| |
| |
| |
Joyce van Lankeren Radio Stad
Toen de deurwaarder, vergezeld door twee agenten, enkele helpers van de ontruimingsdienst en een vertegenwoordiger van de huiseigenaar, zich met een klap van de hamer op het lipslot de toegang verschafte tot de woning, vond hij een verlaten en totaal verwoeste étage. Elektriciteitsdraden waren uit de leidingen gerukt, het behang was van de muren getrokken tot op het steen, wanden waren half gesloopt. Uit het plafond staken stukken puntig hout omlaag, als ijspegels. De vloeren lagen bezaaid met versplinterde planken. Eén van de voorruiten was gebroken, de glasscherven waren onder het kozijn blijven liggen. Er was een stuk plastik voor gespannen.
In de kachel smeulde een kolenvuurtje. Hoe dit was blijven branden bleek een raadsel, omdat de bewoner(s) ruim drie weken tevoren waren vertrokken.
‘Dit is ongelofelijk,’ zei de vertegenwoordiger van de huiseigenaar, terwijl hij een van de vele flesjes luizenbestrijdend middel van de schoorsteen pakte en nauwkeurig bekeek, ‘minstens tien jaar huurschade.’
Ze werd naar boven geroepen. Er werd haar gevraagd of ze de bewoner(s) had gekend en of er die nacht iemand aanwezig was geweest. Stil bleef ze staan, haar armen over elkaar, terwijl de ontruimingsploeg het wrakke meubilair naar het raam versleepte en het vandaar op een vrachtwagen gooide, die buiten klaar stond, waar de stukken met een klap in de laadbak terecht kwamen en braken. Alleen de ijskast en het fornuis werden met een takel naar beneden gehesen en in een verhuiswagen gedeponeerd om te worden opgeslagen in een gemeentepakhuis.
De kachel liet men staan, nadat het vuur was gedoofd.
Nadat het huis in korte tijd was ontruimd, begaf het gezelschap zich naar het balkon. Daar vond men een tiental vuilniszakken, gevuld met gebruikte injektienaalden, bebloede handdoeken, leren banden om een arm af te binden, lege frisdrankflessen en andere rotzooi.
De gehele procedure nam drie kwartier in beslag.
De beste aller werelden was voor haar altijd thuis geweest: daar waar een nieuw flatkompleks oprees aan de Rapenburgerstraat, gebouwd tussen een politiebureau en oudere, verwaarloosde percelen.
Zij bewoonde één van de oudere huizen en voelde zich daar redelijk prettig tot na het vertrek van haar bovenburen. Toen waren er de bewoners gekomen die nu drie weken geleden plotseling waren vertrokken.
De hoofdbewoner kende ze van gezicht: een zoveelste imitatie van John Travolta, die haar op de trap fluitend passeerde en ‘hallo’ zei. Op een dag waren er op de verdieping boven haar twee spionnetjes geplaatst. Ze zag ze toen ze aan kwam lopen. Ook de verlichte bel boven de hare was nieuw. Wat hiervan de bedoeling was begreep ze toen er bij haar werd aangebeld. Een jongen van een jaar of achttien, in een versleten leren jekje, riep: ‘Kan er hier gescored worden?’ Ze antwoordde ontkennend.
Sindsdien begon het druk te worden in het pand. De toeloop was overweldigend. 's Avonds dreunde de smalle trap als er bijna iedere vijf minuten iemand naar boven of naar beneden rende, de voordeur met een klap dicht trekkend. Ook 's nachts kwamen de klanten, maar riepen dan vaak de naam van hun hulpverlener, in plaats van aan te bellen.
Ze raakte gewend aan het lawaai, aan het voortdurend lopen boven haar hoofd, aan de geluiden van vallende en struikelende mensen.
| |
| |
Haar angst werd minder, maar verhevigde weer toen er dagelijks brieven van justitie werden bezorgd voor het adres boven haar. Ook zag ze, toen het vroeger donker werd en ze in de middag thuis kwam, nooit licht branden bij haar buren. Pas toen g.e.b.-ambtenaren voor een gesloten deur kwamen en haar enkele mededelingen deden over het afsluiten van gas en licht op de bovenverdieping, had ze haar brand- en inboedelverzekering verhoogd. Waardevolle papieren en voorwerpen bracht ze bij vrienden onder.
Nu de rust was weergekeerd - de verdieping had men voorlopig dicht getimmerd - liep ze trager dan anders naar huis. Ze sloeg haar sjaal dubbel om, vanwege de snijdende noord-oosten wind. De zandvlakte, die over de Amstelbrug begon, diende als tijdelijke parkeerplaats. Toch stonden er weinig autoos. Bouwmaterialen lagen er opgeslagen onder stukken zeildoek. Ze keek naar de spookstraat, aan het einde van het terrein waar vroeger markt was geweest.
Een paar kleine jongens sleepten hout door het zand, waarin de smalle geulen met ijskorsten werden bedekt, die grillig afbrokkelden waar de randen hoger waren dan het egale oppervlak maast. Het water was daar snel weggezakt, voordat het had kunnen bevriezen.
Ze schopte een stuk krant opzij dat door de harde wind om haar voet werd geblazen. Het lukte niet. Met haar hand trok ze het papier van haar laars en liet het weg waaien op straat.
