Maatstaf. Jaargang 26
(1978)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1]
| ||||||||
Aan Ernest ChevalierRouen, zaterdagavond 24 juni 1837 We hebben vijf dagen vakantie gehad, gedurende welke ik het vak beoefend heb dat ik binnenkort nu al zestien jaar beoefen - ik heb geleefd, dat wil zeggen ik heb me verveeld - Maar laten we toch een uitzondering maken voor de dagen die ik met AlfredGa naar eind1. heb doorgegebracht, te weten: 1) de zondag waarop we in Radepont zijn geweest, 2) de dinsdag, waarop ik 's avonds bij hem thuis heb gedronken en gegeten. En de andere dagen, die waren als alle andere. Het water stroomde als altijd door de rivier, mijn hond heeft zoals gebruikelijk zijn prak gegeten, de mensen hebben gerend, gedronken, gegeten en geslapen en de beschaving, die gerimpelde misgeboorte van het menselijk streven, heeft rondgelopen, op trottoirs gedrenteld, in de haven heeft ze naar de stoomboten gekeken, naar de hangbrug, de hagelwitte muren en de door de politie beschermde bordelen, en onderweg heeft ze dronken en vrolijk een paar van haar overtuigingen, een flard voor goed verwelkte poëzie op de straathoeken gedeponeerd, tussen oesterschalen en koolstronken, en haar blikken afwendend van de kathedraal en kotsend op die sierlijke omtrekken heeft het al waanzinnige, verkleumde arme kind de natuur vastgegrepen en met haar nagels gekrabd, - is ze in lachen uitgebarsten en heeft hard, heel hard met een schelle, doordringende stem geschreeuwd: Ik schrijd voort. - Vergeef mij dat ik je beledigd heb - o vergeef me, want je bent een lieve dikke meid die met gebogen hoofd dwars door bloed en lijken waadt, die lacht, wanneer je verplettert, die je grote, smerige tepels aan al je kinderen aanbiedt en wier borsten nog helemaal donker en rood zijn van de kussen, die je hun duur verkoopt. - O, die goede beschaving, die beste brave slet, die de spoorwegen heeft uitgevonden, het vergif, de klisteerpompen, de roomtaartjes, het koningschap en de guillotine. - Je ziet dat ik aardig in de stemming ben voor raaskallen en geestvervoering - en waarom, Goede God, zou ik mijn pen, wanneer zij over het papier raast, tot staan brengen, haar de plotselinge overgang van de hitte van de hartstocht naar de kilte van de inktkoker laten ondergaan en haar, nu zij zweet van inspanning, een longontsteking bezorgen, die arme pen. - Nu ik niet meer schrijf, historicus ben geworden (zogenaamd), boeken lees, mij als een serieus mens gedraag en bij dat al nog koelbloedig en ernstig genoeg ben gebleven om mijzelf in de spiegel te kunnen zien zonder in de lach te schieten, ben ik maar al te gelukkig, wanneer ik mij onder voorwendsel van een brief kan laten gaan, de tijd voor mijn werk kan verkorten en het maken van mijn aantekeningen, zelfs die over Michelet,Ga naar eind2. kan uitstellen, want zelfs de mooiste vrouw is op de tafel van een snijkamer, met de darmen op haar neus, een gestroopt been en een halve sigaar op haar voet, niet erg mooi meer. O nee, het is iets treurigs, de kritiek en de studie, diep in de wetenschap doordringen om er slechts ijdelheid te vinden, het menselijk hart analyseren om er egoïsme in te vinden en de wereld begrijpen om er alleen ellende in aan te treffen. O, veel meer houd ik van zuivere poëzie, hartekreten, plotselinge | ||||||||
[pagina 2]
| ||||||||
opwellingen en verder diepe zuchten, de stemmen van de ziel, de gedachten van het hart. Er zijn dagen, dat ik de hele wetenschap van alle vroegere, hedendaagse en toekomstige kletskousen, alle dwaze eruditie van uitpluizers, vilders, filosofen, romanschrijvers, drogisten, kruideniers en academici, zou willen ruilen voor twee versregels van Lamartine of van Victor Hugo. Je ziet, dat ik nu fel anti proza, anti de rede, anti de waarheid ben geworden, want wat is het schone anders dan het onmogelijke, de poëzie anders dan barbaarsheid - het menselijk hart, en waar kan je dat hart nog vinden, wanneer het bij de meeste mensen heen en weer slingert tussen twee grootse gedachten, die menigmaal 's mensen leven vullen: fortuin maken en voor jezelf leven, dat wil zeggen je hart laten verschrompelen tussen je winkel en je spijsvertering. Beste Ernest, schrijf mij even lange brieven. Geheel de jouwe. | ||||||||
Aan Louise ColetCroisset, 6 of 7 augustus 1846 Ik ben je een eerlijke verklaring omtrent mijzelf verschuldigd, als antwoord op een bladzijde van je brief, waaruit blijkt welke illusies je over mij koestert. Het zou laf van me zijn (en lafheid is een eigenschap, die mij, in welke vorm ook, weerzin inboezemt) die nog langer in stand te houden. In mijn diepste wezen ben ik, wat men ook beweert, een potsenmaker. In mijn vroegste jeugd en in mijn jongensjaren heb ik een tomeloze liefde voor toneel gehad. Als de hemel had gewild dat ik als armer man op de wereld was gekomen, zou ik misschien een groot acteur zijn geworden. En nog steeds houd ik bovenal van de vorm, als die maar mooi is, en verder niets. Vrouwen met een te vurig hart en een al te absolute geest begrijpen die verering van de schoonheid, waar geen gevoelens aan te pas komen, niet. Zij hebben altijd een zaak, een doel nodig. Ik bewonder klatergoud evenzeer als goud. De poëzie van het klatergoud staat zelfs hoger vanwege haar treurigheid. Voor mij bestaan er op de wereld alleen mooie verzen, goed lopende, harmonieuze en zangerige zinnen, mooie zonsondergangen, maanlicht, kleurrijke schilderijen, antieke marmeren beelden en karakteristieke koppen. En verder niets. Ik zou liever TalmaGa naar eind1. dan Mirabeau geweest zijn, omdat hij in een wereld van zuiverder schoonheid heeft geleefd. - Vogels in een kooi boezemen mij evenveel medelijden in als volkeren die in slavernij leven. Van de hele politiek begrijp ik maar één ding en dat is oproer. Ik ben zo fatalistisch als een Turk en daarom geloof ik dat wat we ook doen voor de vooruitgang van de mensheid, alles of niets, het allemaal niets uitmaakt. En wat die vooruitgang betreft, van onduidelijke ideeën begrijp ik niet veel. Alles wat bij dat jargon hoort, hangt me mateloos de keel uit. Ik verafschuw de hedendaagse tirannie zeer, omdat hij een domme, zwakke, onzekere indruk op me maakt, maar ik koester een diepe verering voor de antieke tirannie, die ik beschouw als de mooiste manifestatie van de mens die er ooit geweest is. Ik ben voor alles een mens van de fantasie, de gril, van het onsamenhangende. Ik heb er lang over gedacht, en heel serieus (lach niet, dat is een herinnering aan de mooiste uren van mijn leven) om mij als renegaat in Smyrna te melden. En wat betreft datgene wat de mensen gewoonlijk het diepst raakt en wat voor mij op de tweede plaats komt, ik heb de lichamelijke liefde altijd gescheiden gehouden van die andere. Ik heb je daar de vorige keer, naar aanleiding van J.J. de spot mee zien drijven. Dat was mijn geschiedenis. Je | ||||||||
