Maatstaf. Jaargang 27
(1979)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 24]
| |||||||||
Portfolio Gerald Leslie Brockhurst, de etser
| |||||||||
[pagina 25]
| |||||||||
1. Ranunculus, 1921. 201 × 150 mm.
| |||||||||
[pagina 26]
| |||||||||
2. Deux Landaises, 1923. 201 × 151 mm.
| |||||||||
[pagina 27]
| |||||||||
3. Le Casaquin de Laine, 1923. 199 × 150 mm.
| |||||||||
[pagina 28]
| |||||||||
4. The Dancer, 1925. 237 × 139 mm.
| |||||||||
[pagina 29]
| |||||||||
5. Aglaia, 1925. 126 × 87 mm.
| |||||||||
[pagina 30]
| |||||||||
6. La Tresse, 1925. 212 × 176 mm.
| |||||||||
[pagina 31]
| |||||||||
7. The Black Silk Dress, 1927. 223 × 159 mm.
| |||||||||
[pagina 32]
| |||||||||
8. The West of Ireland, 1928. 122 × 145 mm.
| |||||||||
[pagina 33]
| |||||||||
9. The Amberley Boy, 1928. 193 × 149 mm.
| |||||||||
[pagina 34]
| |||||||||
10. Malvina, 1929. 197 × 149 mm.
| |||||||||
[pagina 35]
| |||||||||
11. Anaïs ii, 1930. 226 × 175 mm.
| |||||||||
[pagina 36]
| |||||||||
12. Young Womanhood, 1931. 231 × 175 mm.
| |||||||||
[pagina 37]
| |||||||||
erkenning zou evenwel met zijn etsen komen. Hij was een soort wonderkind geweest, dat gelukkigerwijs met moderne en vooruitstrevende meesters en leraren in aanraking kwam. Als kind was hij namelijk bijzonder onaangepast; hij kon en wou niet gewoon mee, weigerde bij voorbeeld te schrijven; hij tekende zijn brieven. Want tekenen kon hij als de beste. Zijn opvoeders zagen wat er in hem stak en gaven hem een kans: op twaalfjarige leeftijd mocht hij naar de Birmingham School of Art. Hij kreeg daar in totaal twintig prijzen en onderscheidingen. In 1907 ging hij naar de Schools of the Royal Academy in London, waar hij weer alle prijzen en onderscheidingen in de wacht sleepte, tot de allerhoogste toe. Daarna ging hij in Parijs en Milaan werken. Z'n grote liefde ging uit naar Botticelli, Piero della Francesca, Leonardo, de primitieven. Het is in zijn werk, ook in zijn etsen later, te merken. Maar hij bewonderde eveneens Rembrandt, de Franse schilders uit het midden van de vorige eeuw, en ook Cézanne. Toen hij begon te etsen stond hij onder invloed van - hoe kan het anders, in die tijd, en in Engeland - Augustus John. Een bekoorlijke prent als ‘The Mirror’ uit 1920 is zonder John niet denkbaar. Doch vrij snel vond hij zijn eigen weg, een perfecte, tijdeloze samensmelting van verleden en heden, schoonheid, rust en weemoed. Brockhursts meest geslaagde etsen zijn niet enkel maar technisch onovertroffen meesterwerken. Hij heeft op eigen wijze kans gezien elementen uit de Renaissance, de zeventiende en de twintigste eeuw samen te brengen die de beschouwer voor een raadsel stellen, bezig blijven houden. Wie is Viba? Wat is de weemoed van Malvina met haar mooie trieste ogen onder de frivole zomerhoed? Een galerij van mooie jonge vrouwen kijkt ons aan of kijkt langs ons heen, in allerlei stemmingen, van lieflijk en lokkend tot stroef en argwanend. ‘Young Womanhood,’ onvertaalbare term, is ‘het’ onderwerp van Brockhursts etsen, al zal pas in 1931 een van zijn meest sublieme werken die titel krijgen. Vaak was zijn eigen vrouw, een donkere Baskische schoonheid, zijn model. Ze staat afgebeeld op ‘Ranunculus,’ op ‘Deux Landaises’ (de staande figuur, de zittende is haar zuster), op ‘Le Casaquin de Laine,’ op ‘The Dancer,’ ze is ‘Aglaia’, de vrouw op ‘La Tresse’ en ‘The Black Silk Dress,’ en die van ‘Young Womanhood’ en vele andere etsen. De