Ze bukte zich om het stapeltje post van de deurmat op te rapen. De brievenbussen, voor iedere bewoner één, sloten al lang niet meer, zodat de drukwerkjes en brieven gewoon naar binnen werden gegooid.
Buiten wat girootjes en een vakantiefolder, was er een brief met het bekende handschrift. Ze zuchtte even toen ze zich van haar jas ontdeed. Ze schudde haar tas leeg op tafel en pakte de zojuist gekochte kousen - zwart met naad - uit. Terwijl ze met haar ene hand de knop van de centrale verwarming (een té grote luxe in haar huis, maar zo werd de ambiance van een denkbeeldige flat geschapen) naar links draaide, scheurde ze met de andere de slecht dichtgeplakte enveloppe open. Het kleine, wat kinderlijke handschrift deed haar onprettig aan. Ze las de inhoud van de brief hardop:
‘Lieve Elektra’
(‘Elektra’, dacht ze geërgerd. ‘Hij noemt me nog altijd Elektra, net of ik geen Daniëlle heet. Dat mijn moeder nu die Griekse tic had. Altijd probeert hij anderen na te apen, van wie hij denkt dat ik hun gevoels- en gedachtenleven deel.’)
Hoewel we alleen over anderen mogen schrijven, moet ik het over ons hebben. Ik mis je nog altijd. Ik hou van je. Als ik eraan denk dat we nu gescheiden wonen, word ik triester en triester...’
Ze hield op met lezen en verfrommelde de brief. Altijd dezelfde sentimentele frases die, hoewel gemeend, alleen maar afkeer opwekten en haar bevestigden in haar gelijk. Hoe kon ze leven met iemand die zulke brieven schreef, brieven die ze meestal zorgvuldig versnipperde om ze daarna in de asbak te verbranden. Het deed haar plezier de wanhoopsresten van haar vroegere geliefde op deze manier te zien verdwijnen, maar de brieven bleven komen. Zelfs anderhalf jaar later nu, nadat ze besloten had weg te gaan. Even bladerde ze de vakantiefolder door en vergat de brief. Ze maakte een kopje espresso. Nadat ze een slok had genomen stroomde de warmte naar haar tenen. Ze liep naar de verwarming en legde haar handen op het metaal. De temperatuur was intussen zodanig dat ze steeds even moest los laten. Toen ze daar een tijdje gestaan had liep ze terug naar de keuken en bereidde een stuk vis onder de grill.
Later paste ze de kousen. Eerst begon ze voorzichtig bij de voet en stroopte ze op naar boven om ze vast te maken aan de ongemakkelijk zittende jarretellegordel, een overblijfsel uit de tijd dat ze samen had gewoond. Dát was een van de weinige dingen die ze voor Andy had
| |
| |
gedaan. Het dragen van een jarretellegordel. Belachelijk achteraf. Andy wist toch niet wat mooi was. Zijn wansmaak op kledinggebied was in het begin nog te verdragen, later onverdragelijk geworden door de manier waarop hij zijn ideeën over wat wel en niet mooi was verkondigde. Dr. Esthetikus, noemde ze hem in stilte als hij haar wees op wat hij mooie ‘kwetsbare’ vrouwen noemde. Zachte vrouwen waren dat, met iets defensiefs in hun manier van kijken. Maar hij wees juist degenen aan die zo uit goedkope sexbladen schenen te komen. Opgeverfde gezichten, zwart leer, zwarte kousen, hoge hakken, dat vond hij sexy. Dat zij van het ene noch het andere type iets had, was haar schuld niet.
Natuurlijk was ze dik. Dat had ze al begrepen op haar veertiende, toen haar vriendinnen kleren begonnen te dragen die in haar maat niet voorradig waren. Ze legde zich erbij neer dat het ‘in de familie’ zat en niemand maakte er een punt van.
Waarom zei hij dat dan opeens na een tweejarige verhouding, zomaar, terwijl ze zich stond uit te kleden.
De manier waarop hij het zei, niet gewoon plagerig, maar kritisch: ‘Je bent dik.’
Na een haastige paring, waarna hij onmiddellijk in slaap viel, vermoeid door zijn lange werkdag, kroop ze stil uit bed en sloop naar een andere kamer. Ze plaatste een paar spotjes op de grond, ze zodanig richtend, dat ze de spiegel waarvoor ze stond goed belichtten.
Ze bekeek zich van alle kanten. Cleopatra was ze zeker niet, laat staan een schoonheid van deze tijd. Hij had gelijk, ze wás dik. Haar buik en maag puilden uit en haar dijen hadden een te behoorlijke omvang. Ze bekeek zich van achteren met een handspiegel en zag de putten in billen en bovenbenen. Cellutitis, een nietszeggende term als je er zelf niet aan leed.
Haar kuiten waren niet echt rond. Haar enkels vormden eigenlijk één geheel met de rest van haar onderbenen. Ze draaide zich om en schudde haar haren naar achteren. Terwijl ze haar borsten betastte, dacht ze: ‘die zien er toch nog goed uit.’ Maar ook zag ze duidelijk dat haar bovenlijf niet bij haar onderlijf paste. Alsof de bovenkant van een twintigste eeuws fotomodel geplakt was op een Rubens.
Toen ze een paar kniebuigingen maakte, waarbij haar vingertoppen de grond niet raakten, voelde ze haar spieren pijnlijk spannen.
Nu ja, dacht ze, ‘Andy is ook niet de mooiste. De naam doet meer vermoeden dan het lichaam waar maakt.’
