| |
| |
| |
Jean Schalekamp Brief uit het Midwesten 4
ID
Beste Martin,
Laatst las ik een recent boekje van Philip Dick: Flow My Tears, The Policeman Said. Ik vind Dick een van de beste sf-schrijvers van de laatste tijd, hoewel ik hem eigenlijk liever een futuristisch realist of een realistische futurist zou willen noemen. Bij hem vormen de merkwaardige technologische uitvindingen van de toekomst eigenlijk alleen maar een noodzakelijke achtergrond voor zijn verhaal, en ze blijven op de een of andere manier reëel en mogelijk. Terwijl bij de meeste andere schrijvers van het genre die typische sf-elementen, zoals rare onbestaanbare toestellen en vreemde gedrochten van geheimzinnige planeten, juist de kern vormen, waar dan een of ander lullig en vaak ook nog fantasieloos verhaaltje omheen gedrapeerd is. Dat geldt zelfs voor een heleboel werk van klassieke grootmeesters als Asimov en Sprague de Camp.
In het boekje van Dick nu komt een man voor die zijn identiteit verliest, en dat gebeurt doordat hij in één klap al zijn identiteitspapieren kwijtraakt en plotseling ook nergens meer geregistreerd staat. Een oud, romantisch thema eigenlijk, maar hier op sobere en griezelig reële manier behandeld. Doordat hij officieel niet meer bestaat is de man, die de dag tevoren nog een tv-beroemdheid was, aan de willekeur van de oppermachtige politie overgeleverd en wordt hij op Kafkiaanse wijze naar zijn ondergang gevoerd. Hoewel het aan het eind natuurlijk toch wel allemaal weer goed komt, mede dank zij een politieman die gek op de muziek van Dowland is.
Het verhaal speelt, gezien de sf-attributen, duidelijk in een nog tamelijk verre toekomst, maar wat het nu zo naargeestig maakt is dat het allemaal zo verschrikkelijk realistisch aandoet. Die kleine geplastificeerde, gemagnetiseerde en geëlectroniseerde kaartjes, waar zonder de hoofdpersoon niet bestaan kan, zijn er namelijk al lang en de toekomst van een door een efficiënt politie-apparaat onmerkbaar gecontroleerde technologische multinationale maatschappij, een soort autoritaire demokratie, ligt waarschijnlijk niet eens zo gek ver meer van ons af. Amerika is onmiskenbaar een demokratie. Het is zelfs zo demokratisch dat, in tegenstelling tot veel landen in Europa, niemand verplicht is een identiteitsbewijs bij zich te hebben of zelfs maar te bezitten, en de politie mag er dan ook nooit iemand onnodig naar vragen. Maar de praktijk is dat je er zonder ‘id’ al even weinig waard bent als de hoofdpersoon uit Philip Dick's futuristische roman. Met het oog daarop zijn dan ook alle portemonnaies en portefeuilles uitgerust met een groot aantal transparante compartimentjes waar al die kleine geplastificeerde kaartjes precies in passen. En je hebt ze nodig ook. Waar je ook met een chèque betaalt, overal moet je op zijn minst twee id's laten zien, waarvan de gegevens dan uitvoerig opgetekend worden. Dat verklaart de eindeloze, geduldige rijen die je vaak voor kassa's van drugstores en zo ziet staan, want iedereen staat er altijd omslachtig chèques uit te schrijven,
| |
| |
zelfs als het om bedragjes van één dollar en twaalf cents gaat. Als je met geld betaalt kijken ze je wantrouwig aan en toen ik eens ergens een biljet van 100 dollar wilde wisselen zag ik dat de man achter de kassa bijna op het punt stond om zowel de politie als de ambulance van een of andere psychiatrische inrichting te bellen. Credit cards vormen natuurlijk ook een onmisbaar bezit. Ik wil zo'n ding eigenlijk niet eens hebben, maar je moet wel. Laatst wilde ik een auto huren. ‘Hebt u een credit card, meneer?’ ‘Nee.’ ‘Dan kunnen we u niet helpen.’ ‘Maar ik betaal cash,’ zei ik wanhopig, want dat ze geen chèques accepteren, zelfs niet met tien id's, wist ik al. ‘Cash?’ zei de man in opperste verbazing. En toen legde hij onmiddellijk de hoorn neer. Het wantrouwen van Amerikanen, speciaal als het om zakelijke dingen gaat, is onmetelijk. Ze komen je tegemoet met een jovialiteit alsof ze je al jaren kennen en van plan zijn de beste vrienden met je te worden, maar als het er op aankomt zijn ze bikkelhard. Werner Herzog heeft dat zo mooi getypeerd in zijn film Stroszek, in die scène waarin die vriendelijke, gladde jongen van de financieringsmaatschappij de spulletjes van de hoofdpersoon terug komt halen. Maar we hadden het over identiteitsbewijzen.
