| |
| |
| |
J.B. Charles Omzien naar profielen II
13. Rievierenland
Het vliegveld ligt in een woonwijk. Rijdende door de straten met villa's had ik daar al een paar keer dichtbije kleine vliegtuigen zien dalen of opstijgen en nu vind ik, niet eens zonder moeite, het vliegveld. Daar stond de Piper Gerantino van meneer Nassif. Het toestel zou deze keer niet door hemzelf worden gevlogen maar door een engelse beroepsvlieger in zijn dienst.
Wij zullen er met drie passagiers net in kunnen doordat de andere twee een stuk lichter zijn dan ik, Anne blijkt zelfs nog geen honderd pond te wegen. Wij hebben de bagage beperkt tot tezamen een kilo of twintig, een licht mini-gasbrandertje, levensmiddelen en wat drank. Ons werd verzocht om in het bosland alles op te drinken en op te eten, of het ongebruikt achter te laten, want het dalen zal daar nog wel gaan, maar het opstijgen veel moeilijker zijn omdat de strip niet meer dan vijfhonderd meter lang is. En natuurlijk is hij omringd door hoog bos. Akkoord, wij hebben de huizen van Paramaribo al gauw achteronder gelaten en vliegen over het bosland. In het eerste begin nog hier en daar een stuk moeras, verder ligt onder ons een tapijt van boomkruinen. Ik zit naast de piloot en kan de soorten van de bomen bijna onderscheiden. Niet dat ik kan zeggen wat voor bomen het zijn, dat weet ik op de grond nog niet eens, ik wilde maar zeggen: zo laag vliegen wij.
Soms is aan onze linkerkant iets van het stuwmeer te zien. Het moet minstens zo groot zijn als de provincie Utrecht maar een indruk van de grootte krijg je niet, wij zijn te ver weg. De rivier slingert nog aanzienlijk sterker dan je verwacht dat hij zal doen. Je denkt: de stroom overdrijft het. Zoals een slechte fietsband die opgepompt is, uitzakkingen vertoont, hebben deze rivieren die. Zo'n uitzakking is meestal gedeeltelijk opgevuld met steenklompen; de witte kantstrookjes die achter elkaar liggen laten dan zien dat wij een stroomversnelling onder ons hebben. De meeste uitzakkingen zijn minder wijd maar dan vullen smalle eilandjes de breedte op; sommige gedeeltelijk naast elkaar. Wanneer wij i 10 zeemijlen hebben afgelegd, weet ik te kunnen uitkijken naar Djoemoe.
Er is voorlopig alleen maar bos, nergens een plek savanne. Bloemkool, bloemkool, bloemkool onder ons. ‘Woud wordt wortelloof’ was een halve eeuw geleden mijn poëtiese verslag, toen had ik nog niet veel gevlogen. De piloten die nu over Sumatra of over het zuid-amerikaanse bos vliegen, hebben aan het woord ‘bloemkool’ genoeg. Ik zou nou afgezien van alles niet meer ‘woud wordt wortelloof’ uit mijn pen kunnen krijgen. Hoe komt het dat ik mij dit hier in de lucht herinner? Ik ben wel anders gaan schrijven, maar tja, wat ik toen geschreven heb, heb ik geschreven. Toen was ik die man. Nu ben ik diezelfde. Wel een beetje anders maar ook dezelfde. Wat ik toen geschreven heb, staat dan wel duidelijk anders op het papier maar is ergens misschien toch ook hetzelfde.
Wat ik niet kan begrijpen is, hoe de piloot Kelly zijn weg weet boven dit onafzienbare wortelloof. Jawel, hier en daar is er nu weer een kronkel van de rivier en daar ligt soms een bosnegerdorp aan. Ik vraag hem. Jawel hoor, hij kent de naam van deze groep hutten, hij weet precies waar hij is.
Daar is in het bos de baan van veel lichter groen. Wij dalen er, zwaar naar bakboord hellende, op af. Gras. Geen lange baan, twee geschilderde houten tekens wit-rood-wit, waartussen wij beginnen terecht te komen en aan het einde van onze korte uitloop staan weer twee schotten wit-rood-wit. Vlak voor dat tweede signaal
| |
| |
staan we stil.
Wij worden begroet door vijf mannen die voor een diensthut staan die het luchthavengebouw voorstelt. De voornaamste is Abateli Aboikoni, een neef van de Granman, vertelt hij, van zusterskant, zegt hij erbij. Dat is hier belangrijker dan van broerszijde. Mijn hoofd weet precies hoe het moet knikken wanneer ik wil laten weten wanneer ik onder de indruk ben van iets dat zich voordoet of gezegd wordt. Het knikt een bevestigend ‘wel, wel!’
Men brengt ons naar de rivier. Nu wordt duidelijk dat de rivier niet langer de Surinamerivier heet maar de Pikini Rio, die een paar honderd meter samenvloeit met de Gran Rio, door ons de Surinamerivier genoemd. De bosnegers kennen zijn naam beter dan wij: Glan Lio. Dat heb ik nog niet verteld, zij spreken geen ruit maar een l. Op de spitse landengte die de rivieren, vlak voor hun vereniging, scheidt, is het vliegveldje aangelegd. Laat ik niet vergeten straks nog iets over de namen van de rivieren te vertellen, nu moet het even over een ontmoeting aan de aanlegplaats bij het vliegveldje gaan.
Daar liggen twee korjalen, een om ons op onze bestemming te brengen, het bosnegerdorp Asidonhopo, de andere, zonder buitenboordmotor, is kleiner. Zij zijn beide van uitgeholde bomen gemaakt. In die kleine liggen vissperen. Ik herinner mij dat een van de mannen van het ontvangstkomité een jachtgeweer droeg. Jawel, de kleine is zijn korjaal.