Vervolgens bekeek ze haar schaamhaar. Een perfekte driehoek. En daarna van dichtbij haar gezicht: een rond kinderkopje met tamelijk fletse ogen, boogjes van wenkbrauwen en een kleine mond. Ze besloot zich anders op te maken, niet meer die oranje blossen op haar jukbeenderen, wat meer donkere ogenschaduw. Ze ging zitten met haar benen over elkaar. Dik. Zacht zei ze ‘als ik aangekleed ben valt het niet op.’
Ze had een voorkeur voor wijdvallende kleren: lange hessen gedrapeerd over pofbroeken, lange geplooide jurken. Haar benen liet ze nooit zien. Ze wreef over de korte blonde haartjes van haar linker scheenbeen. Haar teennagels waren kort. Ze had de twee grootste gelakt.
‘Dat ziet nooit iemand. Waarom doe ik dat eigenlijk,’ dacht ze, (zelfs op warme zomerse dagen droeg ze laarzen, waarin haar voeten dan pijnlijk opzwollen), ‘morgen koop ik een jarretellegordel, een paar kousen en nieuwe schoenen. Wie zou ik eigenlijk willen zijn? Niet de zogenaamde verlokking die Andy me voorschotelt als hij weer een of ander blad open slaat. Nee, een nimf-achtige Jan Sluyters vrouw. Prachtig en terughoudend. Zachte, ijle kleuren, geen zwart, geen glimmend leer. Toch zal ik er een keer proberen uit te zien zoals Andy denkt dat het moet.’
Ze voelde in de zakken van het jasje dat over de stoelleuning hing. Leeg, op een aansteker na. Een Dunhill. Gekocht omdat hij dacht dat het hoorde en niet te vergeten, dat zij dezelfde keuze zou hebben gedaan. Met haar wang ging ze over de zachte stof van de kraag.
Toen ze na uren van opzitten en heen en weer
| |
| |
lopen terug naar bed ging, sliep haar vriend nog in dezelfde houding waarin ze hem had achtergelaten. Zijn armen lagen boven het dekbed. Ze drukte even haar koude lijf tegen hem aan. Hij maakte een samentrekkende beweging en schoof van haar weg.
Nu, deze avond, lang nadat ze zich voor de spiegel gekonfronteerd had gezien met haar lelijkheid, paste ze kousen. Dat had nu niets meer met Andy te maken.
Ze voelde zich niet op haar gemak, de stilte boven haar hoofd was nog steeds ongewoon. Alsof ieder moment de planken voor de ramen verwijderd konden worden en nieuwe bewoners met nieuwe gewoonten hun intrek zouden nemen.
De eerste dagen na het deurwaardersbezoek was ze bang geweest voor represailles van haar voormalige buren. Ze zouden haar kunnen verdenken van verraad, maar de politie had haar verzekerd dat hun wereldje de onbetrouwbaarheid zelve was, zodat het waarschijnlijker leek dat een junk wraak had genomen op de dealers. Toch liep ze de eerste weken steeds naar het raam als ze een auto hoorde naderen. Twee maal zag ze de groene simca van haar vroegere kwelgeesten. Nummerbord dk 91 97, ze kende het uit haar hoofd. Of ze verbeeldde zich dat het die auto was.
Haar dromen waren verward en beangstigend. Ze sliep slecht. De gebruikelijke kalmerende middelen die ze van haar arts - ik sta met mijn rug tegen de muur - had gekregen, hielpen niet. Tegenwoordig ging het beter. Ze liet het licht niet meer aan als ze ging slapen. Toen ze haar kousen had uitgetrokken en opgevouwen, nam ze een pil, ging in bed liggen en probeerde niet aan Andy te denken. Waarom ze steeds aan dat ene stenen beeldje werd herinnerd, wist ze niet. Een souvenir uit Zwitserland, een geit uitbeeldend. Een van de monsterlijke voorwerpen die hij had meegebracht toen hij bij haar introk. Het beeldje zou nog op dezelfde plaats staan, half verscholen achter boeken, maar toch te duidelijk zichtbaar. Ze verplaatste haar aandacht naar niets, zag steeds meer zwarte vlekken. Totdat ze insliep. Vast en droomloos.
Maar waarom zouden vervelende ervaringen uit het geheugen verdwijnen na een aantal nachten diepe slaap.
Aanvankelijk probeert men, na zo'n periode, ze te verdringen, waarna ze langzamerhand in het onderbewuste worden opgeslagen. Een enkele associatie echter, kan het slachtoffer weer terugbrengen in die sfeer van angst of verdriet. Zo was het ook toen ze plotseling wakker werd. Ze meende een harde klap te horen.
Een scherpe winterzon scheen laag de kamer binnen. Ze begreep onmiddellijk dat het lawaai niets van doen had met haar eerste gedachte: een ruzie op de trap, veroorzaakt door een ontevreden klant, het ongekoördineerd gestommel van iemand die hard aan zijn dosis opwekkende middelen toe was. De klap (of het harde geluid) moest veroorzaakt zijn op straat. Toch bleef ze een tijdje trillend rechtop zitten, met de handen aan haar haren plukkend.
Ze realiseerde zich dat ze voorlopig niet zou hoeven te werken. De bedrijfsarts had haar geadviseerd voldoende rust te nemen. Ze besloot een tochtje te maken.
