| |
| |
| |
E.B. de Bruyn De leestekens
Een anagogische verhandeling
‘'t Leesteken is een schone zaak
en schenkt het mensdom veel vermaak’
Aldus had Wouter vast geschreven
had hij zich op dit veld begeven.
De uitspraak zou heel juist en diep
geweest zijn, maar wat stereotiep.
Voor wie ik door haar uit te werken
en toe te lichten ver de perken
te buiten ga van commentaar
die leze alleen het motto maar.
Leestekens staan bij prozaschrijvers
nog vaak. Bij poëziebedrijvers
veel minder. Menig heeft, ik wed,
nooit na een vers een punt gezet
want na zo'n dichterlijke daad
is hij daartoe niet meer in staat.
Welk een verrijking men 't gedicht
aldus onthoudt wordt klaar belicht
door 't esoterisch onderzoek
van elke tekensoort. Tot boek
is 't uitgedijd, maar 'k geef u hier
uit zuinigheid met schrijfpapier
slechts een bescheiden ‘kort begrip’
berijmd door Meester Pennewip.?
Het Uitroepteken dient de notie
die geen bedachtzaamheid meer stuit:
de maat is vol, het moet er uit.
't Is een behoefte der Natuur
die zwicht voor kerk, fatsoen noch kuur.
Zo slaakt men plots een zucht, een kreet,
zo laat men hulpeloos een wind,
zo verft zijn luur het schuldloos kind,
zo kotst men dronken in een hoek,
of doet het eensklaps in zijn broek.
En steil op stang gejaagd, o reken
dan op 't verlossend uitroepteken.
Iets dat taalkundigen niet weten
maar biologen nooit vergeten
is dat dit teken permanent
ook een larvale fase kent.
Verpopt in Komma is het reeds
latent aanwezig, kan zich steeds
als feeën aan zijn deurtje kloppen
in volle majesteit ontpoppen
staat het dan recht, gebiedend, op.
Soms wil zo'n kaarsrecht uitroepteken
vraagtekens ongevraagd doorsteken
om driest hun sierlijk-holle krullen
met uitroep stierlijk-dol te vullen.
Maar meest geschiedt dit op verzoek.
Vraagtekens staan op elke hoek,
hun fraaie parachute-kronkel
vol lief en leep en loos gemonkel,
en knikken elke komma toe.
Terstond doorbreekt die het taboe
van tekstverzorgers en van drukkers.
Op last van likkers neukers rukkers
wil komma trots zich overtreffen,
tot uitroepteken zich verheffen,
wat correctoren diep ontsticht
en de arme uitgeverij verplicht
tot peperdure extra-correcties
voor al die ongepaste erecties,
want na de zonde komt de straf.
Doch waartoe is, vraag ik mij af,
bij vraag als uitroep evenzeer
nog een klein puntje in de weer?
Is het moreel wel juist bekeken
dat onder vraag- en uitroepteken
| |
| |
(of 't man-en-vrouw gold, klant-en-slet)
nog steeds dat puntje wordt gezet?
In Spanje (waar 't luidruchtigst ras,
het spraakzaamst ook ter wereld, pas
nog fluisterend onder dictatuur,
thans spreekt met democratisch vuur
en pratend, pratend, pratend, pratend,
geen molshoop onbesproken latend,
nu geen sourdine meer, geen rem
zet op zijn daverende stem:
drukt niet een keel met fors geluid
de mate van je man-zijn uit
gelijk je borst met ruige vacht
potentie spelt en mannekracht?)
in Spanje dan zijn uitroeptekens
zo fel rechtstandig en tot brekens
gespannen dat men hun geslacht
verdubbeling heeft toegedacht.
Een gaat er achter, een voorop
maar staat krankzinnig op zijn kop.
Op 't eerst gezicht interpreteert
men zulk een kopstand als verkeerd
maar, hoe pervers ook, zulks beval
de meester aan de kinderen al. *
Vraagtekens houden evenmin
in Spanje stem of tongriem in.
Niets rappers dan die radde tongen,
niets elastiekers dan die longen,
bewegelijkers dan die lippen
als wilde vloeden hun ontglippen
van klanken kort en klein gehakt,
van kiezels op een stalen plaat
waar horen bij en zien vergaat.