[pagina 3]
| ||||||||
bent werkelijk de enige vrouw, die ik bemin én bezeten heb. Tot nog toe leefde ik de begeerte, die door de een was gewekt, op een ander uit. Jij hebt mijn systeem te schande gemaakt, mijn systeem, mijn hart en misschien mijn karakter, dat, van nature onvolledig, altijd het onvolledige zoekt. Ik heb van mijn veertiende tot mijn twintigste van iemandGa naar eind2. gehouden zonder het haar te zeggen en zonder haar aan te raken, en daarna heb ik bijna niets van enige geslachtsdrift gemerkt. Ik heb een ogenblik gedacht dat ik zo aan mijn eind zou komen en ik dankte er de hemel voor. - Ik wou dat ik geen lichaam en geen hart had, of liever gezegd, ik wou dat ik dood was, want ik maak op deze aarde een meer dan bespottelijke indruk. Dát maakt mij wantrouwig en onzeker. Jij bent de enige, die ik heb durven willen bekoren, en misschien de enige die ik bekoord heb. Dank, dank. Maar zul je mij tot het eind toe begrijpen, zul je de last van mijn verveling, mijn hebbelijkheden, mijn grillen, mijn neerslachtige buien en mijn driftaanvallen verdragen? Je vraagt me bij voorbeeld je elke dag te schrijven en als ik het niet doe zul je me verwijten maken. Welnu, het idee dat je elke ochtend een brief van me wilt, zal me verhinderen het te doen. Laat me op mijn wijze van je houden, op de manier die mij eigen is, met wat jij mijn eigenzinnigheid noemt. Dwing mij nergens toe en ik doe alles. Begrijp me en maak me geen verwijten. Als ik je even lichtzinnig en onnozel als andere vrouwen vond, zou ik je afschepen met woorden en met beloftes, met een eed van trouw. Wat zou het me kosten? Maar ik blijf liever onder dan boven de waarheid van mijn hart. De Numidiërs, zegt Herodotos, hebben een vreemde gewoonte. Wanneer ze nog heel klein zijn, wordt hun met hete kolen het vel van de schedel geschroeid om te bewerkstelligen dat ze later minder gevoelig zullen zijn voor de hitte van de zon, die in hun land schrikwekkend is. Zij zijn dan ook van alle volkeren op aarde het gezondst. Stel je maar voor dat ik op Numidische wijze ben grootgebracht. Was het niet erg makkelijk om tegen hen te zeggen: jullie voelen niets, de zon verwarmt je niet eens. - O, wees maar niet bang, al heb ik eelt op mijn hart, daarom is het nog niet minder gevoelig. Nee, eigenlijk niet, wanneer ik mezelf goed onderzoek, vind ik mezelf niet beter dan mijn buurman. Ik heb alleen aardig wat scherpzinnigheid en enige gevoeligheid in mijn manier van doen. De avond valt. De middag is heengegaan met het schrijven van deze brief. Toen ik achttien was, heb ik na mijn terugkeer uit de Midi zes maanden lang brieven als deze geschreven aan een vrouw van wie ik niet hield.Ga naar eind3. - Dat was om me te dwingen van haar te houden, om in een serieuze stijl te schrijven. Maar nu is het precies het omgekeerde, de parallellie is volledig. - Nog een laatste woord. Ik heb in Parijs iemand die tot mijn beschikking staat, trouw tot in de dood, energiek, moedig, intelligent, een grote, heldhaftige natuur, die mij in alles gehoorzaamt.Ga naar eind4. - In geval van nood kun je evenzeer op hem als op mij rekenen. Ik verwacht je verzen morgen en je twee boeken over een paar dagen. Vaarwel, denk aan mij, ja, geef je arm een kus. Iedere avond lees ik jouw werken. Ik probeer er sporen van jou in te vinden. Soms vind ik er een paar. - Vaarwel, vaarwel, ik leg mijn hoofd op je borsten en ik kijk naar je op als naar een madonna. 11 uur 's avonds | ||||||||
[pagina 4]
| ||||||||
bij hem, die als commensaal bij hem inwoonde en die sterk de indruk wekte de vrouw des huizes te naaien. O die priesters! Ten eerste krijgen hullie beter te eten dan wij. Deze mocht zich dan niet slecht voeden, drinken deed hij beter. Onder voorwendsel dat mohammedanen geen wijn gebruiken, hijsen deze brave christenen zich vol met brandewijn. De hoeveelheid kleine glaasjes, die hier uit religieuze collegialiteit achterover wordt geslagen, is ongelooflijk. Onze gastheer was een enigszins geletterd man en omdat wij ons in het land van de Heilige Antonius bevonden, hebben we met hem over Arius, de Heilige Athanasius enz. gesproken. De brave man was verrukt. Weet je wat er aan de muur van de kamer waar we sliepen hing? een gravure voorstellende een gezicht op Quillebeuf en een andere met een gezicht op de abdij van Graville! Daar heb ik lang over gemijmerd. De huiseigenaar zelf wist niet wat die twee plaatjes voorstelden. Wanneer je zo over land reist, slaap je 's avonds in huizen van gedroogde modder met een rieten dak vol gaten, waardoor je de sterren kunt bewonderen. Bij je aankomst laat de sjeik, bij wie je logeert, een schaap slachten, de voorname lieden van de streek komen je begroeten en kussen je ieder op hun beurt de hand. Je laat je dat welgevallen met de zelfverzekerdheid van een grootsultan, vervolgens gaat het gezelschap aan tafel, dat wil zeggen iedereen met zijn gat op de vloer en allemaal rond de gemeenschappelijke schotel, waarin je met beide handen graait om vervolgens het voedsel aan stukken te scheuren, te kauwen en te boeren dat het een aard heeft. Dat is de plaatselijke beleefdheidsvorm, je moet na de maaltijd boeren. Ik breng het er slecht vanaf. Daarentegen laat ik vele winden en ruft nog meer. Terug in Benisouëf hebben wij een maal ons kruit verschoten (evenals in Siout) en wel in zó'n laag hutje dat je moest kruipen om erin te komen. Je kon er alleen gebogen in staan of je moest op je knieën zitten. Je naaide er op een stromat tussen vier muren van Nijlslib onder een dak van rietbundels, bij het schijnsel van een lamp, die in een holte in de muur was geplaatst. We hebben aan een streek, die Gebel-Zeir heet, een alleraardigst tafereel te danken. Op het topje van een berg, die over de Nijl uitziet, bevindt zich een klooster van Koptische monniken. Ze hebben de gewoonte om, zodra ze een kanja zien, van hun berg af te dalen, hals over kop in