Toen ze buiten kwam was het minder koud. Haar autootje startte direkt, waarbij ze veel gas gaf. Ze reed langs de zandvlakte, bezaaid met puin als na een oorlog, langs trottoirs met opengescheurde vuilniszakken erop, waarvan sommige waren opengescheurd, zodat de inhoud naar buiten puilde. Langs opgebroken straatgedeelten, waarbij ze de aanduiding ‘Doorgaand rijverkeer gestremd’ moest volgen, zodat het een eind omrijden was.
Toen ze eindelijk de buitenwijken naderde, was haar enthousiasme over de te maken tocht grotendeels verdwenen. Toch meerderde ze vaart om de verloren tijd in te halen. Met Andy had ze dikwijls dit soort dingen gedaan. Bij die gelegenheden waren ze beiden gelukkig en leek het of ze bij elkaar hoorden.
Ze dronk koffie in het manègerestaurant van het bos. De karpers in de vaart voor het terras probeerden in de stukgeslagen wakken het water- | |
| |
oppervlak zo dicht mogelijk te naderen als er brood werd gestrooid. Ze maakte een lange wandeling (Andy hield zoiets wel vier uur vol), waarbij ze met haar vingers de kale takken aanraakte van de bomen langs de paden. In sommige ervan waren al kleine knoppen te zien, niet dood gevroren, maar nog te teer om uit te bloeien. Bij de vijver bleef ze staan. Op het hoge hek van het aangrenzende sportveld zat een groot aantal reigers, hun koppen ingetrokken, loerend naar de zwart-witte meeuwen die krijsend boven de vijver vlogen.
Een man met een vogelkijker naderde. Hij kwam vlak naast haar staan.
‘Ze kennen me allemaal. Ik kom hier iedere dag.’ Ze antwoordde niet en knikte even.
‘Als je stil bent komen de meeuwen op mijn hand zitten. Ze vliegen zelfs op mijn veranda. Ik woon hier dichtbij.’
‘Dus u komt hier iedere dag?’ vroeg ze.
‘Ja’.
‘Wat lijkt het me heerlijk om hier te wonen. Ik zou hier ook altijd heen gaan.’
‘Ja,’ zei hij, ‘eigenlijk moet je wachten tot ze worden gevoerd. Dat moet je zien. Dan komt de boswachter en gooit een emmer vissen op het ijs. Eerst waren het kleine stukjes, maar die pikten de meeuwen weg, voordat de reigers aanvielen. Reigers wachten af tot er niemand is, of tenminste tot het doodstil is. Die grote vissen kunnen die meeuwen niet meenemen, dus die blijven liggen. Als de eerste reiger voorzichtig zo'n hele vis heeft doorgeslikt of ermee weg vliegt komen de anderen ook.’
Ze nam het tafereel in zich op, bij gebrek aan een fototoestel of filmkamera. De witte vijver, de lichtgekleurde vogels met hun donkere kontoeren bij snavels en staarten. ‘Ik ga verder,’ zei ze, nadat de man een tijd zwijgend naast haar had gestaan, ‘veel sukses verder.’
Die dag werd ze omringd door bomen, sommige in hun eerste, voorzichtige bloei en dorre struiken, waaraan haar jas soms bleef haken. Ze liep door smalle lichtstrepen en schudde zo nu en dan een verdwaald blad of wat gruis van haar kleren.
Voor het spitsuur reed ze dezelfde route als ze gekomen was. Op de terugweg dacht ze aan de statige villa tussen de berken, waar ze was opgegroeid. Ook daar was een vijver geweest, zij het kleiner, met een fonteintje dat een klein stroompje water uitspuugde boven de waterlelies. In de winter, als het gesneeuwd had, kon je nauwelijks zien waar de vijver begon en de tuin eindigde, of omgekeerd. Een keer was ze er dan ook ingestapt en had haar vader haar uit het ondiepe water moeten dragen. Ze was verkleumd en doorweekt en hij had haar drooggewreven bij de open haard. Haar ouders hadden hun afkeuring over haar keuze, Andy, nooit onder stoelen of banken gestoken. Hij paste niet in hun omgeving. De grove man, zittend op de elegante salonbank tussen haar moeders porcelein, was net zo misplaatst als zijzelf nu, rijdend in haar miniwagentje door de ten dode opgeschreven stad.
Nadat ze haar auto geparkeerd had, werd ze voor haar huis bijna omver gereden door een jongen op een skateboard. Er was een hele groep van deze ‘survival kids’ gevormd, zo langzamerhand: jongens van zes tot zestien, geen meisjes. Hoewel het skaten op de openbare weg sinds kort was verboden, stoorde niemand zich eraan. Haar eigen jeugd was zo verschillend geweest. Beschermd tot het uiterste. Als ze ergens ging spelen werd ze gehaald en gebracht. ‘Hé, kun je niet uitkijken.’
‘Ach, rot op jij.’ De jongen die haar geraakt had, zette zich ekstra hard af met zijn voet en rolde verder. De anderen volgden. Ze waren allemaal eender gekleed: versleten baseballjacks met nauwe imitatie-leren of versleten spijkerbroeken eronder. De meesten droegen gympjes. Hun kortgeknipte haar deed haar denken aan Sing-Sing gevangenen, maar daarvoor waren ze nog te jong.
