en op de vooruitzichten die zich voor en in dit deel van de wereld aftekenen. Het marxisme-leninisme berust op een onderschatting van het historisch en nationaal beperkte karakter van de Oktoberrevolutie en schromelijke overschatting van de algemene betekenis van de ervaringen van de Russische communisten; onder de communisten | |
[pagina 12]
| |
in West-Europa leidde het tot een ernstige verwaarlozing van de eigen ervaringen van de arbeidersbeweging, van socialisten en communisten, in Duitsland en Frankrijk, Engeland en Italië, Spanje, Oostenrijk, Zweden, Nederland en andere landen, waar de kapitalistische productiewijze en de politieke democratie zich veel langduriger en op een veel hoger ontwikkelingspeil heeft voorgedaan dan in Oost-Europa en zich nu bijna een eeuw lang invloedrijke vakorganisaties en uit de arbeidersbeweging voortgekomen politieke partijen bewegen met onvergelijkelijk veel meer ervaringen met democratische bestuursvormen dan men in het Instituut voor marxisme-leninisme heeft kunnen bedenken. De dogma's die in marxistisch-leninistische leerboeken over de sociaal-democratie worden gepreekt stammen nog uit het stenen tijdperk van de polemieken van Lenin tegen Kautsky en zijn gebaseerd op grondige vertekeningen van de historische werkelijkheid. Trotski en Stalin waren geen principiële politieke tegenstanders waar het om de hoofdzaken met betrekking tot socialisme en politieke democratie ging. Het is mogelijk dat Elleinsteins uitpluizen van de conflicten tussen hen betekenis heeft voor de debatten over een politieke heroriëntatie onder Franse communisten, van veel meer belang dan de vergelijking Trotski-Stalin, zeker buiten Frankrijk, is de vergelijking tussen de weg die Lenin en zijn aanhangers, met inbegrip van zowel Trotski als Stalin, in de jaren 1917-1922 in Rusland kozen en de weg die de sociaal-democraten in 1918 onder Ebert, Scheidemann en Noske in Duitsland insloegen. Elleinstein blijft in zijn critiek op de ontwikkelingen in de Sowjet-Unie passen op de plaats maken door telkens weer bijzondere historische omstandigheden en onnoemelijke moeilijkheden, waarmee de communisten in de Sowjet-Unie eerst onder Lenin en later onder Stalin te maken hadden, aan te voeren om het ontstaan van ‘de dictatuur van een nieuw type’ te relativeren. Het is zeker waar dat politieke tegenstanders wel eens weinig begrip voor de bijzondere situatie in de Sowjet-Unie toonden, maar het is niet minder waar dat de overdreven aandacht daarvoor onder communisten ook tot een vertekening leidde, tot een bij voorbaat verwerpen van elke andere politiek dan degene die onder Lenin en Stalin gevolgd werd en uiteindelijk zelfs tot vergoelijking van de volstrekte rechteloosheid en massamoord waartoe zij heeft geleid. Terecht wijst Elleinstein op de vrees onder de bolsjewiki voor een genadeloze contrarevolutie en de herinneringen aan de bloedige ondergang van de Parijse Commune in 1871 die in de gedachtenwereld van de revolutionairen ook toen nog een grote rol moet hebben gespeeld, op het beeld van het oorlogvoerend Europa dat men voor zich had, op de geringe ervaring met en gehechtheid aan politieke democratie als zodanig en op het ontbreken van een uitgewerkte theorie van de staatsmacht, om de onbuigzaamheid en de meedogenloze terreur en contraterreur te verklaren van de communisten tijdens de Oktoberrevolutie, de burgeroorlog en de dictatuur van de eenpartijstaat die er op volgden, met als gevolg dat de partij uiteindelijk geïsoleerd stond, zonder enige bondgenoot, ‘zelfs geen onbetrouwbare’, zoals Lenin er aan toevoegde. Maar hadden de bolsjewiki werkelijk geen andere keus dan de verovering van de alleenheerschappij en de eenpartijdictatuur? Een academische vraag - men kan de geschiedenis niet als schoolwerk laten overdoen. Maar men mag ook niet de waarschuwingen negeren waarvoor Lenin, Trotski en Stalin toentertijd slechts minachting hadden, maar die, nu zij afstandelijker kunnen worden bezien, tot zinnige critische overdenkingen kunnen leiden. Die waarschuwingen waren niet slechts afkomstig van sociaal-democraten van oude, voorrevolutionnaire stempel, ze klonken ook in de eigen rijen en werden wellicht het best verwoord door de belangrijkste Duitse geestverwante van de bolsjewiki, Rosa Luxemburg, toen zij in 1918 stelde: ‘Zeker, iedere democratische instelling heeft haar grenzen en | |