Het belangrijkste id is het rijbewijs van de staat waar je woont. Zelfs een paspoort kan daar niet tegenop. Met een paspoort kom je nergens, het wordt vaak niet eens geaccepteerd. Niets waard, meneer, wat moet ik daarmee? Zonder rijbewijs, ook al zo'n glimmend plastic kaartje met ingeperste kleurenfoto, ben je een outcast en een tamelijk verdacht persoon.
Nu is er voor zulke paria's, zo demokratisch is Amerika dan toch wel weer, gelukkig wel een nood-oplossing gevonden. Als je dan echt geen auto kunt besturen, dan mag je een gewoon identiteitsbewijsje aanvragen. Maar op het te dien einde verstrekte formulier moet je dan wel allerlei pijnlijke vragen beantwoorden, zoals:
* | Waarom hebt u geen rijbewijs? |
* | Bent u soms lichamelijk gehandicapped? |
* | Lijdt u aan een ongeneeslijke ziekte? |
* | Zijn uw geestelijke vermogens gestoord? |
Want andere redenen waarom iemand geen rijbewijs zou hebben zijn er blijkbaar niet.
Gelukkig zijn in bepaalde zuidelijke staten tenminste de plaatselijke wetten, die ‘het wandelen of slenteren zonder wettig doel’ verbieden, door het Hooggerechtshof als ongrondwettig opgeheven. Iedereen mag nu dus lopen waarheen hij wil, zonder daarvoor aan de betreffende dienstdoende politie-ambtenaar in functie een wettige reden op te hoeven geven.
Gezien in een bar:
no shirt no shoes no serve
no id no entrance
no personal cheques accepted
no card games,
en nog zo een paar no's die ik inmiddels vergeten ben.
Wat me altijd weer opvalt is dat Amerikanen zo law-abiding zijn, vooral hier in het midwesten. God wat een gedisciplineerd volkje is dat. Je hoeft maar ‘That's against the law’ tegen iemand te zeggen en hij doet het al niet meer. Behalve als je 's nachts op een bankje in het Central Park van New York zit en er komen zo'n stuk of wat zelfbewuste jongeren met stokken en messen op je af, dan zal het niet zo veel helpen, denk ik. Maar voor de rest is de Wet er om gehoorzaamd te worden, wat natuurlijk op zichzelf heel prijzenswaardig is. Neem nu bijvoorbeeld het verkeer. Nooit zul je een voetganger over zien steken als het ‘Don't Walk’ begint te knipperen, en auto's stoppen religieus voor ieder 4-way stopbord, zelfs als er mijlen ver geen ander verkeer te ontdekken valt. Je merkt het ook als je een restaurant binnen loopt, want denk vooral niet dat wat ik nu zeg alleen voor door de Staat opgestelde wetten opgaat. Bij de ingang van haast alle restaurants staat een bordje met ‘Wait to be seated’ erop. Erg nuttig als het druk is, want dan wordt je naam opgeschreven en afgeroepen zodra er een tafeltje vrijkomt. Maar ook als de meeste tafeltjes leeg zijn, blijven de Amerikanen braaf staan
| |
| |
wachten tot er iemand komt om ze naar een tafeltje te brengen. Vrienden zijn altijd zeer geschokt als ik met zelfverzekerde Europese stap, het geschreven bevel negérend, gewoon doorloop en zelf een mooi tafeltje uitzoek. ‘Dat kun je toch niet doen,’ zeggen ze dan. ‘Dat is tegen de wet.’