Er was geen post. Wel vond ze op de grond de verkreukelde brief van gisteren, die ze vergeten had in de prullemand te gooien. Ze vouwde hem uit, zo goed als het ging en las hem in zijn geheel. Hij stelde haar voor terug te komen, zoals
| |
| |
gewoonlijk. Nooit zou ze meer een voet in dat huis zetten. Ze was er nog één keer geweest om de rest van haar spullen op te halen. De zurige lucht die toen in de kamers hing, deed haar besluiten er niet meer terug te komen.
ii
Het was stil en helder. Binnen en buiten. Er waren die dag wellicht betere dingen te verwachten.
Daniëlle kleedde zich zorgvuldig: een strakke trui, een nauwe satijnen rok (te koud voor het jaargetijde), hoge laarzen en de nieuwe, zachtaanvoelende kousen. Ze wiebelde wat onzeker op haar hoge hakken. De te sterke dalmadorm slaaptablet - werking 24 uur - verlamde nog haar lichaam, zodat ze een vervelend zweverig gevoel had. Haar bewegingen waren traag en niet geheel gekoördineerd toen ze de elegante bontmantel aantrok. Hij viel wijd en verhulde veel. Als ze hem een klein stukje liet open hangen, kon je net zien wat ze eronder droeg. Ze liep de stad in. Op zoek naar mensen en gebeurtenissen. Toen ze bij de tuin kwam, verscholen tussen monstrueuze gebouwen in een drukke straat, bleef ze staan.
Het was geen gewone stadstuin, maar een smal aangelegde strook met keurig onderhouden paden en enkele statige bomen eromheen gegroepeerd. Op de gazons was geen enkele ongerechtigheid te bekennen.
Zo nauwkeurig had ze de tuin nooit bekeken en stond zich nu te vergapen aan dat kleine, kunstig uitgewerkte schouwspel. Ze raakte de tralies aan waarmee hij werd omgeven en drukte haar neus tegen de spijlen om ieder détail in zich te kunnen opnemen. Haar voeten leken vastgeplakt aan die éne plaats van het plaveisel.
‘Hé, zoek je iets?’
Verschrikt keek ze op, verstoord in haar waarnemen. Een lange jongen met zwart kortgeknipt haar knikte haar vriendelijk toe.
‘Nee hoor, ik sta hier zo maar wat te kijken.’
‘Ja, die tuin,’ antwoordde hij, ‘je loopt er vaak voorbij maar je let er nooit echt op. Of je het hebt gedroomd.’
Ze nam de jongen nu beter op. Hij lachte. Ze glimlachte terug.
‘Nou, dan hebben we samen iets ontdekt,’ zei Daniëlle.
‘Heb je iets te doen? Zin om mee te gaan, koffie drinken of zo?’
Ze schudde haar hoofd als teken van ontkenning. Hij trok even zijn wenkbrauwen op en draaide zich toen langzaam om.
‘Waarom ga ik niet mee,’ dacht ze snel. Geen speciale doelen vandaag. Gespannen verwachtingen.
Even herinnerde ze zich de tijd, vlak na haar verwijdering van Andy, dat ze de stad ervaren had vol tevreden, relaxte mensen, waarop zijzelf de uitzondering vormde. Niemand zag aan haar dat ze alleen boodschappen deed, alleen uitging - zij het sporadisch - alleen at en sliep.
Verkommering. Ze had geleerd haar eenzaamheid voor zich te houden, die zich aanvankelijk vooral openbaarde in gezelschap, waar ze te lange monologen hield die de aanwezigen verveelden.
Waarom ook niet? Ze was eigenlijk gevleid door deze onverwachte invitatie.
Ze rende hem achterna.
‘Wacht even, ik ga toch mee.’
‘Mooi zo,’ zei hij.
Samen wandelden ze richting plein. De stad leek op een kleurenteevee: ieder moment wisselden de beelden. Niemand kon zeggen welke verrassing hem te wachten stond.
De nieuwste filmreklames schitterden hoog boven de hoofden. Een oude man schuifelde onzeker langs de huizenkant. Apart van de massa ‘F-side’. ‘Softe leeft’. ‘Hou Amsterdam lesbies’. De muren spraken duidelijke taal voor ingewijden. Leatherboys drongen agressief door de menigte heen, door zich met hun ellebogen een weg te banen. In de galerij op het plein hingen jongens en meisjes verveeld en vermoeid rond. De spullen voor die dag moesten opnieuw worden verdiend.
Toeristen bestudeerden een plattegrond, op zoek naar het Anne-Frankhuis of een Mac Donald's. Giechelende meisjes kwamen met hun
| |
| |
aankopen in grote zakken gepakt uit een kledingzaak, waaruit luid ‘I feel discogood’ naar buiten schalde. Harde muziek, vermengd met flarden draaiorgelklanken van de firma Perlee, verderop.
Een junk in een versleten bontjas raapte peuken op van de straat.
Daniëlle knikte even naar een beroepsversierderhartenbreker, die ze al jaren van gezicht kende. Kampioen terraszitter. Hij kende haar gezicht blijkbaar ook, omdat hij haar gedag zei.
‘Waar zullen we neerstrijken?’ vroeg haar begeleider.
‘Zeg jij het maar,’ zei Daniëlle. Ze was een beetje opgewonden door de vreemde, ongeplande ontmoeting. De eigentijdse, slanke vlugge jongen, een die ze altijd tot vriend had willen hebben liep naast haar en liet haar de keuze.