het water te plonzen en je zwemmend om een aalmoes te komen vragen. Het is een ware bestorming. Je ziet die spiernaakte knapen van de steile rotsen springen en uit alle macht op je af komen zwemmen, terwijl ze daarbij zo hard mogelijk schreeuwen: ‘batchis, batchis, cawadja christian’ = ‘Geef ons geld, meneer de christen,’ en omdat er op die plek veel grotten zijn, herhaalt de echo met de geluidssterkte van een kanon: cawadja, cawadja... Gieren en adelaars zweven boven je hoofd en de boot glijdt met zijn grote volle zeilen over het water. Op dat moment danste een van onze matrozen (de clown van het schip) spiernaakt een wellustige dans, die omschreven kan worden als een poging om in zijn eigen reet te kruipen. Om de christelijke monniken te verjagen toonde hij hun zijn pik en zijn kont en deed of hij ze op het hoofd wilde kakken en pissen (ze hadden zich aan de rand van de boot vastgeklampt). De andere matrozen riepen hun scheldwoorden toe, waarbij de namen van Allah en Mohammed herhaaldelijk vielen. Sommigen gingen hen met stokken, anderen met touwen te lijf en JosephGa naar voetnoot1. sloeg erop los met zijn keukentangen. Het was een tutti van klappen, piemels, blote achterwerken, scheldpartijen en gelach. Zodra je ze wat geld hebt gegeven, stoppen ze het in hun mond en gaan via dezelfde weg weer terug. - Als ze niet op genoemde wijze een flink pak slaag kregen, zouden ze in zo grote getale komen opdringen, dat er gevaar voor kapseizen van de boot zou zijn. Elders zijn het niet de mensen, maar de vogels die je komen bezoeken. Er is in Sheik-Saïd een santon (grafkapel gebouwd ter ere van een | ||||||||
[pagina 5]
| ||||||||
mohammedaanse heilige) waar de vogels het voedsel, dat men hun geeft, uit zichzelf deponeren. Dat voedsel is bedoeld voor de arme reizigers, die daar voorbij trekken. Maar wij, wij die Voltaire gelezen hebben, wij geloven zo iets niet.Ga naar voetnoot2. Maar men is hier nog zo achterlijk! Er wordt zo weinig Béranger gezongen! (‘Wat, meneer, is men dan niet begonnen deze landen enige beschaving bij te brengen? doet de vlucht van het spoorwegwezen er zich dan niet gevoelen? hoe staat het er met het lager onderwijs? enz.). Zodat, wanneer je die kapel passeert, alle vogels de boot komen omringen en neerstrijken in het want... je kruimelt wat brood voor ze, ze cirkelen rond, pikken uit het water op wat je ze hebt toegeworpen en verdwijnen. Ik heb in Keneh iets fatsoenlijks gedaan, iets dat naar ik hoop je goedkeuring zal wegdragen: we hadden voet aan wal gezet om enige voorraad in te slaan en we liepen rustig, neus in de wind, rond in de bazars terwijl we de ons omringende geur van sandelhout opsnoven, toen wij plotseling na een hoek omgeslagen te zijn op de hoerenbuurt stuitten. Stel je voor, vriend, vijf, zes kromme straten met ongeveer vier voet hoge huisjes, gebouwd van grijze gedroogde rivierklei. Voor de deuren stonden vrouwen of ze zaten op matten. De negerinnen droegen hemelsblauwe gewaden, anderen waren in het geel, in het wit of in het rood, - wijde gewaden die in de warme wind bewogen. Daarbij geuren van kruiden; en op hun halfnaakte boezem lagen snoeren gouden piasters, die, wanneer zij een beweging maakten, rinkelden als de kettingen van een kar. Ze roepen je met slepende stem: ‘Cawadja, cawadja’, hun witte tanden glanzen onder hun rode en zwarte lippen en hun bronzen ogen rollen als wentelende wielen. - Ik heb in die kontreien gewandeld en nogmaals gewandeld, terwijl ik ze allemaal batchi's gaf en me liet roepen en aanklampen; ze klemden me om mijn middel en wilden me in hun huisje slepen... Zet daar nog een zon boven. Welnu! ik heb niet genaaid (de jeugdige Du Camp volgde mijn voorbeeld niet), expres, willens en wetens, om de weemoed van dat tafereel te behouden en te bewerkstelligen dat het zich dieper in mij vast zou hechten. Ik ben dan ook vertrokken met een verblindende indruk die ik heb weten te bewaren. Er is niets mooiers dan die vrouwen, die je roepen. Als ik genaaid had, zou een ander beeld zich op dit ene gehecht hebben en er de schoonheid van hebben afgezwakt. Ik heb niet altijd zo'n stoïcijnse artisticiteit in acht genomen. In Esneh heb ik vijf maal mijn kruit verschoten en me drie maal laten pijpen. Ik zeg het onomwonden en zonder omhaal. Ik voeg eraan toe dat ik ervan genoten heb. Kuchuk-Hanem is een zeer beroemde courtisane. Toen we bij haar huis kwamen (het was twee uur in de middag), stond ze ons op te wachten, haar vertrouwelinge was 's morgens met de kanja gekomen, geëscorteerd door een over het hele lijf met gele henna bespikkeld schaap met een zwartfluwelen muilkorf op haar snoet, dat achter haar aanliep als een hondje. Het was heel dwaas. Ze had net een bad genomen. Een grote fez, waarvan de uitwaaierende kwast op haar brede schouders viel en waarop zich een plak goud met een groene steen bevond, bedekte haar kruin, waarvan het haar op haar voorhoofd in zeer dunne vlechten was gevlochten, die in haar nek bijeen kwamen; met het onderlijf verborgen in enorme roze broeken en haar spiernaakte bovenlichaam bedekt met violet gaas, stond zij boven aan de trap, de zon in de rug en tekende zich in haar volle lengte af tegen het blauw van de hemel dat haar omringde. - Het is een keizerlijk wijf, forse deten, goed in het vlees, met gekloofde neusgaten, enorme ogen en schitterende knieën, en bij het dansen kreeg zij dekselse plooien in het buikvlees. Eerst parfumeerde ze onze handen met rozewater. Haar boezem geurde naar zoete terebintenhars. Erop droeg zij een driedubbele gouden ketting. De muzikanten werden geroepen en er werd gedanst. Ze danste een stuk minder goed dan de beroemde Hassan over wie ik je verteld heb. | ||||||||
[pagina 6]
| ||||||||