Maar er is iets dat meer treft. Bij ons korjaal staan twee blanke jonge vrouwen met een wonderlijke bagage te wachten om met ons mee te gaan. Waar kwamen zij vandaan? Is enige tijd voor ons een ander klein vliegtuig geland en moesten zij voor het verdere vervoer op ons wachten? Wat een singuliere bagage hebben die vrouwen! Behalve twee of drie reistassen vier flinke kooien. In de ene een grote kater. Hij gaat een heel klein beetje onrustig worden als wij varen, maar hij lijkt verder erg lief. Hij lijkt op onze Bas in Oegstgeest. Misschien is hij iets groter. En wat doen zijn bazinnen hier?
Het zijn twee kulturele antropologen die al een paar jaar in het dorp waar wij aankomen, wonen. Zij zijn naar Paramaribo geweest, vertelde de kapitein me de volgende dag en net als de vorige keer hebben ze hun huisdieren meegenomen. Nog twee poezen en een papagaai. Heel lief van die vrouwen. Zij horen echt bij ons, zegt hij. ‘Het enige dat ons teleurstelt, is dat zij ons totdusver nog geen zonen hebben willen schenken.’ En nu lacht hij hard genoeg om ons duidelijk te maken dat dit maar een grap is.
14. A most notorious example. Begin is in 1942 naar Palestina gevlucht. Hij werd de kommandant van een klein ondergronds leger ‘which won notoriety for its terrorist attacks on Arab villages and British bases,’ zo lees ik in de Int. Herald Tribune van 19 mei 1977. Zijn beroemdste daad was het opblazen van het koning David Hotel in Jerusalem, waardoor 91 personen de dood vonden.
Bij een aanval op het arabiese dorp Deir Yassin waarbij 250 arabieren de dood vonden, door de hand van Begin's strijdkrachten ‘is believed to have sparked the Arab exodus from Palestine in 1948’ zegt het blad.
‘You call me a terrorist, but I call myself a freedom fighter,’ zegt Begin volgens het blad.
15. Terroristen en fascisten. Je hoeft mij niet te vertellen dat terrorisme afgeleid is van het woord terror, om dan te beweren dat wij met die afleiding het verschijnsel waar wij ons tegenwoordig druk over maken, verklaren. Wanneer wij het over terrorisme willen hebben zullen wij nader moeten afspreken wat wij daar onder verstaan dan met de afleiding van het woord terror mogelijk is. (Het domme Verdrag tegen het terrorisme van Straatsburg van jan. 1977 verzuimt dat.) Hetzelfde geldt voor het fascisme. Je hoeft mij namelijk evenmin te vertellen dat Mussolini, die allang fascist was voor hij het woord kende, door een geschiedenisleraar op het teken van de fasces gebracht werd. Dat weten wij. Daar zag Benito, die helemaal geen ideologie had maar een way of life voorstond, wel wat in. Het is deze roedenbundel met een
| |
| |
er uitstekend bijltje waar Benito wel betekenis aan hechtte, en dat teken mocht de naam fascisme geven aan zijn way of life. De naam die later terecht ook Hitlers nationaal-socialisme kreeg en die ik ook gebruik voor Begin zowel als Dajan. In alle gevallen is het fascisme, een sociaal-psichologies gegeven, primair en de ter rechtvaardiging erbij verzonnen ideologie een aankleding. Dat zal ik je langs een omweg vertellen. Die omweg loopt over de man met een wetenschappelijke opleiding die nu durft zeggen dat hij met Hitler mee uit veroveren ging in Oost-Europa om tegen het ‘socialisme’ of ‘kommunisme’ of tegen ‘Marx’ te strijden. Die man liegt. Hij heeft heel goed geweten wat het belangrijkste element was van Hitler's gedachten. In de hem door zijn Almachtige geinspireerde en door Hitler opgeschreven bijbel Mein Kampf was grondslag nummer één: meer Lebensraum voor de sterke. Machtig te zijn, was al een groot eties goed, de verovering van meer Lebensraum was als bekroning van die macht en tot verwerving van nog meer land en macht een recht van de sterke. Maar er is meer dan de roep om Lebensraum van deze soort sterken, er steekt wat achter, er zit iets onder.
Het is niet zijn uniformjas die onze aandacht trekt, maar de huid zelf van de fascist. Die beschrijf ik zo: de fascist voelt zich alleen sterk en machtig wanneer hij dat gevoel van overwicht kan beleven ten overstaan van mensen die, minder machtig en niet sterk, zijn superioriteit voelen. De onderwerper heeft voor het bewijs van zijn eigen kwaliteit de onderworpenheid van de mindere nodig. Het militair niet zo indrukwekkende Italië van Mussolini moet zijn superioriteit bewijzen tegen Albanië, Lybië en de met speren bewapende Ethiopiërs. Hitlers Duitsland durft eerst Polen en Tjecho Slowakije aan en vergist zich dan, goddank!, in de kracht van Rusland.
Fascisme is geen ideologie maar een manier van leven. Daarom schakelde ik hiervoor Begin en Dajan gelijk: de theologie van de eerste is even waardevol als het historisme van de tweede: het is bedrog, iets anders wordt ermee verborgen. ‘Men moet niet leuteren over humaniteit,’ aldus sprak Hitler, die iets openhartiger durfde te zijn: ‘Strijd, onderwerping en vernietiging zijn onherroepelijk. Het ene wezen drinkt het bloed van het andere. Doordat het ene sterft, voedt het andere zich.’ Hij was de machtige aan wie de ss-ers Schleyer en Heerema trouw zwoeren, door welke daad zij een klein beetje in de macht van de diktator deelden. Deze bevoorrechte mannen, die een graad hadden behaald aan een europese hogeschool of universiteit, leefden uit het besef dat superioriteit eisen stelt en voor alles de eis om met de andere begenadigden hun superioriteit ‘uit te dragen’. Dat kwam er op neer om deze aan zogenaamde Untermenschen in te peperen. Zij hadden geleerd en begrepen wat de kracht was die de teutoonse ridders destijds al naar Oostland drong; het roven en moorden van de ss in Oostland sloeg dat van de teutoonse ridders nog met stukken.