Ze mekkeren klepperen roddelen ratelen
of kibbelen babbelen kabbelen zwatelen
al naar ze kalm, jaloers, gegriefd,
boos of voldaan zijn of verliefd.
Ook zij staan, van décor beroofd,
En alles dubbel, sinds de wet
van tweevoud enkelvoud belet.
even potsierlijk op hun hoofd
vóor elke vraag, en in die stand
keren zij hun verkeerde kant
óns toe maar geven paarsgewijs
elkaar hun blote gevel prijs.
Trouwens (is men geneigd te geloven)
er gaat van die ondersteboven
elkaar verknochte spiegelbeelden
een heimwee uit als van misdeelden
die, wreed gescheiden van elkaar,
niets liever vormden dan een paar.
Een paar, jawel, maar gelijksoortig,
tegennatuurlijk en misboortig,
maar toch niet minder lief en innig,
humeurig, grillig, kattig, spinnig
elkander klef in 't vlees verkleefd
dan wie in de echt verbonden leeft.
Nog onlangs bleek uit een enquête
gehouden onder al die bête
vraagtekenkrullen pertinent
dat zesennegentig procent
zich tot elkaar voelt aangetrokken;
op honderd uitroeptekenstokken,
oprecht en zonder achterdocht
in spaanse teksten onderzocht,
vond men er negenenzestig staan
alleen elkander toegedaan.
De Dubbele-punt is een pregnant
verschijnsel in leestekenland.
Hoe meer je 't meemaakt en hoe langer,
hoe meer van mogelijkheden zwanger
en kramen 't gaat en van geboorten
vrij puilend uit zijn open poorten.
Men moet (vraag alle toffe meiden)
het van twee puntjes onderscheiden
en heel wat scherper nog van drie,
daarvan spreek ik straks alibi.
Het scheidt niet maar het kondigt aan
wat vlak daarna wordt kondgedaan,
iets dat geschreven of gezegd wordt
of iemand in de mond gelegd wordt,
| |
| |
of iets dat ons te binnen schiet
terwijl 't zich eerst niet vangen liet,
of waar om psychische syndromen
men doodgewoon niet op kon komen,
of iets dat elders forser staat
dan bij onszelf en als citaat
benut wordt, obligaat voorzien
van de kentekenen vandien.
Maar wie belezen is in Dante
die vindt aan alles drie vier kanten.
De letterlijke, de morele,
de allegorische, die spelen
hier slechts een zeer beperkte rol.
Maar mijn gemoed schiet boordevol,
dit boven-zinnelijk beduiden
waar ik het heimlijkst hoor verluiden
dat over dubbele-punt vermeld,
vermeend, vermoed, wordt uitgespeld.
De diepste zin is daar onthuld
van 't geen een lesbisch hart vervult,
wat oog noch vinger, taal noch tong
ooit tot de laatste grond doordrong.
Een godheid openbaarde 't mij,
ik zag het met dat inwaart ei
which is the bliss of solitude
or old age and its dirty mood
when white-haired men seniel ontspoord
hun fancy huwen aan hun woord.
De dubbele-punt verbeeldt eenheid
in innigheid dan wel gemeenheid
die tussen punten kan ontstaan
wanneer ze samen smelten gaan
tot éen. Men ordent ze vandaar
niet naast maar bovenop elkaar.
Uit Lesbos stammen griekse teksten
van meisjes die elkaar beheksten
en altijd zijn hun strofen met
die dubbele-punten rijk bezet,
hetgeen, hoe vreemd ook filologisch,
toch zonder moeite anagogisch
verklaard wordt, sinds bij hun verkeer
zij, zwevend in de ijle sfeer
van boven-zinnelijk gebeuren,
niet meer de fleuren kleuren geuren
bezitten van hun vlees en zinnen
maar, éen in reukeloos beminnen,
door vurige tongen van de geest
bezield tot boven-zindelijk feest,
hun rol in 't kosmisch drama spelen
van steeds maar dubbele-punten telen.