schoonheid van de door Brockhurst geportretteerde vrouwen is bijna altijd omfloerst door weemoed of afgeremd door iets wat naar afweer, achterdocht, misprijzen zelfs, zweemt. Enkele malen geeft hij jonge vrouwen in lief peinzende of zelfs in licht uitdagende stemming weer, en het lieflijkst is misschien het meisje met los haar op de ets die ‘Anaïs ii’ is gedoopt: haar glimlach, die in reproductie helaas altijd iets van een grimas krijgt, is op het origineel even boeiend als die van Mona Lisa. Ook is het haar van Anaïs ii bijzonder fraai behandeld, het is levend en vol, het ligt als het ware op de prent, terwijl bij voorbeeld het haar op ‘The Black Silk Dress’ en zelfs op ‘La Tresse’ wat dor van structuur moet worden genoemd. Het enige waar Brockhurst kennelijk moeite mee had, waren handen. Hoe Malcolm Salaman in zijn boek naar aanleiding van ‘La Tresse’ tot twee maal toe (op pag. 9) de schoonheid van de handen op die prent kon roemen (‘As she uses her lovely hands to plait her hair,’ en, helemaal zwijmelend: ‘and oh,! the beauty of those hands!’) begrijp ik niet: ze zijn nèt passabel. Maar de hand op ‘The Black Silk Dress’ is afschuwelijk (‘soft plump’ volgens Salaman) en een, verder erg mooie, ets als ‘Almina’ wordt naar mijn smaak volkomen bedorven door de twee kolossale worstvingers die op de heup rusten. Brockhursts beste prenten zijn dan ook die waarop de handen ontbreken of weinig functie hebben, bij voorbeeld doordat de vingers naar binnen zijn gevouwen. De in technisch opzicht meest volmaakte ets die Brockhurst ooit maakte is wellicht de uit 1932 daterende ‘Adolescence’; geen portret, maar een boudoirscène. Een naakte jonge vrouw, op de rug gezien en van voren weer- | |||||||||
[pagina 38]
| |||||||||
spiegeld in haar kaptafel. ‘Adolescence’ is dan ook uitgeroepen tot zijn meesterwerk. Die ets heeft evenwel niet de zeggingskracht van ‘Viba,’ ‘Young Womanhood’ of ‘Malvina,’ die stuk voor stuk zo raadselachtig en indringend van sfeer en daarbij ook technisch zo volmaakt zijn dat het mij niet lukt te zeggen welke de állerbeste is. Zij vormen, gedrieën, een top in de portret- en etskunst van alle tijden. Ook sommige van Brockhurst's mannenportretten, en vooral enkele afbeeldingen die hij van kinderen maakte, zijn bijzonder geslaagd, zoals het portret van zijn vriend, de etser Henry Rushbury, of ‘The Amberley Boy’ en ‘The West of Ireland.’ Aan deze laatste ets is een trieste geschiedenis verbonden: kort nadat Brockhurst de meisjes tekende heeft het rechtsstaande meisje (haar moeder had in woede het haar met een schaar toegetakeld) zich verdronken. Waarschijnlijk heeft de prent daardoor zo'n navrante sfeer gekregen, nog versterkt door het sombere Connemaralandschap. Er is éen ets, ‘Seule,’ waarop het landschap een belangrijke rol speelt. Zij toont een halfnaakte, treurende jonge vrouw, wandelend in een Lombardisch heuvellandschap. Een suggestie van Italiaanse heuvels ziet men verder op enkele portretten als achtergrond, maar verder bemoeide Brockhurst zich enkel met de mens. Hij maakte in totaal een tachtigtal etsen, achtenveertig tussen 1914 en 1924, de rest in zijn grote periode tussen 1924 en 1935. Vooral onder het dertigtal van die latere jaren zijn er enkele die qua techniek hun weerga niet hebben, maar die ook in zeggingskracht behoren tot het beste dat er in deze eeuw is gemaakt. | |||||||||
Literatuur
| |||||||||
Omslag: Viba, 1929. 214 × 172 mm. |