| |
| |
| |
F.G. Dalenoord Gedichten
L' art pour l' art
Wat is de winst? Wat ik diep voel-
de doordringen waren de simpelste
dingen. Van een bruingelakt, zes-
kantig potlood kon ik maar niet be-
grijpen, dat het zo gaaf geboren
was. Ik schreef ermee om het te la-
ten schrijven. De grijze cijfers spat-
ten een boom in en telden zich op
als zwermende bijen. Nog vreemder wa-
ren de dingen die God zelf had ge-
maakt: een stuk rotan dat zeer diep
boog maar nooit kraakte: 't spichtig
been van een enorm lenige javaanse
vorst die schermutselend door de
Preanger sprong, maar even pauzeerde
bij een bukkend meisje met borsten van
witte was. Hij wierp haar luchtig om
in het gras en betastte wat God hem dom-
weg had vóórgeworpen. En dan gilde ze,
dat ik een vieze jongen was, alsof ik
me vies kon maken aan een boezem blan-
ker dan afgevallen perebloesem.
| |
| |
Veel hield ik ook van teer. Zwart, bij-
na smeltend op de schuren van mijn
grootvader. Ik wist wel, dat ze diep
uit de aarde kwam en nu werd aangevre-
ten door de vijandige zon. Ik zat er
bovenop, verbruinde, verteerde en spi-
raalde weg als rook van een sigaret, waarmee
ik de luiste meisjes, die nog in bed la-
gen, parfumeerde. Misschien hadden haar
open oksels beter naar hooi kunnen rui-
ken, maar nu omringden ze dovende paas-
vuren, betraden voorzichtig de schar-
laken as en roken naar teer.
| |
| |
| |
Overgangsjaren
Voor drs T. Zijlstra
Er is een volk, verwant aan de Kirgie-
zen, waarvan de vrouwen onverander-
lijk haar derde kind verliezen en dan
sterven. 's Nachts stijfselen zij zich
met amuletten om recht en koud als een
plank te zijn, maar haar zweterige
herders, die de hele dag dromedarissen
opjutten tot paring, willen ook wel eens
puur natuur wezen en drijven
de spijker in het klamme hout.
Van verveling voetbalde ik wat met de
stenen van de morene. In de dodenakker had
de wind een vrouwenlijk uit het schamele
laken gehaald en zo sprakeloos keek het
subliem gewelfde voorhoofd mij aan, dat ik het
heb beloofd haar skelet te zullen scha-
ken. Op het rek waar zij ligt, fonkelt
het maanlicht om haar ivoren hoofd en tus-
sen de slanke ribben groeien veel van verre
geïnfiltreerde sterren. Laat overspel leert
ons volstrekt te slapen in de dood.
| |
| |
| |
Milieu
Ik weet niet precies waar alles
begint en eindigt. Zo komt me dit
strand, waar de illyrische zon op
brandt, nog reëler voor in een heel
ander verband, waar de bomen barn-
stenen plastieken zijn en de bergen
forten van antraciet. Het staat voor mij
nog niet vast, dat de kubistische baad-
sters die de ramen van dit pension
bevolken geen isotopen zijn van het
pulverigst zand. Wek ze niet op tot
uitbundig stoeien! Ineens roeien ze je
weg naar een geheim tempeleiland en
degraderen je tot knecht die ze moet
afsponzen en behangen met kralen. In
kolossale spiegels deinen ze met haar
kegels. 's Nachts merken ze het niet eens,
dat je ze als amoureuze vloo bespringt,
omdat het water zo slaperig zingt en ze
onder haar baldekijnen tot rossig baken
dienen voor late vissers en dolfijnen.
| |
| |
| |
De schilder
Kalm loopt de rivier over
de verzopen schoolbus, waar
kinderen op de ruggen van de
zetels wankelen en hijgen in
het benauwde dak. Zij schreeu-
wen, zoals alleen krankzinnige
kinderen eeuwen in mij kunnen
schreeuwen. Hier is nog hun
school en ruisen grootmoederlijke
bomen. Ik zal je zeggen wat
kunst is. Kunst is proberen
aan dit feit te ontkomen.
Weg met theologen en filosofen!
Wij schilderen alle bomen rood
en alle manen paars en het water
van ijzer, hun gezichten van dia-
mant, zodat ze tenminste al helder
dood zijn. Misschien kunnen wij Plato
nog tolereren. Ook zijn Ideeën waren
van diamant - in een bovenzinnelijke
modifikatie - maar formeel toch zo aan
onze weke konstitutie verwant, dat we
er huid en haar over kunnen uitsmeren
en er koel tegenaan geplakt wegster-
ven, zolang ons de kracht nog is ge-
geven door te gaan met verven.
| |
| |
| |
Het feit
Ik zag mijn moeder, voor ze
een halve eeuw geleden begon
te nestelen in bijna niets.
werd jong en scherp van een
zeer aktief getuur, alsof ik
al uren ondersteboven aan die
tak hing. Zij wenkte met haar
hellebaard, een lange bezem.
Het doet er uiteraard niets
toe, dat je 200.000 kopjes
koffie hebt gedronken en toch
nog bang bent voor de dood. Waar
het om gaat is, dat je eenmaal
een hellebaard hebt gehad en
met je hele ziel present was, toen
iemand haast uit een boom viel.
| |
| |
| |
Autarkie
Hermes, magere verslinder van stoffige wegen,
die precies weet waar ze uitkomen, op andere
stoffige wegen - maar wij vergeten zijn zwarte
geitenhoedsters in ovens van heide - is ook de
grote Sluiter van Ogen. Als hij ons leidt langs
het transstellaire pad, drukt hij ze stevig dicht,
opdat wij niet in de broek doen voor het demonisch
aangezicht van de Kosmische Romancier, achter
zijn klimop van sterren. Hen die de weke vormen
van het ondermaanse moeilijk kunnen ontberen - mode-
ontwerpers, dichters - laat hij even los op de
plateaus der Hesperiden om wat vervreemding aan
te leren. Als zij de saffieren ogen en steile
borsten opslaan uit haar geizers, plompen wij
er direkt in, belust op onze neurotische spelen,
maar de Titanessen sissen en schokken terug in
haar tressen en lissen, de getande koelissen
rondom haar nachtschaden priëlen. Haast alles is
hier blauw. De tranen die je vergiet om wie je
achterliet lopen als blauwsel over je wangen, als
het politiefluitje klinkt en je weer verder moet. We-
relden ver, zie je de drie gevoorde ruggen nog gam-
mastralen wieden in venushaar dat zelfs geen lamplicht
kan verdragen en, om vooral maar gewoon te doen, begin je
je af te vragen of ze soms lesbisch zijn, de Hesperiden.
| |
| |
| |
Frühromantik
Jij die je dagelijks in mij onder de
karwats kromde, zonder illusies in mij
voortgedreven naar ashopen, waar nog
een enkel waardeloos ding beefde, een
ijzeren haarspanner, de goedkope broche
van een vriendin, verdween net toen de
herfst antifonale sparren en koren voor
ons openboog. Net toen wij nooit genoeg
ruimte konden inademen, zoals de gaai die
met ons meevloog en stuwende klokslagen -
geen mens wilden we zien, maar op insekten-
vleugels verdwalen - harkten ze je in hokken
van verdrongen massa's en werd je grondstof
van een industrie die zeep en kunstmest maak-
te van versteende moeders en pubers die nog maar
één arrogant kwatrijn hadden geschreven. Hoe
gemakkelijk schrijven wij rechte worg-
touwen en lijken in de krommingen der eiken.
|
|