Hoe werkt dit wonder? Wie ontsluit
hoe schei- of schedekundig uit
twee enkelpunten, week gekneed
en saam dan ‘gloend aaneengesmeed’
de dubbele-punt ontstaat die twee
èn éen is? 'k Deelde gaarne mee
hoe hoog de smelttemperatuur
wel zijn moet tot in gloed van vuur
de enkelpunten vloeibaar raken
en in verrukking onder 't smaken
der hoogste lust uit beider leden
die hete dubbele-punten smeden.
Maar 'k schiet bij 't thermisch onderzoek
van veel wat hemd verhult of broek
in kunst en vaardigheid tekort
sinds het mij aan ervaring schort:
te weinig had ik ondervinding
van zulke vloeibare verbinding.
De haard, de focus schijnt een klein
maar fel leestekentje te zijn,
het kietelteken, zo getiteld
omdat het zo plezierig kietelt
of desgewenst gekieteld wordt
(licht schiet ik hier al weer tekort).
Het vindt in teksten geen emplooi
en men beschouwt het als een fooi
waarmee Natuur de vrouw beschonk,
voor wier bedrijf in huis en honk
of kraambed men het gans onnodig
ja schadelijk acht en overbodig.
Het trekt zich, daglicht schuwend, vlug
na kieteling in zijn splonk terug.
Beducht ook voor de hoge vloeden
die langs zijn schuilplaats kunnen spoeden
verzet het bang de bakens bij
elk snel verlopen van 't getij.
| |
| |
Soms schuilt het jaren zonder erg
in 't binnenst van een venusberg,
naar de onderzoekingen van Hite
zo onbetwistbaar blijken lieten.
Als kluizenaar of troglodiet,
kuis uit onkunde of van verdriet,
woont het dan boven andere grotten
waar vraag en uitroep samenrotten
en vaak in levendig verkeer
vragen en roepen heen en weer.
Klein, maakt het deel uit van iets groters,
dierbaar aan alle kogelstoters,
biljarters, peilers, belletrekkers,
boortorenwerkers, handschoenrekkers.
En ook voornoemde jonge heksen,
die met haar glimlach en complexen
en passie voor genot behept
naar Sappho's authentiek recept
eerst ‘in de borst het hart betoveren’,
willen het wederzijds veroveren
en sidderen als haar grage hand
die kleinste boog van Eros spant.
Als dichteressen ook vermeien
zij zich alleen of met z'n beien
met noeste aandacht menig uur
in deze dubbele stijlfiguur,
van Lesbos' liefdeslexicon.
Hoe zij spraakkunstig heten mag?
De griekse term ontschoot me. Ach,
steeds heb ik, zedig van natuur,
problemen met nomenclatuur
als er pudenda in 't spel zijn. Gut,
is mijn geheugen ingedut?
Word ik een lut, of kuis, of kinds?
Bekende ik die figuur ooit, sinds
ik pril al preuts en prat niet-prut
haar nauwelijks in mijn stijl benut
noch herberg in mijn kluis of hut?
What 's in a name? Ik sta voor schut,
zo iets weet thans het kleinste grut
en kalkt en schetst het levensgroot
op muur en schutting. O wat bood
ik, had ik thans het Corpus hier
Inscriptionum-van-Plezier,
waaruit ik meest, bankroet en blut,
de schuttingvaktaalkennis put
die mijn thesaurus steunt en stut!
En had soms rijmen enig nut,
tot verder rijmen faalt mij fut.
't Werd hier benoemd als ‘enkelpunt’.
(Raadpleeg uw engels, als u cunt)
Die enkelpunten, dichtst bijeen
in dubbele-punt, zijn toch niet éen,
hun afstand moeten ze bewaren
en scheiden daarom na het paren.
Want werd een dubbele-punt te fijn,
het zou geen dubbele-punt meer zijn,
gelijk een dubbele-punt, te nauw,
geen dubbele-punt nog wezen zou.
Eenheid is namelijk altijd kleiner
dan tweeheid en ook nauwer, fijner,
hetgeen de rede postuleert
en als wiskunstig zeker leert.
Wie dit niet vatten kan die sla
er Kant en Wittgenstein op na.