Maar toch was het in bepaald opzicht zeer aangenaam en in een ander opzicht zeer stijlvol. Over het algemeen dansen mooie vrouwen slecht. Ik maak een uitzondering voor een Nubische, die we in Assouan hebben gezien. Maar dat is geen Arabische dans meer, het is woester en driftiger. Dat gaat meer de kant van tijgers en negers op. 's Avonds zijn we naar Kuchuk-Hanem teruggekeerd. Er waren vier vrouwen, die dansten en zongen, zogeheten aluma's (het woord aluma betekent geleerde, blauwkous. Hoer dus als het ware, hetgeen maar weer bewijst, meneer, dat in alle landen vrouwen die zich met literatuur bezig houden...!!!). Het festijn heeft van zes uur tot half elf geduurd, het geheel afgewisseld met naaipartijen in de pauze's. Twee rebekspelers, die op de grond zaten, lieten onophoudelijk hun instrument krassen. Toen Kuchuk zich uitkleedde om te dansen, werden zij met een lap van hun tulband geblinddoekt, opdat ze niets zouden zien. Die schroomvalligheid maakte een huiveringwekkende indruk op ons. Ik bespaar je iedere beschrijving van het dansen: dat is tot mislukken gedoemd. Er zijn gebaren nodig om je daar een idee van te geven, en dan nog! Ik heb er een hard hoofd in! Toen we moesten gaan, ben ik gebleven. Kuchuk drong er niet op aan ons 's nachts bij zich in huis te houden uit angst voor dieven, die zouden kunnen komen als ze wisten dat er vreemdelingen bij haar waren. Maxime is geheel alleen op een divan blijven liggen en ik ben naar beneden gegaan, de slaapkamer van Kuchuk in. We zijn op haar palmhouten bed gaan liggen. Er brandde een lichtje in een antiek uitziende lamp die aan de muur hing. In een naburig vertrek praatten leden van haar lijfwacht met het dienstmeisje, een Abessijnse negerin, op wier armen sporen van de pest te zien waren. Haar hondje sliep op mijn zijden jasje. Ik heb haar als een razende afgezogen; haar lichaam baadde in het zweet, ze was moe van het dansen en ze had het koud. - Ik heb mijn bontjas over haar heengelegd en ze is in slaap gevallen, haar vingers verstrengeld met de mijne. En ik, ik heb bijna geen oog dicht gedaan. Ik heb die nacht intens en eindeloos mijmerend doorgebracht. Daarom was ik gebleven. En terwijl ik toekeek hoe dat mooie schepsel met haar hoofd op mijn arm lag te snurken, dacht ik aan de nachten, die ik in de Parijse bordelen heb doorgebracht, aan een hoop oude herinneringen... en aan deze vrouw, aan haar dans, haar stem die liederen zong waarvan ik de woorden niet kon onderscheiden en die voor mij geen betekenis hadden. Dat heeft zo de hele nacht geduurd. Om drie uur ben ik opgestaan om op straat te gaan pissen; de sterren straalden. De hemel was helder en zeer hoog. Zij werd wakker, is een pot gloeiende kolen gaan halen en heeft zich, daaromheen gehurkt een uur lang verwarmd en is toen weer naar bed gegaan en in slaap gevallen. Wat het klaarkomen betreft, dat ging goed. De derde keer vooral was onstuimig, en de laatste gevoelvol. We hebben daar veel tedere dingen tegen elkaar gezegd en op het eind omhelsden we elkaar triest en verliefd. 's Morgens om zeven uur zijn we vertrokken. Ik ben helemaal alleen (samen met een matroos) onder palmen en gassi's gaan jagen. De natuur was mooi. Arabieren, ezels en buffels trokken naar de velden. De wind blies in de dunne takken van de gassi's. Het floot als in het riet. De bergen waren roze, de zon kwam op, mijn matroos liep voor me uit, bukte zich om onder de struiken door te komen en wees zwijgend naar de tortelduiven die hij op de takken zag. Ik heb er maar één getroffen: ik zag ze niet. Ik liep maar door en dacht aan ochtenden als deze... aan één onder andere, bij de markies van Pomereu, in le Héron, na een bal. Ik was niet naar bed gegaan en 's morgens was ik op de vijver gaan roeien, helemaal alleen, in mijn schooluniform. De zwanen keken hoe ik voorbijgleed en de bladeren van de heesters vielen terug in het water. Het was een paar dagen voor de school weer begon; ik was vijftien. | ||||||||
[pagina 7]
| ||||||||
Toen ik alles wat ik je net verteld heb in mij opzoog, was jij voortdurend aanwezig, arme kerel. Het was als een permanente mosterdpleister, die mijn geest deed jeuken en de etter eruit deed stromen, waardoor zij nog meer geïrriteerd raakte. Het speet me (zwak gezegd) dat jij er niet bij was, ik genoot voor jou en voor mij, mijn opwinding was voor twee en jouw deel was groot genoeg, wees maar gerust. | ||||||||
Aan Louis BouilhetConstantinopel, 14 november 1850 Als ik je alles kon schrijven wat ik naar aanleiding van mijn reis bedenk, ik bedoel als ik op het moment dat ik mijn pen pak de dingen hervond die steeds bij me opkomen en waarvan ik bij mezelf zeg: ‘dat zal ik hem schrijven,’ dan zou je misschien echt amusante brieven krijgen. Maar val dood, het verdwijnt allemaal als sneeuw voor de zon, zodra ik mijn schrijfmap pak. Maar goed, laten we zien wat de pot schaft, kome wat er komen mag. Over Constantinopel ten eerste, waar ik gisterochtend ben aangekomen, vertel ik je vandaag niets, behalve dat ik getroffen ben door het idee van FourierGa naar eind1. dat het later de hoofdstad van de wereld zal worden. - Het is werkelijk verpletterend qua mensdom. Dat gevoel van overweldiging, dat jij bij je aankomst in Parijs kreeg, dringt hier door tot in je botten wanneer je zij aan zij loopt met zo veel onbekende mensen, van Pers en Indiër tot en met Amerikaan en Engelsman, zo veel afzonderlijke individuen dat jouw persoonlijkheid door hun enorme hoeveelheid wordt platgedrukt. En verder is het een reusachtig grote stad, je verdwaalt in de straten, je ziet er het begin en het eind niet van. De begraafplaatsen zijn wouden die zich midden in de stad bevinden. Wanneer je van de top van de Galatatoren kijkt naar al die moskeeën (naast en tussen de Bosporus en de Gouden Hoorn, die allebei vol met schepen liggen), kunnen de huizen ook met vaartuigen vergeleken worden, zodat je een roerloze vloot krijgt waarvan de minaretten de masten van de zeeschepen zijn (een beetje verwarde zin, maar we gaan verder). We hebben door de straat van de mannenbordelen gewandeld (daar hebben we het bij gelaten). Ik heb schandknapen suikergoed zien kopen van het geld dat zij met hun kont verdiend hadden, zodat de anus de maag schonk wat de laatste meestal aan de eerste levert. Beneden in de woningen klonk muziek van een schrille viool en er werd de romaïka gedanst. Die jongemannen zijn meestal Grieken; zij dragen het haar lang. Morgen krijg ik jouw naam, Loué Bouilhette (Turkse uitspraak), geschreven in gouden letters op blauw papier. Dat geschenk is bedoeld om je slaapkamer op te sieren. - Het zal je, wanneer je er in je eentje naar kijkt, eraan herinneren hoezeer ik je in mijn reis betrokken heb. Na ons bezoek aan de malims (= schrijvers), waar we het papier, de versieringen en de prijs van genoemd plakkaat hadden besproken, zijn we de duiven van de Bajazetmoskee Raan voeren. Ze leven bij honderden op de binnenplaats van de moskee; graankorrels voor ze strooien is een vrome daad. Wanneer je aankomt, strijken ze van alle kanten van de moskee, van de kroonlijsten, de daken en de kapitelen neer op de plavuizen. De haven heeft ook zijn eigen vogels. Je ziet de aalscholvers tussen de schepen en de kaïks vliegen en op de baren rusten. - Op de daken van de huizen bevinden zich ooievaarsnesten, die 's winters verlaten zijn. - Op de begraafplaatsen grazen rustig geiten en ezels en 's nachts komen er de Turkse hoeren om zich door de soldaten te laten naaien. De oosterse begraafplaats is een van de mooie dingen van het Oosten. Het | ||||||||