Maar ontwikkelde mensen - dat is niet hetzelfde als lieden die een graad hebben verworven aan een universiteit of hogeschool - verstaan nog meer. Zij hebben er begrip voor dat de hedendaagse mens verder ontwikkeld is dan de teutoonse ridder was die ‘op Oostland reed’. Zij wilden, om niet als fascist-zondermeer ontbloot te kijk te staan, hun naakte dierlijkheid bekleden. Zij trokken over hun puur biologiere wezen-in-superioriteit een ideologie aan. De ideologie van de ‘darwinistiese strijd’, van het historiese recht, van de belofte van ‘god’, wat hij ook maar mag bedenken om er een ideologie uit te maken.
Hoewel het ongerijmd klinkt, die verkleding kan ook in het negatieve worden gevonden. De stof ervan kan bestaan uit protest, uit anti uit kontra. Kontrasocialisme, antikommunisme, antisemitisme. Duitsers lieten zich het eerste overkleed over hun fascisme aanmeten uit de stof van het Verdrag van Versailles, waar zij door gewurgd zouden worden, daarna ruilden zij het voor anti-socialisme. Hedendaagse zionisten kunnen het feit dat zij maar net aan de wurging door duitsers zijn ontkomen, uit-
| |
| |
stekend als stof voor de fascistiese battle-dress gebruiken. Maar kijk door de bovenkleren van rode, van bruine en van zionistiese fascisten heen en je ziet hun ondergoed van de gierhonger naar Lebensraum gemaakt. Zelfs dáár moet je nog doorheen zien, er zit het puurste fascisme onder. Dat is de lust tot het beleven van superioriteit, welke beleving alleen tot stand komt door anderen hun minderwaardigheid onder de neus te wrijven. Vernietigen de mensen die jij hebt doen vluchten een bus met dertig passagiers? Laat de wereld even sidderen: jij vernietigt in het land waar zij als ballingen leven tachtig dorpen, van de zee uit, uit de lucht, met je tanks. Daarbij gebruik je fragmentatiebommen waar alleen Vietnam nog maar kennis mee had mogen maken.
Is er reden tot optimisme? Geen enkele. Wat je, om even bij het Midden-Oosten te blijven, kunt verwachten, is dat de palestijnen hun identiteit toch wel een keer terug zullen krijgen. Ondanks de israëliese vervolging, verjaging of onderdrukking. Met of zonder genocide door fragmentatiegeschut. En daarna zullen ook de palestijnen wel een keer tot fascistiese exploten komen, waarom zij niet? Zal hun fascisme gericht zijn tegen andere semieten? Tegen kinderen van Cham of van Japhet? Ik weet het niet, ik zal het niet meer meemaken. Jij ook niet. Ik ga lang voordat het zover is dood, en zal evenmin als jij een zier hebben gedaan tot verbetering van ‘de toestand’ of verhoging van ‘de moraal’. Integendeel, ik heb in 1946 nog een keer geld gegeven voor Israël, ik moet er niet aan denken. Het is mogelijk dat de man die met splinterbommen in Libanon een kamp met vluchtelingen van Palestina uit elkaar gescheurd heeft, mee door mijn bemoeiing de duitsers overleefd heeft. Daar kan ik wakker van liggen.
En nu ben ik wakker en ik zie: wij moeten kleinschaliger denken. Er sterft een beschaving, er verdwijnen staten, er lossen ‘volken’ op maar alleen individuele mensen sterven. Jij en ik gaan dood, ieder voor zichzelf, ‘want een ander kan niet voor mij verdrinken’. Hoogstens kan ieder van ons, dat ogenblik van zijn leven, zijn individuele moraal een beetje hooghouden. De betekenis van mijn korte leven is, dat ik tegen jouw beschaafde huivering in, vóór mijn dood nog een keer hard heb geschreeuwd: ‘Fascisten aller landen! Verenigen hoeven jullie je niet meer, wij zien het zo al: jullie zijn allemaal al rotzakken van dezelfde soort!’
Een optimist, iemand die denkt dat wij een doel kunnen bereiken, zal méér willen ondernemen. Hij is niet goed snik. Wij gaan er van uit dat het fascisme altijd terrorisme inhoudt, nietwaar? Welnu, de optimist zal, wanneer hij geweld tegenover fascisme wil stellen, vóórdat hij zich daarvan bewust is, het terroristiese fascisme kiezen. Het lot van de mens is dat hij die zich tegenover het fascisme weert en terrorist wordt, daar nog bevrediging in kan vinden ook. Het zal een fascist van hem maken.
16. Terroriseren en simpatiseren. Terroriseren is angst aanjagen. Het is afschrikken, dat is dreigen met geweld, wat alleen zin heeft als duidelijk is dat de dreiger inderdaad geweld zal gebruiken als hij zijn zin niet krijgt. Het is mensen terroriseren om andere mensen dingen te laten doen of hen te nopen na te laten dat wat zij zouden willen doen.
Een prakties voorbeeld. Op 15 augustus 1977 drong in Lewisham (Londen) en in Birmingham de fascistiese britse beweging National Front de wijken waar veel kleurlingen wonen binnen om daar demonstratief te vertellen dat deze mensen uit het Verenigd Koninkrijk behoorden te vertrekken naar de streken waar zij vandaan gekomen zijn. Een radikaalsocialistiese beweging, de Social Workers Party besloot zich tegen deze demonstratie van de National Front te verzetten. Beide groepen demonstranten botsten tegen elkaar en op dat ogenblik greep de staat met zijn instrument de politie in. Want de staat had de demonstratie van de fascisten toegestaan en maakte bezwaar tegen deze verstoring van law and order. Na korte tijd pleegden dus drie groepen geweld jegens elkaar.
| |
| |
Beperken wij ons eerst tot de twee groepen die oorspronkelijk in botsing kwamen.
Ik was die dagen in Engeland en las in alle kranten verschillende ingezonden berichten: het ene beweerde dat de lieden van National Front terroristen waren maar andere zeiden dat terroristen waren de leden van de Social Workers Party die de demonstratie van het National Front wilden verhinderen. Welke van deze twee meningen was de juiste?