Maar uw protest verneem ik al:
mijn logica raakt Kant noch wal.
Doch gij die mij begrepen hebt
erkent in mij toch de adept
want Cant was werkelijk mijn idool.
Hoewel ik soms ook hegelde
en wat met Bolland kegelde,
een zwak had voor de Eleaten
en 't spinozeren niet kon laten,
beken ik mij voorshands alleen
tot Plato en tot Prikkebeen.
Heel even moest ik aandacht schenken
niet aan het Zijn maar aan het Denken
en in de waereld der Ideeën
mij sterken aan de corypheeën.
Nog dit. Niet letteren en kunst
alleen getuigen van de gunst
die dubbele-punten in hun blote
betekenissen eens genoten.
Dit mystisch sein doelt ook wiskundig
op een verbond, schoon min uitbundig
dan wat hierboven werd beschreven
| |
| |
als Lesbos' likkend liefdeleven.
Maar toch verwant zijn de gevallen
waar een ‘verhouding’ de getallen
door dubbele-punt intiem verbindt,
elk zijn correspondente vindt,
getallen ‘tot elkander staan’
en dies ook ‘op elkander gaan’,
zoals dat eens gewoonte was
in kringen van Pythagoras.
Na deze passus keer ik ras
terug naar wat mijn thema was:
leestekenfauna-hoe-wat-wie,
een tak van taalethologie,
die frisse nieuwe wetenschap
waardoor ik de natuur betrap
hoe zij op Lesbos laatst en eerst
door 't dubbele-puntdom wordt beheerst.
Gekrulde komma, uitroepteken
zijn zaken die daar gans ontbreken,
maar, om toch uit te kunnen roepen
als paren of als hele groepen,
na fluisterend zuchten, bij het smaken
der hoogste vreugden kreten slaken,
bootst men wel uitroeptekens na.
Je vindt ze soms in kast of la,
maar 't blijven stadig steile binken
die nooit in rust tot komma slinken.
Men plaatst ze, dat is wel het gekst,
met linten midden in een tekst.
Vraagtekens zijn er des te meer
Doch slechts in onderling verkeer
verstrengelen zij hun romaneske
wanneer zij, in intiem contact
tot krakelingpatroon vervlakt,
versmelten gaan tot dubbele-punten.
Zo slaat men identieke munten
met kruis op kruis of kruis op kop
of kop op kruis het handigst op.
En inderdaad is in die dagen
op Lesbos zilveren munt geslagen
met Sappho's eigen beeldenaar.
Men vond ze altijd paar bij paar
verkleefd, als wij de archeologen
in dit verband geloven mogen.
Wanneer een komma het bestaat
te flirten, wordt hij trots versmaad
want komma's zijn incompatibel
met eerlijk dubbele-puntgekriebel.
De arme Phaon is getuige,
laat Sappho daar een punt aan zuigen.
Hij liet niet af van bidden, smeken
met een wanhopig uitroepteken
en had het heus op haar gemunt,
zij echter koos voor dubbele-punt.
Het zij gezegd, de Oudheid kende
ook 't tegendeel van die legende,
een Sappho hopeloos verliefd
op Phaon die geen meisjes belieft.
Dies stortte zij, désespérée,
van Leukas' klip zich in de zee.
Wat, zonder een van bei te krenken,
moet men van die historie denken?
De keus is moeilijk maar ons rest
gelukkig Sappho op haar best,
haar vurige dubbele-puntgedichten
die veel geleerden zo ontstichten.
Want voor een goed verstaander sluiten
die klaar de tweede lezing buiten
en blijkt zij dubbele-puntgezind
al had ze dan ook man en kind.
En wie het tegendeel verhaalt,
't zij dichter of professor, faalt,
hoewel ons zelden andere kunsten
het voorwerp tonen van haar gunsten.
Zo brengt de schilderkunst geen baat
daar zij ons hier in twijfel laat.