[pagina 8]
| ||||||||
heeft niet dat hemeltergende karakter dat dit soort instituut bij ons heeft. Geen muur, geen sloot, geen afscheiding of een of andere omheining. Je komt ze zomaar tegen, op het platteland of in een stad, opeens en overal als de dood zelf, zij aan zij met het leven en zonder dat je er op verdacht bent. Je loopt over een begraafplaats zoals je door een bazar loopt. Alle graven zijn eender. Ze verschillen alleen in ouderdom. Naarmate ze ouder worden zakken ze dieper weg en verdwijnen, gelijk de herinnering aan de gestorvenen (zou Chateaubriand zeggen). De cypressen die er staan zijn reusachtig groot. Zodoende baadt het schilderachtige plekje in een vredig groen licht. Wat schilderachtige plekjes betreft, hier in Constantinopel kun je pas met recht zeggen: Wat een schilderachtig plekje! o! wat een mooi gezicht! Maar ik zie niet hoe ik het met Le Havre zou kunnen vergelijken. Je moet dan weten, geachte heer, dat ik in Beyrouth (ik merkte het in Rhodes, land van de draak) vii sjankers heb opgelopen, dewelke zich uiteindelijk in twee en ten slotte in één gezwel hebben verenigd. Daarmee heb ik de weg van Marmorisse naar Smyrna te paard afgelegd. Iedere avond en ochtend verbond ik mijn ongelukkige jongeheer. Ten slotte is het genezen. Over een paar dagen is de wond geheeld. Ik neem mezelf tot het uiterste in acht. Ik verdenk een Maronitische van dit geschenk, maar misschien was het een Turks meisje. Was het de Turkse of de Christin, wie van de twee? probleem? gedachte!!! ziedaar één van de kanten van het oosterse vraagstuk waar de Revue des Deux-Mondes geen flauw verboeden van heeft. We hebben vanmorgen ontdekt dat young Sassetti een druiper heeft (van Smyrna) en gisteravond heeft Maxime, hoewel hij in geen zes weken meer genaaid heeft, een dubbele ontvelling bij zichzelf ontdekt, die volgens mij verdacht veel weg heeft van een tweekoppige sj anker. Als het er een is, dan is het de derde sief die hij sinds we op weg zijn te pakken heeft. Niets is zo gezond als reizen. Hoe staat het met de Muze? Ik verwachtte hier een brief van je te vinden en daarin iets in verzen. Hoe gaat het met China?Ga naar eind2. Wat lees je? Wat doe je? Wat wil je graag zien! Wat mijzelf betreft, ik weet niet waar ik literair gesproken aan toe ben. Ik voel me soms heel nietig (zwak gezegd); maar soms ook stroomt en circuleert de voorgeborchtelijke stijl (in voorgeborchtelijke, gasachtige toestand) in mij rond met bedwelmende warmte. En dan zakt het weer weg. Ik denk erg weinig na, bij tijd en wijle droom ik zo'n beetje. - Mijn manier van observeren is in de eerste plaats van morele aard. Ik heb nooit een vermoeden gehad van die kant van het reizen. De psychologische, menselijke en komische kant is overvloedig. Je komt schitterende koppen tegen, levens zo kleurrijk en glanzend dat je ogen ervan knipperen, en zeer gevarieerd in vodden en borduurwerk, en rijk aan viezigheid, winkelhaken en galons. - En op de bodem steeds weer die aloude, onveranderlijke, onwrikbare schurkachtigheid. Dat is de grondslag. O! wat krijg je op dat gebied niet allemaal te zien. Ik werp van tijd tot tijd, wanneer ik in een stad ben, een blik in een krant. We staan er fraai voor, krijg ik de indruk. We dansen niet op een vulkaan, maar op een secreetplank die, naar ik meen, behoorlijk rot is. De maatschappij zal binnenkort verzuipen in de stront van 19 eeuwen en er zal flink geschreeuwd worden. Met idee de kwestie te bestuderen houdt me bezig. Ik heb zin (vergeef me mijn verwaandheid) om het allemaal als een citroen met mijn handen uit te knijpen om er de inhoud van mijn glas mee te verzuren. Ik heb zin om mij na mijn terugkeer in de socialisten te verdiepen en in toneelvorm iets heel moois, kluchtigs en natuurlijk onpartijdigs te schrijven. De woorden liggen op mijn tong en de kleuren zitten in mijn vingers. Dat onderwerp dringt sterker naar voren dan veel andere die qua opzet duidelijker omlijnd zijn. Over onderwerpen gesproken, ik heb er drie die misschien allemaal op hetzelfde neerkomen en dat zit me behoorlijk dwars: 1) Een nacht van Don Juan, waar ik in het lazaret van Rho- | ||||||||
[pagina 9]
| ||||||||
des op ben gekomen; 2) de geschiedenis van Anubis, de vrouw die zich door de godheid wil laten naaien. - Dat is het verhevenste, maar het stelt me voor gruwelijke problemen; 3) mijn Vlaamse roman over het meisje dat maagdelijk en mystiek sterft tussen haar vader en haar moeder in een provinciestadje achter in een tuin waarin kool en vruchtboompjes groeien, en bij een riviertje dat even groot is als de Eau de Robec. - Wat me dwars zit, is de ideeënverwantschap tussen die drie schema's. In het eerste de onstilbare liefde in de dubbele vorm van zowel aardse als mystieke liefde. In het tweede dezelfde geschiedenis, alleen wordt erin genaaid en de aardse liefde is er minder verheven doordat ze concreter is. In het derde zijn ze in één persoon verenigd, en de ene liefde leidt tot de andere; mijn heldin crepeert alleen ten gevolge van religieuze masturbatie na de digitale beoefend te hebben. Helaas! ik heb de indruk dat je, wanneer je kinderen die nog geboren moeten worden zo goed ontleedt, je hem niet meer omhoog kunt krijgen om ze te verwekken. Mijn metafysische helderheid beangstigt me. Toch moet ik daar uit zien te komen. Ik heb voor mezelf de behoefte mijzelf te tonen wat ik waard ben. Om rustig te kunnen leven moet ik mij een mening omtrent mezelf vormen, een duidelijke mening die mij zal helpen mijn krachten op verantwoorde wijze te gebruiken. Ik moet aard en grenzen van mijn terrein kennen alvorens tot ploegen over te gaan. Ik voel ten aanzien van mijn innerlijke literaire toestand wat iedereen op onze leeftijd ten aanzien van het maatschappelijk leven voelt: Ik voel de behoefte mij te settelen. | ||||||||
