Maatstaf. Jaargang 26
(1978)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 37]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Portfolio Rudy Bierman - Enige kanttekeningen bij de brieven
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 38]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zichtbaar leed aan spanningen, een sfeer van plezier om zich te scheppen. Hij was een meester in het uitdiepen van verhalen en na iedere pointe klonk zijn geweldige lach, gul en onvergetelijk.
Bierman heeft in het jaar 1950 de koninklijke subsidie voor schilderen verworven en daarmee een zekere erkenning. Hij exposeerde in Le Canard, de burcht van het naoorlogse avant-gardisme, in de amsterdamse Spuistraat. Experimentelen in de schilderkunst en Vijftigers in de dichtkunst doorbreken wel even het geijkte patroon van de culturele samenleving, epateren wat langduriger het klootjesvolk, maar buiten heerst de koude oorlog, binnen allengs de Sandberg-doctrine.Ga naar eind5.Ga naar eind6. Tussen experimentelen en neo-realisten kiest Bierman nadrukkelijk voor zijn eigen stek. Campendonk,Ga naar eind8. zijn leraar monumentale kunst aan de Rijksakademie van beeldende kunsten, vond hem al een uitgesproken aanleg voor fresco's hebben. Bierman heeft dat decorachtige in de opzet, gelardeerd met primitieve en magische accenten, vrij vroeg in schildering en tekening geïntroduceerd. Ik herinner mij een werkstuk uit 1951, ‘Het bedreigde huis’ genaamd, dat een vernielde voorgevel als zetstuk in de ruimte laat zien en vrouwen die kinderen beschermen, wegvoeren of roven, terwijl een mythische stier zich neervlijt op de dakkapel: een complex van naïeve onbevangenheid, fantasie, geweld en verholen mystiek.
Hij reist dat jaar naar Zweden, bezoekt Lapland, wil zich kennelijk in Zweden vestigen, is tijdelijk bordenwasser in Stockholm en koestert zijn spleen. De neerslag hiervan vindt men in die lange brief aan Tjeerd, waarin hij klaagt dat hij weer is ‘vervallen in (...) dezelfde melancholie.’ Hij is duidelijk ontevreden over de amsterdamse- en stockholmse kontakten. Financieel is de toestand niet rooskleurig. ‘Alles (is) zakkerig en druilerig, ik ben behouden een zwaaidraai- en rutschbaan doorgekomen met een perfecte balans. Verder ben ik een kilo aangekomen, wat ook onaangenaam is,’ schrijft hij en legt onwillekeurig verband tussen dit humoristisch gevoel voor evenwicht, waar hij als pyknisch gebouwde zoolganger en niet-fietser (een jeugdtrauma, volgens het dagboek) niet zó van overtuigd was, en zijn ‘aardser’ wordende fysieke gesteldheid, waar hij een levenlang mee gepreoccupeerd blijft. Voelt hij zich temidden van ‘de jeune premiers en jeune premières’ nog een pad, lijdend immers onder de algemene afschuw, later (in het schilderij: Zelfportret met sigaret, uit '69) manifesteert hij zich als een grimmige steenbok, die in het dagboek een ellenlang procesverbaal opstelt om het kettingroken de baas te worden. Het stilleven ‘Asbak met peukjes’ uit '67 is dan al niet meer relevant.
Reeds tijdens zijn studie (1946-1949) trekt hij 's zomers door Frankrijk, te opzichtig gekleed in geruite jassen, meer het ‘type d'un vagabond’ dan een elegante lifter. Zijn neiging tot dandyisme was meer afgestemd op de opera en op de amsterdamse bohème rond het Waterlooplein: academieleerlingen, muzikanten, mimegroepen, teatergroepjes die geregeld de provincie introkken, en luisterrijke figuren als de beeldhouwer Corneille de Veer, die ooit één beeld maakte en verder op het plein een huis volgestouwd met stoelen bewoonde. Biermans geruite jassen hadden louter praktisch nut automobilisten tot stoppen te dwingen. Er gaat een verhaal, waarin hij zorgvuldig iedere ochtend een afgedragen jas, met behulp van een pastelkrijtje, voorziet van nieuwe ruiten. In een ander draaft hij met een onmogelijke rugzak en een bitsrood gekleurde soepjas en dito capuchon langs de bourgondische wegen, als een verdwaalde sherpa.