Roken wordt in openbare gelegenheden zoal niet helemaal verboden, dan toch zoveel mogelijk tegengegaan, met de bedoeling de Amerikaanse staatsburger niet te belemmeren in de uitoefening van zijn grondwettelijke recht op vrije ademhaling. In restaurants zijn er speciale rokers- en niet-rokersafdelingen, en de rokers komen voor straf meestal op de ongunstigste plekken terecht. Laatst kwam ik zo voor een moeilijk dilemma te staan: de tafeltjes bij de open haard waren voor niet-rokers gereserveerd. Ik had dus de keus: of lekker bij het vlammend haardvuur zitten en niet roken, of wel roken maar ergens in een somber achteraf hoekje terecht komen. In zulke gevallen aarzel ik nooit lang: ik pakte het niet-roken bordje van het vrije tafeltje bij de open haard, zette het op een van de tafeltjes in de rokersafdeling, pakte het daar aanwezige asbakje weg, zette dat op mijn eigen tafeltje, ging zitten en stak een sigaret op. De relatie met wie ik daar plaatsgenomen had was zo geschokt dat hij de eerste vijf minuten geen woord uit wist te brengen, gaf toen voorzichtig blijk van een zekere afgunstige bewondering voor mijn kennelijk zo typisch-Europese moed en keek vervolgens met grote angstogen naar de naderende serveerster. Ik wil er hier nog even ten overvloede op wijzen dat we ons niet in een of ander vulgair cafetaria bevonden: ook in de betere, en zelfs in de deftige restaurants worden, in dit feministische land, de nederige functies van het serveren nog steeds door vrouwen verricht, die er dan vaak ook nog als levende lustobjecten bijlopen. Maar goed, de serveerster dus bleef voor ons tafeltje staan en keek met een uitdrukking van volstrekt onbegrip in haar bolle ogen naar het asbakje en de van mijn sigaret
omhoog kringelende rook. Ik zag haar denken: hoe kan dat nou? Daarnet was het hier nog verboden te roken. Maar de gedachte dat een klant het gewaagd zou hebben de bordjes te verhangen kwam blijkbaar niet bij haar op, want na enige tijd met het probleem geworsteld te hebben nam ze heel vriendelijk de bestelling op en terwijl we aan het eten waren kwam ze zelfs nog terug om, zoals het hoort, te vragen of ‘everything okay’ was.
Erg vriendelijk hoor, dat vragen of ‘everything okay’ is, net zo vriendelijk als het ‘have a nice day’ dat je honderd maal per dag te horen krijgt, maar het vervelende met serveersters is dat ze hun vraag altijd komen stellen als je net een hap in je mond gestoken hebt, zodat ik het zo langzamerhand begin te vervloeken. Ik neem me dan ook al heel lang voor om een kartonnen bordje op een stokje te maken waar ik met grote letters ‘Yes, everything is fine’ op schrijf, en dat dan op het gewenste moment omhoog te steken, maar zoals dat met zoveel dingen gaat die ik me voorneem is het er nog steeds niet van gekomen.
Wist je overigens dat de meeste restaurants hier geen ramen hebben? Eerst dacht ik dat dat vanwege de privacy was, omdat ze het vervelend vinden als langslopende mensen op straat hun het eten van het bord kunnen kijken of zoiets, maar al gauw hielp iemand me uit de droom. Het is, zei hij, alleen maar omdat mensen die van een uitzicht genieten de neiging hebben om lang te blijven zitten, en dat kan niet, want dan rolt er niet genoeg geld in het laatje.
Een tijdje geleden zag ik een reclame voor een restaurant dat de veelbelovende naam Mississippi Belle droeg. Er was ook zo'n mooie ouderwetse hekwieler bij afgebeeld, zoals je ze in Saint Louis en New Orleans nog wel ziet liggen. Nou, dacht ik, dat wil ik wel eens een keertje, lekker eten op zo'n mooie boot die misschien nog wel uit de tijd van de Negerhut dateert. Ik reed dus de 35 mijl naar het opgegeven plaatsje aan de rivier en kwam bij een foeilelijk bakstenen gebouwtje terecht, waarvan alleen het interieur als de salon van zo'n oude Mississippiboot ingericht was. Het restaurant lag vlak aan de rivier, vlak bij een van die aan- | |
| |
doenlijke ijzeren meccanobruggen waar Amerika nog zo vol mee is. Maar er was zelfs niet het kleinste raampje waardoor je al etend van het mooie uitzicht zou kunnen genieten. Maar ja, ik had honger en ben er dus toch maar gebleven. Het was druk, er was nog net een tafeltje vrij. Al gauw merkte ik dat ik de enige man in dat restaurant was. Er zaten alleen maar dames, enkele jongere, de meesten oudere dames van de gegoede middenklasse. Alleen aan een grote tafel in het midden bleek, temidden van een groep zeer dikke vrouwen, nog een vrij miezerig kereltje met een klein snorretje te zitten. Het keek nogal bedrukt voor zich uit en het geheel was net een plaatje van Dubout.