Een waargeworden illusie, die ze had opgegeven toen een dergelijke jongen haar eens op het schoolplein hardop ‘dikke pad’ had toegeschreeuwd.
‘Nou, wat denk je hiervan,’ zei hij, wijzend op een tamelijk leeg overdekt terras.
‘Goed.’
Toen ze naast elkaar zaten en hij besteld had vroeg hij haar naam. Voorstellen hoorde er toch bij.
‘Daniëlle,’ zei ze. (Daniëlle Elektra eigenlijk. Namen die je zomaar meegegeven worden bij je geboorte.)
‘En jij?’ vroeg ze.
‘Noem mij maar Ella Oleander.’
Ze reageerde verbaasd, maar alles was tenslotte mogelijk. ‘Ella Oleander?’
‘Ja,’ zei hij, ‘mijn artiestennaam. ‘Kijk’, hij haalde een affiche tevoorschijn. elia oleander 20 t/m 27 januari in het Glorietheater.
‘De opera-diva Oleander. Mijn kreatie. Een soort travestietenshow met muzikale begeleiding. Maar je moet zelf maar komen kijken.’ Ze knikte geïnteresseerd, vastbesloten naar zo'n voorstelling te gaan.
‘Maar hoe heet je nu echt?’
‘Onbelangrijk,’ zei hij, terwijl hij zijn koffie dronk. ‘Belangrijker is wat ik speel. Wat ik speel ben ik. Akteur.’
Hij overrompelde haar met zijn snelle antwoorden en ze durfde niet verder te vragen. Hij zat daar zelfbewust, rechtop.
‘Mijn vriend was, of liever is mikro-bakterioloog, we zijn uit elkaar.’
‘Dat is toch niets bizonders,’ zei hij en gaf haar een klopje op haar schouder. ‘Niet meer aan denken. Alleen akteren is de juiste kunst. Zeg, je moet komen kijken hoor.’
‘Natuurlijk,’ antwoordde ze.
Ze wilde desnoods duizend andere woorden van hem horen. Vandaag geen gedachten over dikte en onaantrekkelijkheid. Andy's sentimentele vlugschriften en eenzaamheid. Ze zat hier naast een betere kreatie die haar had uitgekozen tijdens zijn rondwandeling. Een willekeurige dame, staande voor een minutieus park. Niets te bieden.
Een ontmoeting in de kou. Geen lichte geur van verrotting, die om Andy hing en in hun huis en sterker werd toen de warmte van de juli- en augustusdagen bleef hangen. (Het was broeierig geweest onder het aflopende dak van de kamer waar ze sliepen, ondanks de klamheid dicht tegen elkaar aankropen en plannen maakten voor de toekomst.)
Waren de dagen van de vlindertjes voorbij? Daniëlle voelde zich prettig in het gezelschap van de donkere jongen, die de wereld met een gemak bezag dat zij nu juist miste.
Na een tijdje zwijgend naast elkaar te hebben gezeten, waarbij ze al lang schuimend bier dronken, merkte hij zonder enige aanleiding op dat ze er goed uitzag.
Ze bloosde en dacht aan Andy's opmerking over haar lelijkheid. Al haar haat had ze tenslotte gekoncentreerd in die éne, terloops opgemerkte zinsnede.
‘Dank je,’ zei ze verlegen.
Plotseling stond hij op en riep iemand die aan de overkant voorbij liep. Ze keek naar hem op hoe hij daar stond. Overheersend, er zeker van dat degene die hij had geroepen naar hem toe zou komen. De keer dat Andy stoer onder de
| |
| |
kroonluchter in haar moeders salon had gestaan, als iemand onder een mistletoe die zeker is van de daaraan verbonden kus, was op een mislukking uitgelopen. Haar ouders reageerden koel op zijn verschijning. Deze opera-diva-akteur wenkte met een nonchalant gebaar degene die was blijven stil staan.
‘Zo schoonheid, hoe is 't?’ vroeg hij toen de ander voor hem stond.
‘Prima, ik heb het helemaal gevonden,’ zei deze, waarbij hij hen elk een folder in de handen drukte. ‘Lees maar eens door.’ ‘Daniëlle’, werd ze voorgesteld. Ze stak haar hand uit, maar haar gebaar werd beantwoord met drie kussen op haar wang: links, rechts, links. Onhandig probeerde ze terug te kussen en nam zich voor zich deze gewoonte snel eigen te maken.
‘Louis’, zo heette de ander, moest er snel vandoor. Op zoek naar de tempel der waarheid, zei hij. Hij wuifde even en verdween in de massa. ‘Ach ja, een vage kennis. Een waarheidsfreak. Hier, moet je eens lezen,’ zei Daniëlle's partner. Ze bladerde de folder die haar was aangereikt door en las:
| |
Studeren aan MIU-Nederland: een festival van kennis.
MIU-Nederland biedt vanaf 25 september 1980:
1. | een unieke kennismaking met alle belangrijke vakgebieden |
2. | drie maanden intern uitgebreid tm-Sidhi programma |
3. | kandidaatsprogramma in de wci |
4. | (bijna complete) tm lerarenopleiding. |
Ze bladerde verder en verwonderde zich over termen als ‘wereldregering van de tijd van verlichting’. Artsen en psychologen, zo werd vermeld, waren gouverneurs van Ministeries van onder andere: Culturele Integriteit, Onoverwinnelijkheid en Wereldharmonie, van Festiviteiten en Vervulling, van Alle Mogelijkheden, Onderzoek en Ontwikkeling en van Gezondheid en Onsterfelijkheid.
