Maatstaf. Jaargang 26
(1978)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 19]
| |
J.B. Charles GedichtenIk zag een christen op de fietsIk zag een christen op het Leidse Plein
hij rookte pijp hij reed snel op zijn fiets
het was 1 uur hij was op weg Naar Huis,
de pijp was een maskotte voor die zekerheid.
Hij was mij onbekend. Ik wist van niets.
Maar toen hij langs mij reed bracht ik hem thuis:
hij droeg De Waagschaal in zijn beide ogen.
Ik moest in De Konkrete Situatie snel opzij,
hij was mij dus te vlug voor Het Gesprek;
ik had nog willen zeggen, Vriend, Pijproker,
Andere Wang Toekeerder en Woodbroker,
o Christen op de fiets, Ook Dit, Tenslotte:
van Barth naar Bartje n'est qu'un pas
en van Miskotte naar maskotte.
1949 | |
[pagina 20]
| |
ZelfportretGa naar voetnoot1Laatst op een zondagmorgen
daar zit ik in de tram,
ik zit daar naast een pater
een dik en duister man.
Ik lees, hij leest - en wàt dan?
Ik loer en spel het woord namquam.
Hij kijkt terug: ik lees in
Les Amours de Madame.
Nou mag hij 't voorhoofd fronsen,
ik blijf daar ijskoud van.
Mij dunkt dit tekent wel zowat
wat ik ben voor een man.
| |
[pagina 21]
| |
DichtenVreemd als het is: er is een ander
in mij en die schrijft mijn gedichten.
Het enige dat ik er zelf aan doe
is ze te leren ja ze te verplichten
als water makkelijk te verspringen.
Zodra het stroef gaat grijp ik in en
zorg dat de loop verandert.
En, schande!, met de kans ze te bederven
voeg ik er nu en dan nog rijm aan toe.
| |
MaanziekO Zak vol Zilver, o jij maan
wie heeft jou toch in godsnaam aan
de hemel van vannacht gehesen,
glimlachende zwakke klootzak
in 't uitspansel daar van gladgestreken
konijnevet van vals lief licht.
Je smoel lijkt met mij mee te leven:
hoe iemand zo bedrieglijk wezen kan!
Ik haat je heilige gezicht
boven 't gerecht tot de laatste man
dat maar voortduurt hierbeneden.
| |
[pagina 22]
| |
Leven en dood in Cis-JordaniëGeloof me, twee weken dood
en je bent al mooi vergeten.
Een ding moet je nu dus maar weten:
dood ben je voor niets meer bang.
Je hebt ook nooit meer dorst.
En je staat bij niemand op rood.
Straks dood zijn ontslaat je bij 't leven
van de kans weer bezetters te vrezen,
kruisvaders, turken en zionisten,
zij kunnen je leven nemen, so what?
Maar nu te leven geeft een verplichting.
Die is schreeuwen: ‘verrek maar, fascisten!’
Als het moet dan roep je op straat
‘val maar dood, jij!’ tegen de vreemde soldaat.
Helpt niet? Maar het geeft enige verlichting.
Zelfs vlak voor er niets meer bestaat.
| |
[pagina 23]
| |
NijinskiHij kende pools, sprak russies en hij wist
twee woorden in een vreemde taal,
het waren voulez-vous?
Toen Waslaw Romola zag aan boord
van het schip dat van New York
naar Frankrijk voer, vroeg hij aan iemand,
voor hem een huwelijksaanzoek op te willen schrijven
en dat aan haar ter hand te willen stellen.
Toen zij dit vreemde briefje had gelezen
en opkeek van haar dekstoel zag zij
op vijftien meter afstand staan
een man die haar gespannen gadesloeg.
Die nu wat nader kwam en zijn
twee vreemde woorden plaatste:
voulez-vous?
Tot haar eigen grote verbazing
knikte zij heel bedaard van ja.
zij trouwden en niet lang daarna
gaf hij zich rustig over
aan zijn krankzinnigheid.
Na dertig jaren,
in Londen, het is april,
een dag met een bedekte lucht of regen
valt 's middags om vier uur toch even
een zonnestraal de kamer binnen
die Waslaw aanraakt.
En hij die jaren had gezwegen
zegt nu verrast: ‘mamasja! moedertje!’
Eindelijk. Meer zegt hij niet.
De nacht daarop verliet
de geest zijn lichaam in de slaap.
| |
[pagina 24]
| |
Met niets beginnenVan elke dag is weer opnieuw
de boeiendste belevenis
andermaal leven te beleven.
De lucht leunde al even
tegen mijn mond en dan herkennen
wij ademhalen. Ja dat ben ik.
Mijn eigen adem immers ken ik
nog beter dan mijn lijf,
daar moet ik altijd weer aan wennen.
En door mijn adem leeft
dat om mij heen wat leven heeft
zelfs als het dat niet wil bekennen.
Het raam is open
daar is buiten
zo ruiken bomen.
Het gras is al weer langer,
de kat daarin zien sluipen
is weten wat nu het gegeven is:
de nieuwe dag is daar
en van een nieuwe nacht al zwanger
dan zwang. Wie overleeft die wint.
Die overleeft die is de baas.
Goed, over niets, maar
ik kan mijn gang weer gaan.
|
|