Ik vroeg de manager wat er aan de hand was. ‘Ach ja, meneer,’ zei hij, ‘dat is die vrouwenemancipatie hè? Door de week komen de heren hier voor hun zakenlunches. En zaterdag is het Ladies' Day.’
Nu ik het toch over restaurants gehad heb kan ik net zo goed nog even doorgaan over eten, want dat is een onvermijdelijk onderwerp in dit land. Neem nu bijvoorbeeld eens dat brood. Jaren geleden had ik al over het Amerikaanse brood gelezen in een essay van Henry Miller. In dat essay gaf Miller een uitvoerige beschrijving van die kleffe, toen nog in cellofaan verpakte substantie en verbond daar de theorie aan dat dat brood uiteindelijk de hele Amerikaanse mentaliteit gevormd had en dus ook verantwoordelijk was voor zulke catastrofes als de eerste en de tweede wereldoorlog. Hoewel ik die conclusie van Miller een tikkeltje overdreven vond, had ik me wat het brood betreft in elk geval wel het ergste voorgesteld, maar de werkelijkheid bleek nog verschrikkelijker dan mijn voorstellingsvermogen ooit had kunnen bevatten. Persoonlijke experimenten hebben aangetoond dat je zo'n brood, ontdaan van het plastic waarmee het omhuld is, tussen je beide handen kunt nemen en vervolgens moeiteloos zodanig samen kunt kneden dat er een kleine verende, rubberachtige bal overblijft die gemakkelijk in de holte van één hand past. Neem je daarentegen een snee van zo'n brood, dan begint die onmiddellijk in je maag uit te zetten en blijft er als een grote rubberen voetbal in liggen tot hij eindelijk, na een dag of zo, verteerd wordt, maar Amerikanen schijnen daar geen last van te hebben. Maar er zijn tegenwoordig ook een heleboel gezondeters in Amerika. Die zagen dat niet meer zitten en voerden het stevige volkorenbrood in. Dat werd zelfs een hele rage, zodat je nu in de betere winkels, waar de in-crowd koopt, tientallen verschillende soorten broden in alle nuances van lichtbruin tot
bijna zwart ziet liggen, hoewel nog steeds fabrieksmatig voorgesneden en in plastic verpakt. In één zo'n brood zitten vaak wel twintig verschillende soorten granen verwerkt, maar als je denkt dat dat alles is heb je het mooi mis. En omdat alles wat in etenswaren verwerkt wordt van federale regeringswege op de verpakking vermeld moet staan, heb je soms wel een half uur werk om dat lijstje te lezen. Hier volgt een gedeelte van de inhoudsopgave die ik op de verpakking van een bruin brood vond. De diverse granen, noten en zaden laat ik wegens ruimtegebrek maar achterwege en ik beperk me dus tot de chemische bestanddelen. Dat zijn dan: ijzersulfaat, niacine, thiamine hydrochloride, riboflavine, mono- en diglyceriden, calcium fosfaat, calcium propionaat, ammoniumsulfaat, potassium bromaat, plus via een chemisch proces gedroogde wortelen, pompelmoes, wiersoda, sla, artisjokken, selderie, bloemkool, kool en peterselie. Alleen in de puurste gezondheidsbroden hebben ze de chemische conserveringsmiddelen door azijn vervangen. Geen wonder dat het grapje de ronde doet: ‘Hoe moet het als de boerenstaking doorgaat?’ ‘Helemaal niet erg: als de chemische fabrieken staken, dan zal er pas honger komen.’ Je zult je nu wel afvragen waarom ik zoveel tijd verdoe met het lezen van die ingrediëntenlijstjes. Wel, dat komt omdat ik altijd weer wanhopig op zoek ben naar een brood dat gewoon naar brood smaakt. En dat valt niet mee. Want de Amerikanen vinden dat iets, om eetbaar te zijn, naar iets anders moet smaken, en daarom verwerken ze behalve al die troep ook