Naar mijn mening waren beide opvattingen even juist. Beide groepen gedroegen zich terroristies, met al een overgang van de dreiging naar de feitelijke gewelddadigheid. Er blijft wel een vraag ter beantwoording over: waren beide soorten terrorisme afkeurenswaard, en dat in gelijke mate? Dat is niet noodzakelijk zo. Wij apprecieren het terrorisme van de ene groep minder dan het terrorisme van die andere. Wij kunnen nu van het ene woord appreciatie (meer of minder) overgaan naar het gebruik van de twee worden simpatie en antipatie. Zij staan polair tegenover elkaar maar er ligt een veld tussen. Aan de ene kant is er niet vaak volledige simpatie en de andere zelden volledige antipatie. Om het probleem te vereenvoudigen, stel ik mij zelf op als proefpersoon en ik neem de gebeurtenissen in Lewisham als lokatie voor een test. Ik blijk het gedrag van National Front en de gezindheid die daar achter ligt volstrekt onsimpatiek te vinden. De motieven van de Social Workers zijn voor mij helemaal simpatiek, ik meen dat wat betreft hun opvattingen het gelijk aan hun zijde is, maar over de vraag of het geweld dat zij plegen om die opvattingen kracht bij te zetten redelijk is, welgekozen en dus juist, moet ik nadenken. Zou ik een volstrekte pacifist zijn, dan zou ik denken dat in geen geval geweld moet worden gebruikt en dat men alleen verbaal tegen de demonstratie van National Front mag protesteren. Maar ik twijfel. Moet ik ook dulden dat men mijn ongewelddadige protest met geweld beantwoord? Voor mij wordt de vraag: hoe ver mag ik gaan met het gebruiken van geweld?
Ook de handelingen gepleegd door de raf in Duitsland, beperkt tot nog geen tien gevallen van moord of doodslag, kunnen wij plaatsen op de zojuist geformeerde schaal. Men zou zich bij de plaatsing van deze misdrijven kunnen laten leiden door de overweging dat de plegers ervan mede door de schuld van de maatschappelijke struktuur tot hun daden zijn gekomen. Een verwerpelijke maatschappelijke situatie was inderdaad het begunstigen door de Bondsrepubliek van de Verenigde Staten in hun oorlog in Zuid-Oost-Azië. (Men kan er anders over denken). Men kan overwegen dat de tien doden in de Bondsrepubliek wegvallen bij de miljoenen slachtoffers in Vietnam; dat ook het slachtofferschap van de tien minder toevallig is en meer ‘hun eigen schuld’ dan dat van de rücksichtslos geofferde grijsaards, vrouwen en kinderen in Zuid-Oost-Azië. (Men kan ook daar anders over denken.) Men kan in elk geval begrip hebben voor en simpatie met de in Duitsland veroordeelde vijf of zes daders die hoe dan ook van het leven zijn beroofd ten gevolge van het feit dat zij het vuur en de dood ingingen. Men mag dit meegevoel in Nederland demonstratief tonen (ook als men zelf pacifist meent te moeten blijven) en zal dat des te eerder doen wanneer men beseft dat de tegenstanders, de officieren, generaals en presidenten die men verantwoordelijk stelt voor miljoenen doden, in een geur van wierook van hun pensioenen genieten.
Wij gaan nu terug naar Lewisham. Er is een derde kracht in beweging geraakt, namelijk de politie, dat instrument van de staat. Die treedt soms dus ook ‘terroriserend’ op en wel tegen twee vechtende partijen van terroristen. Stevig erop slaande zal de politie hen die slaan het slaan wel even afleren.
De staat had in Lewisham overigens al partij gekozen voordat het vechten geblazen was, toen hij National Front het recht verleende een fascistiese demonstratie te houden. (Een staat die zoiets doet, is verkeerd.)
Niet zo heel lang geleden speelde zich in Den
| |
| |
Haag dit toneel af: er werd een vergunning verleend aan de fascistiese partij van Glimmerveen om ten gunste van de arbeidspolitiek van Zuid-Afrika te demonstreren voor het gebouw van de ambassade van die natie. Een groep andere nederlanders wilde tegen de apartheidspolitiek van Zuid-Afrika demonstreren. De politie had beide partijen het recht gegeven. Zij liet één partij het eerst demonstreren en verlangde dat de andere na een uur het recht op een beurt kreeg.
Het lijkt inderdaad een goed nederlands standpunt dat beide demonstraties moeten worden getolereerd, maar voordat wij het beseffen, blijken wij met deze schappelijkheid zeer snel in het hart te zijn gekomen van de kwestie waar het om gaat. Veel leden van de groep die het zuidafrikaanse standpunt bestreed, meenden dat zij zich niet aan de verdeling die de politie had bedacht, konden houden en dat zij de demonstratie van de andere groep moeten tegenhouden. Zij vonden de apartheid een al te infame zaak om die tot het objekt van een fair deal te maken.
Er is natuurlijk iets voor te zeggen. Het toestaan, uit vriendelijkheid voor de ambassade van een islamietiese afrikaanse mogendheid, van het houden van een demonstratie vóór de handhaving van het traditionele geslachtelijke verminken van jonge vrouwen zou, dacht ik, niet goedgemaakt worden door de toestemming voor een tegendemonstratie. Volgens mij is iedereen gelegitimeerd om tegen de optocht van de voorstanders van het kerven op te treden. Ook tegen de staat die een demonstratieve aanmoediging van het kerven toestaat. Onze bezwaren tegen de bovenbedoelde gereformeerde afrikaanse mogendheid zijn niet geringer dan die tegen de islamitiese afrikaanse mogendheid van het andere voorbeeld.
17. De Fakobsladder. Terrorisme laddert onophoudelijk opwaarts. En er is helemaal niet iets nieuws aan de hand met de oorzaak van het terrorisme, wij hebben nu wel door dat het zijn eigen oorzaak is. Terrorisme is namelijk oorlog, en de oorzaak van oorlog is oorlog.
Opeens ontdekken wij dat het kriterium voor de beslissing of een oorlog gerechtvaardigd is of niet, geen formeel begin heeft, zoals vroeger werd gedacht. Vroeger meende men dat oorlog in orde was wanneer daartoe door een vorst of een natie was besloten; wanneer de soldaten uniformen droegen, wanneer de strijdkrachten een struktuur van autoriteit hadden en discipline; wanneer de oorlog formeel was ‘verklaard’ en zo maar meer. Dat kunnen wij beter vergeten. Oorlog is geweldpleging en wij zijn nu waar wij moeten zijn, namelijk bij het verdelen van de oorlogen in rechtvaardige en niet rechtvaardige oorlogen.