Aan Louise ColetCroisset, vrijdagavond, 16 januari 1852 Wat me mooi lijkt, wat ik zou willen schrijven, dat is een boek over niets, een boek zonder banden met de buitenwereld dat door de innerlijke kracht van zijn stijl overeind zou blijven zoals de aarde blijft zweven zonder ondersteund te worden, een boek dat geen onderwerp heeft of tenminste, waarin het onderwerp bijna onzichtbaar is, als zo iets moge lijk is. De mooiste werken zijn die met de minste inhoud; hoe dichter de uitdrukking de gedachte benadert, hoe beter het woord eróp past en verdwijnt, des te mooier is het. Ik geloof dat daar de toekomst van de Kunst ligt. Ik zie de Kunst, naarmate zij groeit, steeds etherischer worden, te beginnen met de Egyptische tempelvoorhallen naar de Gotische spitsbogen, en van de gedichten van twintigduizend verzen van de Indiërs naar de korte opwellingen van Byron. Wanneer de vorm gemakkelijk wordt, wijkt ze terug; ze verlaat iedere liturgie, iedere regel, iedere maat; zij ruilt de epiek voor de roman, het vers voor het proza; zij kent geen enkele orthodoxie meer en is vrij als de individuele wil die haar voortbrengt. Die geleidelijke bevrijding van het stoffelijke vind je overal terug en de regeringen volgen die ontwikkeling ook, te beginnen met de oosterse tirannieën met als eindpunt de toekomstige socialistische staten. Daarom zijn er geen mooie of lelijke onderwerpen en daarom zou je bijna uit het oogpunt van de zuivere Kunst als axioma kunnen stellen dat er niet één is, omdat de stijl op zichzelf al een absolute manier is om de dingen te beschouwen. | ||||||||
[pagina 10]
| ||||||||
vijf uur 's ochtends naar bed gegaan en gisteren om drie uur. Sinds afgelopen maandag heb ik al het andere laten liggen en heb ik de hele week uitsluitend en alleen keihard aan mijn Bovary gewerkt, want het verveelde me dat ik niet vooruit kwam. Ik ben nu bij mijn balGa naar eind1. gekomen waar ik maandag aan begin. Ik hoop dat dat beter zal gaan. Ik heb sinds we elkaar gezien hebben zegge en schrijve 25 bladzijden geschreven (25 bladzijden in zes weken). Ze waren niet makkelijk klein te krijgen. Morgen lees ik ze voor aan Bouilhet. Wat mij betreft, ik heb er zo lang op gewerkt, ze herschreven, gewijzigd en omgewerkt dat ik er op het ogenblik geen touw meer aan vast kan knopen. Toch geloof ik dat ze overeind blijven. Je hebt het over je moedeloze buien: als je de mijne eens meemaakte! Ik weet niet waarom de armen me niet soms van het lijf vallen en mijn kop niet in pap verandert van vermoeidheid. Ik leid een hard bestaan, ontdaan van iedere uiterlijke vreugde, en het enige dat me staande houdt is een soort van permanente razernij die soms huilt van machteloosheid, maar die niet aflaat. Ik houd van mijn werk op een koortsachtige en perverse manier, zoals een asceet van het boetekleed dat over zijn buik schuurt. Soms, wanneer ik leeg ben, wanneer de woorden niet willen komen, wanneer ik na lange bladzijden te hebben volgekrabbeld, ontdek dat ik geen enkele zin geschreven heb, val ik neer op mijn divan en blijf apathisch liggen, in een innerlijk moeras van verveling. Dan haat ik mezelf en verwijt ik me die waanzinnige hoogmoed die me hijgend een hersenschim doet najagen. Een kwartier later is alles weer anders; mijn hart bonst van vreugde. Afgelopen woensdag moest ik opstaan om mijn zakdoek te pakken; de tranen stroomden over mijn wangen. Ik was al schrijvend ontroerd geraakt, ik voelde een diep genot, én door het ontroerende van mijn idee, én door de zin die het idee weergaf én door de voldoening die zin gevonden te hebben. Tenminste, ik geloof dat er van al die dingen wel iets terug te vinden was in die emotie waarin de zenuwen welbeschouwd een belangrijker rol speelden dan de rest. Er zijn trouwens in die orde verhevener emoties; dat zijn die waarin het zinnelijk element niet meetelt, zozeer zijn ze onafhankelijk van iedere individualiteit, van iedere menselijke relatie. Ik heb een paar keer (in mijn lichtste dagen) bij het schijnsel van een vervoering die mijn huid van mijn hielen tot mijn haarwortels deed rillen, even een geestestoestand beleefd die op die manier boven het leven uitsteeg en waarvoor roem geen betekenis had en geluk zelfs overbodig was. Als je hele omgeving eens in plaats van voortdurend samen te zweren om je in modderpoelen te verstikken, zoals de natuurlijke gang van zaken is, je integendeel een gezond leven liet leiden, wie weet of het dan niet mogelijk zou zijn om voor de esthetiek terug te vinden wat het stoïcisme voor de moraal heeft bedacht? De Griekse kunst was geen kunst; het was de fundamentele lichaamsgesteldheid van een heel volk, van een heel ras, van het land zelfs. De bergen hadden er heel andere lijnen en ze waren van marmer ten behoeve van de beeldhouwers enz. De tijd van het Schone is voorbij. De mensheid, die er misschien op terug zal komen, bedankt er voorlopig voor. Hoe verder de Kunst zal voortschrijden, hoe wetenschappelijker ze zal zijn, precies zoals de wetenschap artistiek zal worden. Ze zullen elkaar allebei weer aan de top ontmoeten na aan de basis uiteen te zijn gegaan. Geen menselijk denken kan voorzien onder welke verblindende psychische zonnen de werken van de toekomst zullen ontluiken. Intussen zitten we in een duistere gang; we tasten rond in het donker. We missen een hefboom; de aarde glijdt onder ons weg; wij allemaal, literatoren en knoeiers die we zijn, missen het steunpunt. Wat heeft het voor nut? Aan welke behoefte beantwoordt dat gebabbel? Tussen de massa en ons bestaat geen enkele band. Jammer voor de massa, jammer voor ons vooral. Maar omdat alles zijn reden heeft en omdat de gril van een eenling mij | ||||||||
[pagina 11]
| ||||||||