Ook vernam zij dat dankzij miu de kriminaliteit was afgenomen in Hengelo (O), de Thames Vallei (Londen), New York City, Bermuda, de hele V.S., Stockholm en Oostenrijk.
Ze merkte dat hij haar de hele tijd gadesloeg terwijl ze las. Ze probeerde daarom de tekst zo goed mogelijk in zich op te nemen, omdat ze dacht dat hij dit belangrijk zou vinden. Wat miu precies inhield, wist ze niet en ze vroeg er niet naar omdat hij waarschijnlijk veronderstelde dat ze daarvan op de hoogte was. Toen ze uitgelezen was gaf ze hem de folder.
‘Wat een onzin, hé’, vroeg hij lachend, terwijl hij hem verfrommelde. ‘Die gouden lijntjes op het papier doen heel wat vermoeden. Dat iemand daar intrapt.’ Hij keek haar vragend aan.
Ze was opgelucht. ‘Ja, ik begrijp er niets van.’ ‘Hoeft ook niet hoor meisje. Dat is voor de zoekers.’
Haar hart klopte luid en onregelmatig. Zou ze hem nu vertellen over haarzelf, over Andy? Was de kaart met ‘alles goed’ die ze aan haar moeder had gestuurd toch juist. Ze was gecharmeerd, en meer dan dat, van deze jongen die haar in korte tijd kennis had laten maken met een voor haar onbekende wereld. Hij vond haar aardig, hij vond haar mooi. De pils - de hoeveelste wist ze niet - steeg naar haar hoofd.
‘Zeg, laten we zo eens opstappen. Ik heb nog meer te doen. En het is al twee uur,’ zei hij, de ober wenkend, ‘de rekening graag. Nee. Ik betaal.’
Ze had een snel gebaar naar haar portemonnaie gemaakt bij deze plotselinge verandering. Hij wilde weg. Zij moest dus ook gaan. Wilde hij dat ze mee verder ging? Ze was tot alles bereid. ‘Ik begin het ook nog koud te krijgen, jij niet?’ vroeg hij. Dat het eigenlijk januari was, had ze niet gemerkt. Ze trok de bontmantel dichter om zich heen.
‘Ja, nu je het zegt.’
De ochtendbetovering verdween toen ook zij de kou voelde. Daniëlle werd zich weer gevaar dat ze zich in een overvolle stad bevond tussen gehaaste mensen op weg naar alles en niets. Ze zou dan maar terug naar huis gaan om de rest
| |
| |
van de dag bij de verwarming te slijten.
‘Ga je nog mee?’ vroeg hij.
‘Als je wilt.’
‘Natuurlijk kind, we hebben elkaar toch niet voor niets ontmoet bij die tuin. Dan ga je nu zien wie Ella Oleander is. Ik moet repeteren.’
‘Graag dan,’ antwoordde Daniëlle voorzichtig. Zijn auto stond op een gracht geparkeerd. Hij hield het portier voor haar open. Snel reden ze naar het theater waar het gebeuren zou plaatsvinden.
‘Ga maar ergens zitten,’ zei hij toen ze een van de bovenste zalen hadden bereikt. ‘Er is geen publiek vandaag, je bent de enige toeschouwster. Dus wees kritisch.’
Wat verdwaasd koos ze een plaats midden in de zaal, zodat ze een uitstekend zicht had op het podium. Ze wachtte af tussen de lege stoelen. Een kwartiertje later - de belichting werd vanuit de nok geregeld, de mikrofoons waren ingesteld - kwam er een jongen in jacquet het podium op en hield een korte inleiding over leven en wandel van de beroemde diva Ella Oleander. Een technikus schreeuwde dat hij harder moest spreken. De mikrofoon werd bijgesteld en hij hield zijn verhaal opnieuw.
Daniëlle luisterde geboeid. Ze zou straks haar mening moeten geven.
Een andere jongen, eender gekleed nam plaats achter een vleugel, op een hoek van het podium opgesteld en zette in met een zacht klassiek themaatje.
Toen kwam vanachter de coulissen Ella op. Statig, de benen gestrekt. Een lange verschijning met een zwarte pruik, zwaar opgemaakte ogen en een geprononceerd gepenseelde mond. Een hoed met struisveren bedekte het mooie hoofd. De gestalte was gehuld in een laag uitgesneden, perfekt vallende chiffon jurk van een soort oudroze kleur. Dezelfde kleur glanzende schoenen met zeer hoge hakken eronder. Ella had een boa om de hals gedrapeerd, waar ze luchtig mee zwaaide. Ze maakte enkele sensuele bewegingen, tuitte de lippen en hief toen haar hand op om volledige stilte te verzoeken. Overbodig bij afwezigheid van publiek, maar blijkbaar onderdeel van de act.
Ze oefende een paar hoge c's en verschikte wat aan haar jurk. De causeur kondigde met beschaafde stem het eerste nummer aan.
‘Oh, Vogelijn, op deze tak.’ Ella zette met hoge zuivere stem in. Ze hield haar ene arm gestrekt. De hand omhulde een tak waarop een zilveren vogeltje was bevestigd.