Om een stukje oud materiaal te grijpen: de 16e en 17e eeuwse oorlog van Spanje tegen de Nederlanden was niet rechtvaardigd en die van de nederlanders tegen de spanjaarden, gerechtvaardigd. De oorlog van Nederland tegen Atjeh was moord en roof en het verzet van de atjehers was gerechtigd. Wij zijn trouwens ook nogal klootzakken in het oorlogvoeren. Onze oorlog tegen Atjeh begon met de proklamatie van opperbevelhebber Van Zwieten die in 1874 het Rijk van Atjeh (na de dood van de sultan daar) tot eigendom van het Nederlands-Indische goevernement verklaarde. De oorlog van kanonnen tegen mannen en vrouwen met speren moest tot 1904 duren en, zegt R. de Bruin in Intermediair van 1 juni 1979 ‘men neemt gewoonlijk aan dat Atjeh in 1913 geheel gepacificeerd was, maar eigenlijk is het atjehse verzet tegen het nederlandse gezag nooit geheel de kop ingedrukt’.
En wat gebeurt? In plaats van dat mensen die nog Van Heutsz heten, de Koningin schaamtevol smeken hun naam te mogen veranderen in Smid of Zwart of zo, noemen wij hedendaagse kazernes ‘Van Heutsz’.
Ach, wij zijn minder gek in de oorlog van weigering, verzet en sabotage. Neem een laatste voorbeeld. De oorlog van de duitse ss-staat tegen de rest van Europa was, om het heel zacht uit te drukken, niet rechtvaardig. Elke daad tegen hun uitermate wrede en on- | |
| |
rechtvaardige oorlog was gerechtvaardigd, maar een ieder die zo'n daad met enige gewelddadigheid stelde, werd een terrorist genoemd en de ss-staat achtte zich gerechtigd, hem zo wreed mogelijk te vernietigen. De duitsers deden dat met genoegen en gebral: de nog niet gedode gevangenen moesten er muziek bij maken. Er was dus een beetje oorlog van onze kant, maar de duitsers hoefden daar in principe niet veel meer van te duchten dan de leeuw van een rat. Goddank werd de leeuw zwakker en werden de ratten talrijker. In principe handelden beide partijen terroristies. Nu komt het ogenblik van de morele waardering van dit terrorisme, want verschil is er wel. Van beide soorten terroristen was de ss-staat de geslaagde terrorist, waren Strauss, Schleyer en konsorten de misdadigers: vrijwillige en instemmende deelnemers aan de oorlogen van de ss-staat, die zich niet hebben bekeerd, die deze oorlogen ten onrechte overleefden. Het verzet stond aan de goede kant, ook al pleegden zij soms daden die de bezetter terroristies noemde.
18. St. Maarten. Neem het meisje dat de gangvloer hier veegt, het meisje dat je bestelling voor een ontbijt opneemt en het meisje dat jou haar ballpoint leent om dit even te noteren, zij hebben vier dingen gemeen. Het eerste is dat alle drie uit neger gemaakt zijn, het tweede, dat zij een goed gesmeerd frans spreken, het derde dat zij geen nederlands verstaan en het vierde, maar belangrijkste, dat zij zich absoluut niet door hun kleur gediskrimineerd voelen. Het zijn vrijmoediger negermeisjes dan de gemiddelde zwarte studentes in bijvoorbeeld Chicago. Zij spreken evenals die noord-amerikaanse zwarte meisjes engels, maar het is het engels dat ik op al deze eilanden hoor spreken, het is geen amerikaans. Het is engels, zij het niet precies dat van Londen. Dat hoeft hier ook niet. De enige die dit waarschijnlijk nergens ter wereld door heeft, is die hollander daar. Hij luistert naar het engels dat de mensen hier spreken, hij vindt het kennelijk niet goed genoeg en laat horen hoe hij vindt dat het moet worden uitgesproken. Het is hollander-engels. Een fries zal het zo niet spreken en de limburger evenmin. Hollander-engels is nog lelijker dan het nederlander-engels. Het engels dat je hier van vreemdelingen hoort, is noord-amerikaans. Die amerikanen verstaan geen nederlands en geen frans. Zij komen hier hun geld opmaken of liever, zij zijn hier om hun zwarte geld wit te maken, wat een misschien ingewikkelder maar ook uitbundiger uitgeeffeest is dan het alleen maar verteren.
‘Jawel,’ zegt een hollandse zakenman (een Telegraaf-lezer; oud genoeg om in de oorlog volwassen te zijn geweest; uit wat hij verder zegt, leid ik af dat hij toen zaken met de duitsers heeft gedaan): ‘dit is het Zandvoort van de Maffia, die bezit ook de grote hotels (niet dat kleine waar u zit) maar dat is allemaal goed voor het eiland en daarom willen wij geen gezijk van de regering. Miljoenen gaan er hier om.’
‘En blijven die miljoenen niet in amerikaanse of siciliaanse handen?’
‘Ach, er blijft voor de bevolking toch wel wat aan de strijkstok hangen. En wat kunnen wij er overigens aan doen? Bovendien, als a er niet aan verdient, doet b het wel.’
19. Las Vegas. Op een avond zitten wij alleen nog maar met zijn vieren in de bar van dit hotel. Dat de californiese wijnen zoveel slechter zouden zijn dan de europese is een misvatting. Ik heb met name een aantal witte wijnen geproefd die ik graag dagelijks zou drinken, waaronder één opvallende die de naam Sterling droeg. Ik weet evenwel niet of de californiese wijn tegen reizen kan, vooral witte wijnen hebben daar vaak bezwaar tegen en overigens zal het transport naar Nederland wel kostbaar zijn, dus wij zullen ze wel niet in ons land tegenkomen. Een goedkope witte wijn in Nederland is meestal niet te genieten. Zo zaten wij uit te rusten en te praten. Wie doemde daar uit het halfduister op om rustig bij ons tafeltje aan te schuiven? Het is niet te geloven,
| |
| |
het is Hugo Claus. Hij hield toch nog meer van champagne, zei hij eenvoudig. Ik had hem in een jaar of tien niet gezien.