even rechtmatig lijkt als de wens van een miljoen mensen en die gril even veel plaats in de wereld kan innemen, moeten wij voor onze roeping leven, ongeacht de feitelijkheden en onafhankelijk van de mensheid die ons verloochent, en moeten we in onze ivoren toren klimmen en daar eenzaam in onze dromen verkeren, als hoeri's gehuld in wolken parfums. Soms voel ik te midden van mijn grootste voldoeningen een grote verveling, een grote leegte, twijfels die me toegrijnzen. Welnu! ik zou dat allemaal voor geen goud willen ruilen, omdat ik naar eer en geweten vind dat ik mijn plicht doe, dat ik aan een hogere lotsbeschikking gehoorzaam, dat ik het Goede doe en dat ik op de Juiste Weg ben. Laten we het een beetje over Graziella hebben. Het is een middelmatig boek, alhoewel het beste prozawerk van Lamartine.Ga naar eind2. Er zitten mooie details in: de oude visser die op zijn rug ligt terwijl de zwaluwen langs zijn slapen scheren, Graziella die haar amulet aan het bed hangt en die koraal bewerkt, een paar mooie natuurvergelijkingen als evenzovele lichtflitsen, die aan een knipperend oog doen denken: dat is ongeveer alles. Maar, om het duidelijk te zeggen, neukt hij haar nu eigenlijk of neukt hij haar niet? Dat zijn geen menselijke wezens, maar poppen. Wat mooi is dat toch, die liefdesgeschiedenissen waarin het voornaamste zo met geheimzinnigheid omgeven is dat je niet weet wat je er van moet denken, want de seksuele daad wordt stelselmatig naar de achtergrond geschoven, net als drinken, eten, pissen enz.! Daar heb je nu een kerel die voortdurend met een vrouw leeft die van hem houdt en van wie hij houdt, en nooit één begeerte! Geen onreine wolk komt dat blauwige meer verduisteren! O huichelaar! Als hij het echte verhaal had verteld, dat zou een stuk mooier geweest zijn! Maar de waarheid vraagt om een hariger mannetjesdier dan meneer de Lamartine. Het is namelijk makkelijker een engel te beschrijven dan een vrouw: de vleugels verbergen de bochel. Iets anders: in een vlaag van wanhoop bezoekt hij Pompeï, de Vesuvius enz., wat tussen haakjes een uiterst intelligente manier was om enige kennis te vergaren. En daar kom je geen woord van ontroering tegen, terwijl we in het begin een lofzang hebben moeten aanhoren op de Sint-Pieter, een ijskoud en bombastisch bouwwerk, maar een bouwwerk dat je verplicht bent te bewonderen. Zo hoort dat, het is de conventie. Niets in dat boek grijpt je diep aan. Het zou mogelijk geweest zijn de lezer mee te laten huilen met Cecco, de versmade neef. Maar nee. En aan het eind niets hartverscheurends; die bewuste verheerlijking van de eenvoud (van de armen enz.) ten nadele van de glans van de rijkdom bij voorbeeld, en de verveling van de grote steden. Maar Napels is helemaal niet vervelend. Er zijn daar bekoorlijke wijfjes, en niet duur. De heer de Lamartine zou er als eerste gebruik van maken en die meiden zijn in de rue de Tolède even dichterlijk als op de Margellina. Maar nee, je moet conventioneel, vals zijn. Het moet geschikt zijn voor de dame's. O leugen! o leugen! Wat ben je dom! Het zou mogelijk geweest zijn om met dat verhaal een mooi boek te maken door ons te laten zien wat er echt gebeurd is: een jongeman gaat in Napels toevallig, tussen andere amusementen door, met de dochter van een visser naar bed en stuurt haar vervolgens weer de straat op; het meisje gaat niet dood, maar berust erin, wat gewoner en bitterder is. (Zo is het lot van Candide voor mij het overtuigende bewijs van een eersterangs genialiteit; in die kalme conclusie, stompzinnig als het leven zelf, herken je de klauw van de leeuw.) Maar dat zou een onafhankelijkheid van karakter vereist hebben die Lamartine mist, die klinische kijk op het leven, bedoel ik, die Waarheidsbeschouwing die als enige in staat is grote ontroering te wekken. Over ontroering gesproken, nog een laatste opmerking: hij heeft vóór het gedicht aan het slot de moeite genomen ons te vertellen dat hij het in één adem en wenend geschreven heeft. Wat een fraai poëtisch procédé! Ja, ik herhaal het, toch zat er een mooi boek in dat verhaal. | ||||||||
[pagina 12]
| ||||||||
Aan Louise ColetDonderdagnacht, 1 uur, 17 december 1852 Merk je wel hoe moralistisch ik word! Is dat een teken van ouderdom? Maar ik zie in ieder geval steeds meer in de zedenkomedie. Ik heb soms een gruwelijke neiging om de mensheid uit te kafferen en ik zal dat op een mooie dag ook doen, over een jaar of tien, in een of andere lange, breed opgezette roman; ondertussen is er weer een oud idee bij me opgekomen, te weten dat van mijn Woordenboek van conventionele ideeën (weet je wat dat is?). Vooral het voorwoord windt me zeer op en zoals ik het in mijn hoofd heb (het zou een heel boek worden), zou geen enkele wet me moeilijkheden kunnen bezorgen, hoewel ik er alles in zou aanvallen. Het zou de historische verheerlijking worden van alles wat men goedkeurt. Ik zou er in aantonen dat de meerderheden altijd gelijk hebben gehad en de minderheden altijd ongelijk. Ik zou alle grote mannen ten offer brengen aan de imbecielen en alle martelaren aan de beulen en dat in een zwaar overdreven stijl vol vuurwerk. Zo zou ik, wat makkelijk genoeg is, voor de literatuur vaststellen dat het middelmatige dat immers binnen ieders bereik is, het enige rechtmatige is en dat dus iedere vorm van originaliteit gehoond dient te worden als zijnde gevaarlijk, onzinnig enz. Die apologie van de menselijke laagheid in al zijn facetten, van begin tot eind ironisch en knarsend, vol citaten, bewijzen (die het tegendeel zouden bewijzen) en huiveringwekkende teksten (dat zou makkelijk zijn) is geschreven, zou ik dan zeggen, met het doel eens en voor al af te rekenen met welk buitenissigheden dan ook. Ik zou daarmee het hedendaagse demokratische gelijkheidsidee zoals dat neergelegd is in de uitspraak van Fourier dat grote mannen overbodig zullen worden, dicht benaderen; en met dat doel, zou ik dan zeggen, is dit boek geschreven. Je zou er dus, in alfabetische volgorde en over alle mogelijke onderwerpen, alles in vinden wat je in gezelschap moet zeggen om voor een fatsoenlijke en beminnelijk mens door te gaan. Zo zou je bijvoorbeeld vinden:
Ik geloof dat het geheel zwaar op de maag van de lezer zou liggen. Het zou zo moeten zijn dat er in het hele boek geen woord van mezelf stond en dat je, wanneer je het eenmaal gelezen had, niet meer zou durven praten uit angst vanzelf één van de zinnen die erin staan uit te spreken. Een paar onderwerpen zouden zich overigens mooi lenen voor schitterende uitweidingen zoals bij voorbeeld: man, vrouw, vriend, politiek, zeden, en magistraat. Je zou trouwens in een paar regels enige types kunnen schetsen en niet alleen laten zien wat je moet zeggen maar ook welke indruk je moet maken. | ||||||||
Aan Edmond en Jules de GoncourtParijs, eerste dagen van mei 1861 Maandag zal de plechtigheidGa naar eind1. plaatsvinden. Griep of geen griep. Maakt niet uit. Godverdomme! En ik vraag vergeving voor het feit dat ik jullie zo lang heb laten wachten. Ziehier het programma: | ||||||||
[pagina 13]
| ||||||||
Komt jullie dat goed uit? Je Gustave.