Na afloop van het nummer begon Daniëlle te klappen. Het geluid weerkaatste hard in de lege ruimte en ze schrok van haar eigen overmoed. Met een waardig gebaar wierp Ella haar de tak met vogel toe. Daniëlle legde hem als een kostbaarheid op haar schoot. Ella verschikte opnieuw iets aan haar kleding en zong het volgend nummer: ‘In 't groene dal, in 't stille dal.’ Daniëlle luisterde ademloos, in de ban van de zangeres, voorheen verleider. Eén maal struikelde de diva bijna over de mikrofoondraad, maar met een achteloos elegant gebaar herstelde ze deze misstap door te doen of ze geërgerd was door het ongemak van dergelijke techniek. Daniëlle beleefde de voorstelling die ze niet begreep. Nog kort geleden was het alsof de stad vergrauwde en vergrijsde. Nu was daar de jongen van de tuin, die haar dingen liet beleven die Andy nooit had kunnen waarmaken.
Na afloop - Daniëlle zat nog stil in haar stoelkwam de jongen, afgeschminkt en dezelfde van die morgen, naar haar toe. De zaal was bijna donker. De technici waren verdwenen.
‘En, hoe vond je me?’
Ze wist niet met wie ze te doen had, met Ella of met haar terrasbegeleider. Akteur, had hij gezegd.
‘Geweldig,’ antwoordde ze. Betere cliché's kon ze niet bedenken.
‘Nou, zo bizonder is het ook weer niet. Je moet maar denken: akteurs moeten hun brood verdienen.’
Hij vroeg haar mee uit eten. Buiten was het helemaal donker. Het viel haar niet op dat hij geen enkele keer vroeg wat ze deed, waar ze woonde, wie zíj was. Haar eigen verhaal was onbelangrijk. De verwachting die hij had gewekt, ging door.
| |
| |
Na het etentje, waarvan Daniëlle zich weinig meer herinnerde dan dat het exotisch was, stelde hij voor nog iets te gaan drinken. Ze volgde hem zonder meer, waarbij hij haar hand vasthield, haar als het ware mee trok, terwijl ze de donkere, obskure straat inliepen. Ze voelde zich opgewekt door de warmte van de vele drank. De straat zag er nu niet vervallen uit zoals overdag, omdat duisternis tenslotte alles verhult. De weinige verlichte ramen trokken Daniëlle's aandacht. Dezelfde vrouwen als afgebeeld in Andy's sexbladen. Auto's stopten of minderden vaart.
Haar begeleider - Ella - praatte vrolijk over zijn komende aaneengesloten optredens. Het publiek, het sukses. Daniëlle luisterde. Toen ze het opvangcentrum voor verslaafden naast de studentenflat naderden, hield ze onwillekeurig haar passen in. Ze was daar nooit meer voorbij gelopen sinds de incidenten met haar vroegere medebewoners. Ze klampte zich aan zijn arm vast.
‘Wat is er,’ vroeg hij, ‘moe?’
‘Oh, niets.’
Ze wilde hem vertellen over haar onverwerkte angsten, over haar depressies, maar de entourage van de afgelopen dag maakte de gelegenheid voor dergelijke ontboezemingen op dat moment ongeschikt.
Ondanks de kou hingen enige schimmige gedaantes in zichzelf gekeerd tegen de pui. ‘Je moet niet op die dingen letten,’ zei hij, ‘stadsproblemen. Ik zie veel maar ik hoor niets. Ik speel de dingen die ik zelf wil.’
Daniëlle antwoordde dat ze er niet zo over dacht, maar hij ging er niet op in en wees op het café in de verte.
‘Daar is het. Heb je zin?’
Ja, dat had ze. Ze probeerde zich zijn levenswijze eigen te maken. Genieten in een café op een paar honderd meter afstand van verrotting en verval.
Binnen werd hij door verschillende mensen begroet. Hij stelde haar links en rechts voor en ging met iemand zitten praten. Ze begon zich ongemakkelijk en lomp te voelen nu de drank roes minder sterk werd. Ze dronk snel om weer in de stemming te komen. De mensen om haar heen waren modieus gekleed en praatten ongedwongen met elkaar. Een fotoserie aan de muur maakte duidelijk dat Blondie, Nina Hagen, Lene Lovich en Sylvia Kristel hier onder andere waren geweest. Ze vertoonden niet de geringste gelijkenis met Daniëlle. In haar vage dronkenschap besefte ze wel dat, wilde je in het leven slagen, je tenminste iets van deze vrouwen moest hebben.
Ze mijmerde weg in haar hoekje, opgeschrikt toen de barkeeper ‘laatste ronde’ riep. De jongen (Ella, verleider, minnaar, geliefde, beschermer, Daniëlle kende hem op dat moment alle eigenschappen toe), nam afscheid van zijn gesprekspartner.
‘Zo, dat was het,’ zei hij, ‘zal ik even een taxi voor je bellen? Ik moet morgen weer een hoop doen. Jij zeker ook.’
Daniëlle's gedachten waren onduidelijk. Ze knikte ja. Toen de taxi was voorgereden gaf hij haar een vluchtige kus en stopte haar wat geld in haar handen.
‘Tot ziens,’ hoorde ze.
Soezerig stapte ze in de wagen, op weg naar haar slaapkamer, waar het hele wereldgebeuren lag opgeslagen en haar wakker zou houden na een korte, alkoholische slaap.
|
|