Hij ziet er fisiek onverwoestbaar uit. Wij halen herinneringen op aan 1953, toen wij elkaar in Parijs ontmoetten bij Simon Vinkenoog en al die andere jongens en meisjes van de Rue Santevil. Karel en Lotti en Rudy en zo. Het blijkt dat Schouten en Bakker wisten dat hij zou komen, maar zij hadden er voor mij een soort verrassing van willen maken. Dat werd het in zoverre niet, dat ik bleek te vinden dat die man Hugo eigenlijk overal thuis hoorde. Het was een fout van mij om niet verbaasd te zijn maar ik was het nu eenmaal niet.
Hugo had beide andere mannen in de afgelopen nacht in een andere bar hier ontdekt. Schouten kreeg daar in het halfduister opeens een briefje toegeschoven door een ober met de volgende inhoud, in het engels: ‘Meneer, ik zou u verschrikkelijk graag leren kennen. Misschien zouden wij samen hooky-hooky kunnen spelen. Ik zie er niet slecht uit, zegt iedereen, en ben zestien jaar oud. Schrijf alstublieft “yes” op dit briefje, geef het aan de ober en ik kom. Charlotte.’ Na een poosje was ‘Charlotte’ gekomen. Het bleek Hugo te zijn. Hugo lachen. Ik vraag: ‘Kom jij hier vaker? Wat doe je hier?’ en hij vertelt: ‘Mijn drie broers en ik zitten een week geleden het zoveelste spelletje te kaarten en een van ons zegt, kunnen wij niet eens ergens anders gaan kaarten dan altijd hier in Gent? Nou, dat werd Las Vegas.’
20. Palavas-les-Flots. Frankrijk kan ook bijzonder vlak en vervelend zijn en vandaag is het nog wel zomer. Een smerig apartement, een duur apartement. Ondanks de zomer. Een strakke koude noordewind, een koude zee, ik blijf dus in de dure smerige kamer op de stoffige bank zitten en zal straks es even mijn boek afmaken. Maar ik maak niets af, ik begin niet eens, ik zit dadenloos voor mij heen te kijken want ik heb weer een duitse navo-generaal voor me op de tv die dit morsige apartement rijk is. Wat loopt Nederland er toch altijd weer verschrikkelijk in. Nu moet ik eigenlijk alles in de steek laten en naar huis gaan om de rotjongen zelf een interview af te nemen. Dat betekent dat die andere dingen waar ik mee opgezadeld ben en die ook eens moeten gebeuren, die allang gedaan hadden moeten zijn, verder uit mijn bereik komen te liggen maar zo is het mijn hele leven gegaan, zo was het op school al. De regering zou mij vrij moeten stellen om over politiek te schrijven. Dat heeft jan Kassies lang geleden een keer gezegd en hij had gelijk. Met de verplichting om niet objektief maar strikt eenzijdig te zijn. Het stipidium zou moeten worden ingetrokken op het moment dat ik genuanceerd zou gaan worden. Het is verschrikkelijk, wat er in Nederland met de waarheid gebeurt en dat interview met deze volmaakte rotzak van een nette duitse stafofficier uit Hitlers oorlogen, Navo-generaal nu, is om van te huilen, maar niemand heeft de guts om er tegenop te gaan schreeuwen. Die ontzettende Luns, de onsmakelijkste man om naar te kijken, de brutaalste flodderaar met het beetje internationaal aanzien dat wij misschien hebben - na Johnnie Hoes en vader Abraham de populairste man van Nederland. Wat een rotland.
Maar is Palavas-les-Flots zoveel beter? Ik zit daar in dat vervuilde appartement in een smerige bankstelbank. Het raam staat open, zou ik er uit stappen dan zou ik op het begin van het strand staan, een flink eind van de zee weliswaar. Zeezand met papiertjes van toffees en verfrommelde sigarettenpakjes. Niet dat ik dat nu zie. Wat ik zie is niets anders dan de huidkanker onder aan de muur van deze kamer. Maar ik besef opeens dat ik twee kinderen hoor spreken en ik steek mijn hoofd uit het venster. Zij zitten een meter beneden mij en twee meter van mij af, waar zij een flink achtvormig spoor in het zand hebben geschreven en ieder hebben zij een blikken wielrennertje, speelgoed van een paar cent, in dat spoor staan, de blauwe van het meisje staat een halve meter voor op de rode van de jongen. Ieder zit half
| |
| |
geknield bij zijn kampioen.
‘Wie wint,’ onderbreek ik hun diskussie.
‘Ik,’ zegt het naar schatting vijfjarige meisje, ‘kijk maar, ik sta hier.’ Zij is niet verbaasd dat er opeens een hoofd als een grote ronde planeet uit het raam steekt en hun van een hoogte van één meter af toespreekt.
Het jongetje heeft een iets knoestig kopje en zijn gezicht mist het gelovige zelfvertrouwen van het meisje met de zwarte ogen in het engelengezicht. Daarom lijkt hij wat ongelukkig. Ik zou zelfs durven zeggen dat het jongetje de pest in heeft en waarom, wordt duidelijk, tenminste aan mij. Het jongetje slaagt er niet in een vastberaden onbegrip van het meisje te doorboren. Het gaat over de spelregels. Die zijn dat ieder om de beurt zijn kampioen een eindje verder in het zandspoor plaatst.
‘Jouw beurt!’ zegt de kleine heilige met het donkerbruine veulenstaartje dat aan haar kopje wipt. Het jongetje zet zijn fietsertje tien centimeter verder.
