Adrie. ‘Nee, dat weet ik wel,’ ze legde Le Monde op haar bureau, ‘maar ik vind het toch een beetje kil.’ De koffie was bitter en warm. Ze zat erop te wachten dat Adrie over Wiebe zou beginnen. Dat zij, Aafje, moest uitkijken, omdat Wiebe met Bertha, enzovoort, enzovoort. En dat je zó een rot naam had.
‘Ik was gisteren bij Bertha,’ Adrie lepelde suiker uit haar kopje, ‘en haar hospita zei dat ze de stad uit was. Naar huis. Ze is zwanger.’ ‘Wát!?’ ‘Ja, al vier maanden.’
‘Zei de hospita dat?’ ‘Ja. Het schijnt dat ze nogal een goed contact met die hospita heeft. Ze vertelde tenminste dat Bertha al een tijdje helemaal over haar toeren was, omdat ze niet wist wat ze ermee aan moest. Ze schijnt dagen langs de grachten gelopen te hebben met het plan er een eind aan te maken. Volgens de hospita, dan.’ ‘Maar ik heb helemaal nooit iets aan Bertha gemerkt!’ ‘Ik ook niet. Het mens zal het wel een beetje hebben aangedikt.’ ‘Gaan zij en Wiebe nu trouwen?’ ‘Ik weet het niet. Ze durfde ook niet naar huis. Je weet toch dat haar vader dominee is? Het is voor die man natuurlijk een verschrikkelijke schande. Ik vind het ontzettend stom van Bertha. En ik begrijp helemaal niet waarom ze het ons niet heeft verteld. Wij hadden haar toch kunnen opvangen?’ ‘Ja.’ Ze hadden haar moeten opvangen. Dat vond Aafje ook.
Hoe, daar had ze geen idee van.
‘Hoe heeft ze nu de moed gevonden om toch naar huis te gaan?’ ‘O, die hospita is vorige week naar Bilthoven gegaan om met Bertha's ouders te praten.’ Aafje schonk de kopjes nog eens vol. ‘Wat een toestand. Goh, wat vind ik dat rot!’ Met Pierre destijds was alles gelukkig goed afgelopen. Maar dat was een fransman en bepaald geen calvinist. Van ‘de mens wikt en God beschikt’, had hij nog nooit gehoord. Met zulk fatalisme zou hij in Algerije ook niet ver gekomen zijn. De God van Pierre was een vriendelijk God. Die sloeg je niet om de oren met regels en geboden, maar die streek je over je kop. Daar dronk je alle dagen wijn mee en niet alleen bij het avondmaal. In die warmte had Pierre goed voor haar gezorgd.
Adrie haalde haar schouders op. ‘Wat ik niet begrijp is, dat je zo je kop kan verliezen. Eén keer je hersens niet gebruiken en je hele leven ligt in puin. Nee, daar kan ik niet bij. Wiebe is pas derdejaars en straks dat kind erbij... Ze kan haar studie natuurlijk ook wel vergeten.’ Aafje knikte, hoewel ze dat het ergste niet vond. Wat was dan wel het ergste? De angst voor de vader, de van zijn preekstoel gevallen dominee? Misschien. De veroordeling van het jaar? O, zeker. Ze zouden Bertha laten vallen als een hete baksteen. Maar wat zijzelf het ergste zou vinden, was de angst, de paniek misschien wel, om alleen te zullen zijn. Want met Wiebe kon het natuurlijk niets worden. Een jongetje van tien verdwaald in een lijf van twintig. Ze kon zich best voorstellen dat Bertha langs het water had gelopen. Die kou duurde maar even.
‘Waarom heeft ze niet geprobeerd ergens abortus te krijgen? Op de wallen is vast wel een dokter te vinden die dat wil doen. Of ze had misschien naar Engeland kunnen gaan.’ Adrie keek haar scheef aan van onder het blonde stroo. Haar blik priemde als een ijspegel.
‘Ik neem aan dat je dit niet serieus bedoelt?’ Aafje zag het ijs en begreep dat er weer geen mogelijkheid was om met Adrie werkelijk contact te maken. Adrie streek het hangende haar weg van haar ene oog. ‘Moord is geen oplossing, lijkt me. Bertha is misschien wel onnadenkend, maar niet laf. Ik moet anders wel zeggen dat ik het niet van haar had verwacht. Voor haar ouders, haar vader vooral, is dit verschrikkelijk. Bertha had daaraan moeten denken voordat ze met Wiebe het bed in stapte.’ De ijzeren maagd, dacht Aafje. Wiebe had eens gezegd, dat de vent die Adrie mee naar bed wilde nemen wel een breekijzer in zijn broek mocht hebben.
‘Abortus zou een hoop mensen een heleboel ellende besparen, dacht ik zo,’ zei Aafje koppig, ‘en dat schuldgevoel achteraf was waarschijnlijk erg meegevallen. Ik geloof niet dat