Phaon en Sappho zijn te zien,
verbeeld omstreeks vierhonderdtien
voor Christus, op een griekse vaas
in florentijns bezit. Helaas
heeft Phaon met zijn diadeem,
krulhaar en citherspel een zweem
naar vrouwelijk schoon. Maar ingelijfd
in Lesbos word je wat verwijfd,
temeer als door genie verblind
| |
| |
je een mascula als Sappho mint,
een dichterlijke Kenau die
voor komma's nergens plaats heeft. Zie
hoe ze op een voertuig, met twee blote
en rankgevleugelde eroten
bespannen, naar de Olympus vaart
en niet op lauwerkransen spaart.
Ze keert zich af en heeft geen oog
voor Phaon in haar vlucht omhoog.
Ook de andere vrouwen welbeschouwd
laat Phaons blote komma koud.
is deze hydria, kortgenekt,
nul komma zevenenveertig hoog,
roodbruin op zwart, een lust voor 't oog.
Lijken de vrouwen kuis en streng,
Phaon, gelijk gezegd, wat ‘eng’,
de eroten zijn beslist charmant
getekend door de schildershand,
zoals een echte Griek betaamt
die nooit zich om een neiging schaamt.
Toch heeft voor wie nauwkeurig let
Lesbos een merk op hem gezet,
dat is bij zoveel zwoele meiden
dan ook wel moeilijk te vermijden.
Het blijkt ook uit zijn naam. Die was,
naar vaklui menen, Meidias.
Van Dubbele-komma spreekt men niet.
't Is iets dat men ongaarne ziet
schoon enkelen 't hopen in te voeren
tot schrik van meisjes en van hoeren.
Voorlopig echter blijft die stunt
begrepen onder Komma-punt,
dat is veelzijdiger en vager.
En staat de komma ook wat lager,
hij laat zich door de punt berijgen
of kan ook zelf de punt bestijgen
want komma-punt dekt elke trant
van onverbroken zinsverband
in elke wending, elk postuur,
secundum en contra natuur,
van penetrante copulatie.
Hij past derhalve aan alle dieren
die af en toe elkaar versieren,
nijlpaarden, dominees, satrapen,
giraffen, baardstudenten, apen,
aan kwezels en rhinocerossen,
ontvangers, stieren (niet aan ossen),
postduiven, klerken, raskonijnen,
bospapagaaien en rabbijnen,
kikvorsen, naaisters, olifanten,
kameleons en kermisklanten,
aan miereneters, juryleden,
kamelen met hun bult tevreden,
ransuilen, critici en ratten,
meisjes van poezevel en katten,
griffiers en grutters, schorpioenen,
aan blauwbilgorgels, brouwjeroenen,*
aan boekenwurmen, kakkerlakken,
stekel- en andere varkens, slakken,
dichters ja alle inktvissoorten,
vertalers met hun misgeboorten,
aan zebra's en diaconessen
(maar geen begijnen, wel prinsessen),
pakezels, vlooien, journalisten,
aasgieren, sado-masochisten,
bruinvissen (niet aan bruine paters),
mestkevers, kosters, wantsen, saters,
aan lieveherebeestjes, ruinen,
aan playboys, hanen (nooit kapuinen),
aan stucadoors en prinsgemalen
(niet aan pastoors of kardinalen),
aan kwieke knapen, zelfs aan suffers,
bij uitstek ook aan kokerjuffers.
Aan al wat borend stijf van staart
aperitief aan punt zich paart,
wat diep als degenkling in schede
komt in- en weer komt uitgegleden
wordt in zijn wapen ree vergund
het voeren van een komma-punt.
De hij-beer, min met 't Hartebloed
dan met zijns Kooimans vlees gevoed,
die weverbergen sloopt en slecht,
met bierkaai soms of molens vecht,
die nooit wat smeurt of licht bevlekt
met de manteau der liefde dekt
| |
| |
maar grimmig speelt met ieders faam,
vergeef mij 't spelen met zijn naam.)
Maar dubbele-komma, louche in 't heden,
was heel fatsoenlijk in 't verleden.
Toch scholen adders onder 't gras
voor wie tussen de komma's las,
zodat ook hier de psychiater
het bokspootspoor vindt van de sater.
Toen 't nog aanhalingstekens waren
zag men ze namelijk bij twee paren
elkander toegewend of niet.