‘Niet zo ver!’ korrigeert het meisje en zij zet zijn rode fietsertje twee centimeter terug. Dan is zij zelf aan de beurt en zij plaatst haar kampioen stralend een centimeter of twaalf vooruit. Ik zie nu waarom zij wint, maar ik begrijp nog niet waarom het jongetje dit neemt. Het blijkt dat hij bezwijkt onder voortdurende terechtwijzingen en korrekties van deze soort: ‘Nee Dido, jij mag niet zover schuiven.’
‘Waarom niet?’
‘Omdat mijn kampioen sneller rijdt dan die van jou, is dat nou zo moeilijk? Jij bent niet sportief Dido. Jij kunt niet tegen je verlies. Toe maar, jij bent aan de beurt, zó is het goed. Kijk, nu heb ik gewonnen!’
Een superieur meisje, dat superieur is omdat zij niet ophoudt het zelf te zeggen. Een engeltje dat een jongetje met een knoestig verongelijkt kopje, op de manier van een verpleegster die laat merken nog lang niet aan het einde van haar geduld te zijn, steeds maar voorhoudt dat het verschrikkelijk unfair van hem zou zijn als hij niet zou willen dóórspelen, waar hij zwakjes mee dreigt. ‘Dóórspelen!’ Op háár termen.
21. Geweldige luchten! Een kanadese journalist die vroeger voor de omroep in zijn land België, Nederland en een stuk van Duitsland gedaan heeft, komt nog een keer op bezoek.
Hij woonde vroeger in een oud huis op een dijk. Iedereen zei dat hij gek was, in dit land te gaan wonen, maar ja, hij had nog nooit zo'n landschap meegemaakt: die geweldige luchten, elk uur weer anders. Dat water, dat land dat daar onveranderlijk lijkt te liggen maar waar altijd weer wat anders mee aan de beurt is als je goed oplet. Ongelooflijk, ik wist niet dat je zo kon wonen. Het is het enige dat je verzoent met die verdomd vervelende mensen die de hollanders zijn. Het spijt me, maar jullie staan bepaald onderaan op de lijst van landen die tot de verbeelding van anderen spreken en dat komt alleen door jullie mensen.
Ik heb de oorlog in Algerije meegemaakt, ik was in de Kongo en werkte een tijdlang in Zweden en ik woonde dus in Nederland. Daar moest de radio in Kanada nu eenmaal iemand hebben omdat er zoveel nederlandse immigranten zijn. Maar nieuws? De mensen in Kanada vragen meteen: hoe is Zweden? Daarna komt voor hun belangstelling Afrika, Algiers vooral. Dan België. En Nederland? vraag ik wel es. Gebeurt daar dan wel es wat? antwoorden ze. Nou ja, geven ze toe, als er wat is met de koningin en haar familie, maar ook die werken niet op onze verbeelding. Als er nog eens wat gebeurt dan hebben jullie daar Zuid-Molukkers voor nodig. Nederland is voor de rest van de wereld volmaakt oninteressant. Een trieste troep passieve hipokrieten als het daar waren in de provincie achter de dijk waar ik woonde! Jawel, ze waren destijds ernstig geschokt door dat huwelijk van de kroonprinses met een oud-soldaat van Hitler. Maar als ik zei: waarom doen jullie dan niets, waarom gooien jullie geen stenen door de ramen van het gemeentehuis of zo?! dan kreeg ik geen antwoord. Vaag verongelijkt kijken, dat was alles. Amsterdam
| |
| |
en de Damslapers was nog eventjes interessant, maar dat is ook al weer over, dat hebben jullie trouwens op tipies nederlandse manier de grond in getrapt. België is veel interessanter dan jullie zijn.
- Goed, goed. Wat bedoelde je met die hipokrisie?
- Ach, schei uit. Ze hebben zogenaamd de pest aan de duitsers. ‘Moffen,’ hoor je, ‘moffen, moffen, moffen.’ Ik zeg: sluit dan Domburg of heel Walcheren en Noordwijk en zo, voor die moffen. O nee, zeggen ze, die brengen zoveel miljoenen per jaar in. Bah, ik word er beroerd van. Terwijl de duitsers jullie ministers voorschrijven of jullie atoomwapens zullen hebben, ja of nee. Met het oog op de derde oorlog van die zogenaamde moffen tegen Rusland, straks. Daar zullen jullie lekker aan mee moeten doen. God, wat zullen jullie klagen! Maar ik geef toe (hij denkt: ik heb wat doorgedraafd en legt een beetje valse warmte in zijn stem, terwijl hij opstaat en naar buiten kijkt), geweldige luchten hebben jullie!
22. Afgodendienaars. Mensen die zich kristen noemen en de oorlog alleen maar met een knipoog afkeuren hebben behoefte aan keiharde klootzakken van geestelijken zoals Pius xi, kardinaal Innitzer of de ierse dominee Paisley. Daarom aanbad de plaatsvervanger van Mussert, Geelkerken, voor hij helemaal rechts werd en zijn volk verkocht aan het Duizendjarige Rijk der galgen van Hitler en Strauss, Colijn. Daarom kon men de hese hufter uit Brussel oud partijgenoot van Geelkerken, ex-volgeling van Mussert, ook vooraan zien in de kerk van de roomse ekstremist Kotte.
23. Strauss. Het is niet te geloven wat de duitsers durven. De sekretaris-generaal van de csu, Stoiber, verklaarde: ‘Strauss kan terugblikken op 31 jaar politieke werkzaamheden.’ Dat is een verschrikkelijk brutale leugen. Strauss verrichtte al 41 jaar geleden politieke werkzaamheden. Hij was lid van de Nationaalsocialistiese studentenbond en vrijwilliger bij het nationaal-socialistiese Kraftfahrerkorps. Bij zijn Sturm (23/M86 München) was hij Rottenführer en weltanschaulicher Referent. In de oorlog werd hij officier voor wehrgeistige Führung. Waarom denkt Stoiber dat hij kan liegen dat Strauss pas in 1948 met politieke werkzaamheden begon? Is hij niet bang dat zijn berichten worden gekontroleerd door de regeringen van de door de Straussen geslachtofferde landen? Ach, voor Nederland spreken als Van Agt en Luns immers met Strauss mee en in België heeft Strauss Tindemans. Kom nou toch.