| |
| |
nog suiker, honing, pindakaas, sinaasappelessence en weet ik wat al meer in het brood. Zelfs in de gezondheidsgranen die de gezondeters 's morgens met een scheut taptemelk oplepelen, zijn op zijn minst suiker of honing verwerkt en yoghurt die niet de smaak van Hollandse Appelen, Koffie of Blauwe Bosbessen heeft (waaraan dan nog, alsof blauwe bosbessen zelf al niet blauw genoeg zijn, kunstmatige kleur en smaak zijn toegevoegd) moet je speciaal bestellen. Het bestaat wel, maar in de winkels vind je het haast niet want niemand lust yoghurt die alleen maar naar yoghurt smaakt, zelfs niet met suiker erbij. En bij de koffie (die toch al niet te drinken is) kun je suikerloze suiker en melkloze melk krijgen: alles wat in een natuurprodukt hoort te zitten wordt er op chemische wijze uit verwijderd, waarna er iets anders in gestopt wordt. Ik ben ervan overtuigd dat, als ze konden, de Amerikanen ook nog de bomen kunstmatig groen en de hemel kunstmatig blauw zouden kleuren.
De hele kwestie is dat Amerikanen gewoon een dodelijke angst hebben voor alles wat natuur is. Natuur is vies, en gevaarlijk, je kunt er ziek van worden.
Ik denk dat Miller toch wel een beetje gelijk had met zijn brood. Eten heeft wel degelijk invloed op de mentaliteit van een volk. Trouwens, veertig jaar geleden schreef hij ook al: ‘Er is geen land ter wereld waar de kloof tussen mens en natuur zo groot is als hier.’ Angst voor natuur leidt tot alle mogelijke andere angsten. Er is geloof ik geen volk ter wereld dat aan zoveel angstcomplexen lijdt als het Amerikaanse. Angst voor socialisme, nog steeds, angst voor besmetting, voor ziek worden, voor intieme contacten met anderen, voor het eigen ik, angst voor emoties, voor echte spontaneïteit, voor depressies, voor mislukking, voor anders zijn, en angst voor angst, die dan weer met psychiaters en de nodige psychofarmaceutische middelen bestreden wordt.
En voor de rest eten ze maar. Zoveel en zo zoet mogelijk, want dat schijnt ook een goede remedie tegen psychische complexen te zijn. Kilopakken popcorn in de bioscoop, gigantische taarten en ijscoupes in de cafetarias. Zelfs midden in de winter zie je ze bij 30 graden onder nul door de sneeuw baggeren terwijl ze aan een ijshoorn met slagroom likken. Ik heb dan ook nog nooit een land gezien met zoveel wanstaltig dikke mensen, vooral hier in het midwesten. De ene helft kan het blijkbaar niet meer schelen hoeveel ponden er nog dagelijks bijkomen, de andere helft zit elke dag urenlang met een obsessieve ijver calorielijstjes te bestuderen en probeert de overtollige ponden er weer af te krijgen met joggen en met het drinken van calorie-arm bier.
Nou heb ik toch eindelijk voor het eerst een echt Amerikaans hondenkerkhofje gezien. Echt schattig, al die kleine zerkjes en mausoleumpjes in de sneeuw. Ik moest er wel om lachen, maar later bedacht ik dat een mensenkerkhof eigenlijk nauwelijks minder belachelijk is. Als ik ooit doodga, dan wil ik me laten opzetten, zo gewoon zittend achter mijn buro. Je blijft dan veel langer in de gedachten van je nabestaanden leven, al was het alleen maar doordat je kleinkinderen je elke week af moeten stoffen. En als ze er echt genoeg van hebben kunnen ze je altijd nog aan het Letterkundig Museum overdoen. Maar het zal wel weer niet mogen.
Dag, Jean
|
|