[pagina 13]
| |
gebreken. Voor mij is het middel dat Trotski en Lenin hebben gevonden: de opheffing van de democratie in het algemeen, nog erger dan de kwaal die daarmee moet worden bestreden. Het sluit namelijk de levende bron zelf af waaruit alle natuurlijke onvolmaaktheden van de maatschappelijke instellingen kunnen worden aangevuld: het aktieve, onbeperkte, krachtige politieke leven van de volksmassa's... Zonder algemene verkiezingen, volkomen vrijheid van pers en vergadering, vrije meningsuiting sterft het leven in elke openbare instelling, wordt het een schijnleven. Ja, erger nog, zulke toestanden moeten leiden naar een verwildering van het openbare leven.’ Telkens weer, ook door Elleinstein, wordt een beeld van permanente, nachtmerrieachtige imperialistische omsingelingspolitiek jegens de Sowjet-Unie opgeroepen; maar daar valt, zeker voor de jaren '20, toen een aantal landen na het stopzetten van de interventie eerder uit was op bondgenootschappen, nogal wat af te dingen. Na de Duitse inval in 1941 was er in elk geval sprake van een grote internationale anti-Hitlercoalitie en van een breed nationaal front, aangevoerd door Stalin, dat zelfs de Russische kerken omvatte. Die periode was echter slechts van korte duur. Na 1945 werd de eenpartijdictatuur, al zo lang een eenmansdictatuur geworden, voortgezet en in de gebieden die door het Rode leger werden geannexeerd dan wel bezet gehouden voerde men eenzelfde tyrannie van een nieuw type in, ongeacht het feit dat de historische omstandigheden en nationale bijzonderheden toch wel heel anders waren dan in Rusland in de tijd van de Oktober-revolutie. Wie begrip kan hebben voor de problemen waar de Russische bolsjewiki voor stonden moet dat ook kunnen opbrengen voor de Duitse sociaal-democraten die in de periode 1918-1933 trachtten Europa met een echte democratische republiek in Duitsland te verrijken en een vreedzame weg naar het socialisme zochten, zonder burgeroorlog, zonder geallieerde bezetting, onder de bijzondere omstandigheden van een verloren oorlog en een alle nationale gevoelens kwetsend Frans-Brits vredesdictaat van Versailles, temidden van roekeloze politieke avonturiers en muitende revanchistische officieren, in een tijd waarin de economische en sociale toestanden nu en dan rampzalig waren. Het marxisme-leninisme houdt legenden in leven over het verraad van de sociaal-democratie en haar verantwoordelijkheid voor de mislukking van een socialistische revolutie in Duitsland in 1918 en de overwinning van de contrarevolutie onder Hitler in 1933. die de betrekkingen tussen de twee belangrijkste linkse stromingen in Europa hebben vergiftigd. Hier liggen veel belangrijker en dramatischer gegevens in de hedendaagse geschiedenis te verwerken dan Elleinstein in Staline-Trotsky ziet. Voor aanhangers van het eurocommunisme, die de ideologische banden met Moskou slaken, wordt de confrontatie met de Westeuropese sociaal-democratie, haar practijk en haar theorie, vroeger en nu, onontkoombaar. Er is alle reden dat ogenblik niet langer uit te stellen en het marxisme-leninisme merk-Moskou nu verder maar te laten voor wat het is - een stofstorm die alle tekenen toont bij gebrek aan wind van publieke belangstelling te gaan liggen - en volledig terug te keren naar de maatschappelijke werkelijkheid in West-Europa. In de practische politiek opent dat de weg naar samengaan met de belangrijkste democratische en socialistische formaties in dit deel van de wereld van vandaag, voor de theorie betekent het het opnieuw onder het oog zien van de breuk tussen de Duitse sociaal-democratie en het Russische leninisme tijdens de eerste wereldoorlog en een critische herwaardering van beide - en in het algemeen: een terug naar de feiten en, in die zin, een terug naar Marx. November 1979 |