24. De vlieg die de zalf van de apotheker stinkende maakt. Breng een spoor van een zekere stof in de grond en je akker wordt een andere. Een zeer kleine hoeveelheid van een stof in heel veel gepasteuriseerd water opgelost, maakt dat water tot een homoeopaties drankje. Daarvan hoeven overigens ook maar alleen druppeltjes worden ingenomen. En een spoortje van de slechte god maakt de dienst van de goede god tot afgodendienst. Laat een bisschop in Venetië de italiaanse troepen zegenen die Abessynië voor Mussolini moeten gaan veroveren (onder de nooit betwiste verantwoordelijkheid van de paus van Rome) en je kunt de hele rooms-katholieke kerk in het vuilnisvat doen: zij is bedorven. Zij kan wel weer uit de emmer ontslagen worden, maar alleen door een openlijke schuldbekentenis, ook bij monde van de paus van Rome.
25. Snap-judgement. Het bedrieglijke van een menselijk stereotipe. Bogardus zegt, het is onmogelijk in een wereld vol van aktiviteiten elke reaktie van iedere persoon van minuut tot minuut te wegen in termen van individuele betekenissen en verdiensten. Daarom tiperen wij mensen zowel als groepen in de ‘snapjudgement style’, te vergelijken met de momentopname.
Eén informatie, bijvoorbeeld betreffende de wijk waar iemand woont of de kleur van iemands huid, lijdt gemakkelijk tot een hele
| |
| |
reeks andere oordelen, betreffende zijn welstand, zijn gedrag. Neem je er een tweede informatie bij dan is je kennis zeker vervijfvoudigd.
Omdat er altijd een hele set van eigenschappen is, te groot voor het dagelijkse gebruik, kiezen wij er meestal maar een paar uit om ons toe te beperken. Dit is het zogenaamde stereotiperen. Stereotipen zijn voor informatie soms efficiënt, maar niet altijd genoeg nauwkeurig.
Stereotipen kunnen gevaarlijk zijn. Bijvoorbeeld: wanneer van iemand wordt aangenomen dat hij met de eigenschap behept is bij welke wij menen dat gedrag a1 hoort, dan vinden wij hem lastig, onberekenbaar of onbetrouwbaar als hij gedrag b1 vertoont.
26. Auto's(!) In 1946 kon ik een interessante auto kopen. Dat ik, volstrekt berooid de oorlo overleefd hebbende, geld leende en er twee vrienden als medekopers bij aanwierf, zal je niet verbazen als ik de automobiel even beschrijf. Het was een zwarte zevenpersoons open Mercedes-Benz, motor- en chassisnummer 153286, bouwjaar 1934. De passagier naast de chauffeur kon ongehinderd rechtop staan om met zijn linkerhand een aan zijn zijde speciaal voor dit doel aangebracht stutsel vast te houden wanneer hij met zijn rechterhand de ongelukkige nabootsing van een oude romeinse groet bracht aan de miljoenen godvergeten rotmoffen die zich gillend op de trottoirs verdrongen waar deze auto langsreed, om de man met zijn gevaarlijke gelaatstrekken ‘Veel Heil en Zegen, en geslaagde moordpartijen Europa!’ toe te wensen.
Na hem te hebben proefgereden in de buurt van het Vondelpark kocht ik deze auto voor tien- | |
| |
duizend gulden of zo van mr Cornelis van Rij, kolonel bij de Nederlandse Missie bij de Gealliëerde Bestuursraad in Duitsland, en de heer Lambertus Rosenboom, direkteur van de firma Merkelbach aan de Van Baerlestraat 154. Ten nog wel enigszins snik zijnde - helaas werd ik later door mijn vriendelijke karakter verleid om te veel mensen te vertrouwen - vroeg ik een door notaris Benders te Amsterdam opgemaakte akte waarin de verkopers het volgende verklaarden: ‘dat deze automobiel aan hen comparanten is ten geschenke gegeven door de commandeerende officieren van de Seventh United States Army in Augsburg, dat deze automobiel zich bevond in een autopark, gelegen aan den weg van Augsburg naar Donauwerth, dat aan hen, comparanten, is verklaard door diverse hooge Gealliëerde militairen en eenige hooge functionarissen van de Nationaal-Socialistische Partij in Duitschland, waaronder Doctor Neuhäuser, wonende te Grosshadern bij München, een der oudste leden van de National Sozialistische Deutsche Arbeiter Partei, dat de hiervoor omschreven automobiel bestemd was voor Persoonlijk gebruik van den vroegeren Führer Adolf Hitler, en dat deze wagen dan ook meermalen door laatstgenoemde en zijn staf werd gebruikt.’
Nu ik na tweeëndertig jaar de akte nog eens bekijk, zie ik dat mr Van Rij er de heer Archibald Gray, Consul of the United States of America te Amsterdam, een gesigneerd stempel in heeft laten zetten en dit met een Fee Stamp van twee dollar heeft laten bekrachtigen.
De rit van Amsterdam werd een tocht die enige aandacht trok en toen de automobiel in mijn bescheiden straat te Groningen voor de deur stond, nam hij geloof ik meer plaats in dan de gevel van ons huis breed was, zodat wij met de hulp van Frits Mijnhard gauw een passend tehuis voor het vehikel zochten. Dat had intussen onderweg al een liter olie gebruikt, dus het werd zaak om het snel te verkopen. Ik plaatste door de tussenkomst van de amerikaanse nicht van mijn vrouw een advertentie in een veelgelezen blad in Hollywood, maar daar kwam pas een half jaar later een vraag om nadere inlichtingen op binnen. Helaas, nadat wij de auto met een klein verlies van de hand hadden moeten doen. De man die mij geld geleend had, vroeg het terug, een van de deelnemende vrienden wilde eigenlijk wel uit de maatschap stappen en het kosthuis van de auto zou de ontzaglijke ruimte die deze in beslag nam graag voor twee gewone wagentjes gebruiken. Een auto werd dus niet de grond slag van mijn latere vermogen.
27.
Probeer je om de wereld op te lappen?
Ik weet het niet. Het zal wel altijd blijven:
de jongens met een stijve.
|
|