Zijn reislust bracht hem naar de meest uiteenlopende landschappen: Lapland, Zuid-Slavië, Ierland, Corsica, Schotland, Praag, Slowakije en de Ardèche. Wanneer hij hoort (na een stilstand van enige | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 39]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
maanden wegens moeizame museumrondleidingen) dat KokoschkaGa naar eind7. op de Festung Hohensalzburg een Internationale Sommerakademie für Bildende Kunst heeft gesticht, lift hij er door Duitsland heen. Een opdringerig iemand met automobiel voert hem langs de rustieke plekjes van de Rijn, wat hem verveelt en veel te lang duurt. Hij reageert 's avonds zijn gram af op het hotelregister. In kapitalen zet hij achter zijn naam: Führer. Meer verbaasd dan geërgerd wordt hij naar zijn hotelkamer geleid.
Hoewel het manipuleren met halters en gewichten sterk door hem werd geironiseerd, had hij een groot gevoel voor bodybuilders, worstelaars, gewichtheffers en judoka's. Eén van zijn Waterloopleinhelden Rola (dikwijls door hem afgebeeld) was van huis uit een variété-artiest: ‘de top van een menselijke pyramide.’ Tijdens wielerwedstrijden in het Olympisch stadion ging zijn aandacht vooral uit naar de pure individualisten op de sprint. Hij voerde zeer gevarieerd een gesprek met kenners over kampioenen, rondetijden, de duur van het surplace en ‘vroeger’. Over onze ‘enige wereldkampioen op de weg’, Harm Ottenbros, die zich ‘de adelaar van Alkmaar’ noemde, werd wat afgelachen en eindeloos opgeklopt kwam deze underdog in Biermans verhalen weer te voorschijn. Zijn eigen non-pédaleurschap kwam nooit ter sprake. Ook over zijn eerste grote toneelsukses als dikke, rose baby, in luiers gewikkeld, voorzien van een geweldige sluitspeld, ligt een geheimzinnig waas en misschien minder interessant dan de rol die hij vervulde in ‘Le Malentendu’ van Albert Camus, de gorilla-achtige kastelein-die-god-was. Een gangsterrol in een amerikaanse filmproduktie was hem op het lijf geschreven. Wie de catalogi van Biermans exposities doorsnuffelt, stuit steeds weer op die geweldige ‘zwaartekracht’ van titel en werkstuk: Anton Geesink,Ga naar eind8. offerstier, worstelaar, jalousie des mamelies, body-building, nijlpaard, rinoceros. Zijn naakten missen bijna alle het fragiele. Soms bedekken ze hun naaktheid met een liefelijke, groningse naam en heten dan: ‘Josje met de tuut’. Meestal zitten zij slecht gemutst door een hun opgedrongen lichamelijkheid te kijk of zijn met uitdagende vormen in een soepel verlopend gevecht gewikkeld (Amazotekeningen). De vele naaktschetsen in de dagboeken krijgen, door het obsederende karakter, een nieuwe rol toebedeeld: die van dochters der duisternis, ‘de sterke vrouwen’, waar hij van dagdroomde en die hem, wie weet, uiteindelijk zouden voeren tot die ene goddelijke Parce. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 40]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Biografische gegevensRudy Bierman, geboren 27.12.1921 te Batavia (Djakarta) overleden 19.11.1972 te Amsteidam. Opleiding: Instituut voor Kunstnijverheidsonderwijs, Amsterdam (1945-1946); Rijksakademie van Beeldende Kunsten, Amsterdam (1946-1949). Sommerakademie für Bildende Kunst, Salzburg (1956 en 1957).
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bibliografie
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 41]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 42]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 44]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 45]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 46]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 47]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 48]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|