Maar in elk paar van 't vierspan liet
de een zich ruggelings flankeren
door de ander maar niet koejonneren:
hun taak hield het aanhalig stel
immers contactloos parallel
langs lijnen van Fatsoen of Deugd.
De dreiging van pervers geneugt
bleef toch accuut, men moest ze scheiden,
en sinds staat eenzaam elk van beiden
zowel aan 't einde als voorop
maar laatstgenoemde op zijn kop,
wat evident schijnt te vertalen
hoe ‘spaans’ het toegaat bij 't aanhalen.
't Lijkt nu een kleine Zes die tegen
zijn soortgenootje kleine Negen
(die hem gelijke aandacht schenkt)
van verre knipoogt, lonkt en wenkt.
Maar tussen hun begeerten staat
altijd onwrikbaar het citaat,
bij 't smeden van de laatste schakel.
En vraagt het ene komma-slurfje:
‘Toe, kom je? wil je? kun je? durf je?’
dan zucht het ander: ‘Wat jij anbiedt
ik wil, ik durf het maar ik kan 't niet’.
En nooit bereiken ze elkaar
of spelen ooit hun wensdroom klaar.
Vergeefs die zucht, vergeefse bluf
De dubbele-komma, dat veracht
symbool van ruige ontucht, bracht
ons reeds een voorsmaak van een teken
dat nu iets nader dient bekeken
daar zulke voorsmaak, wat onfris,
eer dubieuze bijsmaak is.
Ik meen het teken dat wij eren
als wij ontlenen of citeren
en dat in eigen werkingsveld
in eer en functie moet hersteld.
Dat ik daartoe uit vreemde talen
ook argumenten aan zal halen
me vaut la rage des experts,
ils pigent tout mais de travers.
Zijn in principe niet linguisten
lui die zich met hun tong vergisten?
Eens anders woord moet, haalt men 't aan,
tussen Aanhalingstekens staan
daar zonder deze men u licht
platweg van plagiaat beticht,
weldra van diefstal, roof ofwel
verkrachting, echtbreuk, overspel.
Eenmaal zo ver is 't maar een stap
tot onderzoek naar 't vaderschap.
Terwijl het in vervlogen jaren
gewoonlijk ‘Gansefüsschen’ waren,
dan dubbele komma's, zijn ze thans
tot enkele herleid. In 't frans
spreekt men van ‘guillemets’, daar staat
dus tussen willempjes het citaat,
héél duur. ‘Comillas’ kent het spaans
of ‘virgulas’, het italiaans
zijn ‘virgolette’, die heel klein
en fijn geschapen komma's zijn.
(De i van virga appelleert
aan de i van virgo; omgekeerd
heeft vergine vrij onverveerd
de e van verga gelogeerd:
driest zijn de Casanova's, maar
ook Dolle Mina's vindt men daar.
Wie 't cryptisch acht die wordt verwezen
naar de geleerde noot tendeze.)
Nog heeft zijn ‘kruisjes’ 't portugees
of ‘aspas’ (molenwiekjes, lees:
quotation marks), ook wel gezegd
‘virgulazinhas’. En terecht.
| |
| |
Want ligt er niet een hechte band
tussen aanhalen (met de hand)
en komma, virgula, die bei
daarvoor gevoelig zijn? Men zij
etymologisch op zijn hoede:
is virgula niet ‘kleine roede’,
komma in 't grieks niet ‘deel’ of ‘stuk’?
Geen wonder dat de jeugd, die druk
en naarstig aanhaalt, komma's prent,
een aan 't begin en aan 't end,
op elke aangehaalde tekst
en prompt leesteken-oversexed
na elke volzin van 't citaat
een punt of komma-punt begaat.
(Drieledige geleerde noot.
Doorvors haar diep, 't profijt is groot.
Virga wil roede in 't latijn
en virgo maagd of meisje zijn,
maar virgula, diminutief,
is slechts een roede klein en lief
en nooit een meisje. In 't italiaans
werd virga verga. Ook in 't spaans
en frans. Maar zie, de i verschijnt
opnieuw als men het woord verkleint
in deze talen. Hoe dat zit?
Als oorzaak vind ik enkel dit:
de kleine roede heeft de maagd
door Wahlverwandtschaft steeds behaagd,
de virgo mint de letter die
beantwoordt aan haar eigen i.
Meest wordt een maagd zo'n kleine roe
bij 't klimmen van de maanden moe
en schaft weldra met groot gemak
Wel drong die eerst met bloedig spoor
in 't binnenste van virgo door
maar vlug is hij er kind aan huis
en voelt er zich behaaglijk thuis.
Tot vergine wordt virgo dan
doch heerst als vrouw over de man
die haar, in hartstocht, zonder erg
beschonk met zijn fonetisch merg.
Is 't zo in Rome's schiereiland,
de gallo-fransman van zijn kant
zegt vierge met diphtongaison,
hij splitst de klank, non sans raison
vermits hij maagden die hij vrijt
als klinkers in hun midden splijt.
Is het gewaagd wanneer men uit
zo naakte feiten kloek besluit?
In 't spoor van Eros en van Sex
wordt ook de linguistiek complex
en woorden blijken soms, gezien
hun klankhistorie, androgyn,
een staat die heel het mensdom heeft
gekend en waar het weer naar streeft.
Reeds Aristophanes verzon
zo'n fabel voor 't Symposion,
boek dat, op school voorheen verschaald,
men later onbekroond vertaalt.
Hier eindigt de geleerde noot,
't profijt was klein, de omhaal groot.)
Aanhalingstekens zijn bij ons
ook talrijk in café's, stations,
in tram en auto, bus en trein:
vervoer kan licht vervoering zijn
en wie veel aanhaalt lijkt bereid
tot meer dan tot aanhaligheid.
Men ziet er onvoorstelbaar veel
op banken en in bospriëel,
in 't gras, aan dijken, in het koren,
zowel van achter als van voren,
van boven of van onder, meest
als voorspel tot een groter feest,
waar alle andere variëteiten
leestekens dan hun waren slijten.
Tweeledigheid is steeds het merk
en wederkerigheid ook sterk
het stempel van 't aanhalingsteken.
In cinema's en discotheken,
op straat, in parken en plantsoenen
hecht het zich bij 't omarmen, zoenen
brutaal aan elke lijfsgeleding
die schuilgaat in de sexy kleding
en, op de tast ontdekt, bepaald
ostentatief wordt aangehaald.
| |
| |
Het siert vooral het jeugdig paar
zoals het wandelt, stijf elkaar
omklemmend, hij een arm om nek
en schouders (mode lang in trek),
trots op zijn beten in het mals
blauwplekkig vel van keel en hals,
de vingers tastend naar een tiet
die men in 't truitje trillen ziet,
en zij om leest en heup haar schakel
geslingerd als een sloom tentakel,
de hand tot gesp of navel reikend
of 't achterst achteloos bestrijkend
en soms nieuwsgierig of aanhalig
verzinkend in een broekzak (zalig!),
terwijl haar billen bij het lopen
het oog tot ritmisch dansen nopen.
En vroeger, in de nacht der tijden
toen Sex zich eerst nog moest bevrijden,
liet in de nacht der bioscopen
zich veel reeds straffeloos ontknopen,
oprekken, peilen, openritsen.
Maar friemelende handen hitsen
komma's daar nog tot drachtig zwellen,
vraagtekens, gapende, omknellen
verkennervingers diep vervlochten
in de interrogatieve krochten,
tot exclamaties beider gloed
doen doven in een lauwe vloed.
't Leestekenbroed zou incompleet,
onthand, onvruchtbaar zijn, voldeed
een liggend streepje niet de drift
tot copula elk ingegrift.
En zo ontstaan er nieuwe woorden
uit twee die eerst niet samenhoorden.
Terecht staat het dus in de roep
van Celestina bij de groep.
Verbindings- ofwel Koppelteken
genoemd door koppelaars en leken
of, toen het frans hier nog bon ton
was, aangeduid als ‘trait d'union’,
smeedt het, nauw zichtbaar, wat voorheen
streng was gescheiden hecht aaneen.
't Is kort en recht, het toont zich zelden.
Eén voorval moet ik toch vermelden
dat, nu ik 't achteraf bezie,
naar hekserij zweemt en magie.
Toen ik mij eens terzij van 't pad
in struikgewas begeven had
vond ik er een twee eensgezinde
vocabels bezig te verbinden.
Maar (was 't een typografengril?)
zo 't al verbond, het stond niet stil!
En 'k sloeg, voor duivelskunst beducht,
in panisch schrikken op de vlucht.
Drie Puntjes geven veelal aan
wat men liefst niet voluit ziet staan.
Ze doen dus ruimschoots alle drie
en al die puntjes hebben een
en scheppen somtijds een intens
gevoel van angst of van suspense.
En ligt de hoofdpersoon te bed
maar niet alleen, dan worden met
drie puntjes heel wat hapjes uit
de sexe-spijskaart aangeduid,
want binnenshuis onder een deken
wordt komma snel tot uitroepteken.
Nu is het tasten dan ontbloten,
nu is het horten dan weer stoten,
dan hunkeren omhelzen hijgen,
vaak is het koesteren, soms dreigen,
nu klagen, dan gelaten zwijgen.
Kortom wat woorden niet vertolken
laat door drie puntjes zich omwolken
en wat de wolk verborgen houdt
dat blijft de lezer toevertrouwd,
die als aanvullend medewerker,
ontwikkelaar en beeldversterker
de auteur in voze barensnood
't kind onderschuift uit eigen schoot.
Men leest weldra: ‘Zo juist verschenen,
Drie Puntjes, tien verwoed obscene
| |
| |
verhalen door Piet Puntjens, met
de lotgevallen van een slet,
ruim toegelicht door J. Publiek,
expert in puntjes-semantiek.
Let wel, zo'n puntjestolk vergunt je
een kijkje achter ieder puntje!’
Maar als een schrijver zijn verhaal
niet doen kan in gewone taal
en kwistig met drie puntjes strooit
vertrouw ik zijn vermogens nooit.
En als 't verhaal met puntjes endt
houd ik hem meest voor impotent.
Hetgeen men tussen Haakjes plaatst
is meestal uitleg of weerkaatst
het reeds gezegde op andere wijs
of houdt kritiek in, blaam of prijs,
't Behelst ook wel wat niet betaamt,
iets waar de schrijver zich voor schaamt
of wat hij liever in zijn leven
maar tussen haakjes had bedreven.
Men spreekt ook van ‘insluitingsteken’.
In dit verband is het gebleken
dat men voor schending van de wet
soms tussen haakjes wordt gezet,
wat elke delinquent zal weten
die (tussen haakjes) heeft ‘gezeten’.
De haakjes bieden aan het oog
de zwakke buiging van een boog
maar kunnen ook rechtstandig zijn
met rechte hoeken scherp en klein,
een vorm die veel geleerde heren
bij voorkeur in hun tekst hanteren
dewijl dit intellect verraadt
en wetenschappelijker staat.
Van ‘haakjes’ wordt dan niet gesproken
maar van ‘teksthaakjes’, want die stroken
meer met de stijl van 't thans alom
zo talrijk hooggeleerdendom.
Niets dat vierkant omhaakt wordt is
en dikwerf schuilt het essentiële
juist in die steil omhaakte delen.
Wat Meester Pennewip betreft,
van meet af aan heeft hij beseft
bij het geduldig samenlijmen
van al zijn indecente rijmen
dat, naar 't vermelde onderscheid,
uit schaamte of bescheidenheid
zijn rimram heel van a tot z
in ronde haakjes dient gezet.
Nog rest ons de Gedachtestreep.
Het is een teken wijs en leep
want wie het juist te pas brengt schenkt
ons de illusie dat hij denkt.
In dit gedicht werd hij vermeden
daar dit geen vrucht is van de rede
maar, strikt spraakkunstig apocrief,
de tekens ziet, intuitief.
Van hun intiem verborgen leven
is hier een apergu gegeven
dat klaarheid omtrent zaken schept
waar niemand nog van heeft gerept
en die u, zo ge 't vatten kunt,
in hun secreet een blik vergunt.
Ik dank u voor uw aandacht. Punt.
|
|