Stiptheid en geheimhouding! | ||||||||
Aan George SandCroisset, zondagavond, 27 november 1870 Ik leef nog, dierbare geëerde collega, maar daar is dan ook alles mee gezegd, zo triest ben ik! Ik heb u niet eerder geschreven, omdat ik op nieuws van u wachtte. Ik wist niet waar u was. We wachten al zes weken lang iedere dag op het bezoek van de hh Pruisen. We spitsen de oren wanneer we in de verte het gebulder van kanonnen menen te horen. Ze hebben Seine-Inférieure in een straal van veertien tot twintig mijl omsingeld. Ze zijn zelfs dichterbij, want ze houden Le Vexin bezet dat ze volledig verwoest hebben. Wat een verschrikkingen. Het is om ervan te blozen dat je mens bent. Als we bij de Loire een overwinning kunnen behalen, zal hun verschijning nog even op zich laten wachten. Maar zullen we die overwinning behalen? Wanneer ik enige hoop krijg, probeer ik die te onderdrukken, en toch, diep in mezelf, kan ik ondanks alles niet nalaten nog een beetje hoop te koesteren, een heel klein beetje! Ik geloof dat er in Frankrijk geen triester mens dan ik te vinden is. (Alles hangt af van iemands gevoeligheid.) Ik sterf van verdriet, dat is de zuivere waarheid, en pogingen om mij te troosten irriteren me. Wat me pijn doet is 1) de wreedheid van de mensen; 2) de overtuiging dat we een stompzinnig tijdperk tegemoet gaan. De mensen zullen utilitaristisch worden, militaristisch, Amerikaans en katholiek, zeer katholiek! u zult het zien! De oorlog met Pruisen betekent het einde en de vernietiging van de Franse Revolutie. Maar als wij nu eens als overwinnaars uit de strijd kwamen, zult u zeggen. Die veronderstelling is strijdig met alle precedenten uit de geschiedenis. Heeft u ooit het Zuiden het Noorden zien verslaan en de katholieken de protestanten zien overheersen? Het Latijnse ras ligt op sterven. Het zal Frankrijk vergaan zoals het Spanje en Italië vergaan is, en het proletendom zal zijn intrede doen. Wat een ineenstorting! wat een neergang! wat een ellende! wat een gruwelen! Wie kan er nog in vooruitgang en beschaving geloven bij alles wat er gebeurt? Dient de wetenschap dan nergens toe? want de gruwelen die dat volk met al zijn geleerden begaat, zouden de Hunnen niet misstaan, en erger dan dat zelfs, want die gruwelen zijn stelselmatig, koel en weloverwogen en een verontschuldiging op grond van hartstocht of honger is er niet. Waarom verafschuwen ze ons zo verschrikkelijk? Voelt u zich niet als verpletterd onder de haat van veertig miljoen mensen? Die enorme helse afgrond maakt me duizelig. De kant en klare zinnen ontbreken niet: ‘Frankrijk zal er weer boven op komen! Wij moeten niet wanhopen! Het is een heilzame kastijding! De verwildering van onze zeden was werkelijk te groot geworden! enz.’ O! eeuwige dwaasheid! Nee! van zo'n klap herstel je niet! Ik voel dat ik tot in mijn diepste wezen geraakt ben. Als ik twintig jaar jonger was, zou ik dat misschien niet allemaal denken, en als ik twintig jaar ouder was, zou ik me erbij neerleggen. Arm Parijs! ik vind het heldhaftig. Maar als we er terugkomen, zal het Parijs niet meer zijn. Alle vrienden die ik er had, zijn dood of | ||||||||
[pagina 14]
| ||||||||
verdwenen. Ik heb geen centrum meer. De literatuur lijkt me een ijdele en overbodige zaak. Zal ik ooit in staat zijn nog iets te produceren? Het is mij onmogelijk me ergens mee bezig te houden. Ik slijt mijn dagen in een sombere, verslindende ledigheid. Mijn nicht Caroline is in Londen. Mijn moeder wordt met het uur ouder. Ik overnacht van maandag tot en met donderdag in Rouen om de eenzaamheid van het platteland te vermijden. Daarna komen we hier weer terug! O! kon ik maar naar een land vluchten waar je geen uniformen ziet, waar je geen trommels hoort, waar niet over slachtpartijen wordt gesproken, waar je niet verplicht bent om staatsburger te zijn! Maar de aarde is voor ons arme mandarijnen onbewoonbaar geworden! Vaarwel, dierbare, geëerde collega. Denk aan mij en schrijf me. Ik geloof dat ik me sterker zou voelen als u bij me was. Omhels al de uwen van me. En voor u alle liefs van uw oude troubadour. | ||||||||
Aan George SandCroisset, 30 april 1871 Dierbare, geëerde collega, Ik zal meteen uw vragen over mij persoonlijk beantwoorden. Nee, de Pruisen hebben mijn woning niet geplunderd. Ze hebben een paar onbelangrijke dingetjes gegapt, een toiletdoos, een portefeuille en enkele pijpen; maar al met al hebben ze geen kwaad aangericht. Mijn werkkamer hebben ze gerespecteerd. Ik had een grote doos vol brieven begraven en mijn uitgebreide aantekeningen over Saint-Antoine veilig weggeborgen. Ik heb het allemaal onaangeroerd teruggevonden. Voor mij is het ergste van de invasie dat mijn moeder er tien jaar ouder van is geworden. Wat is ze veranderd! Ze kan niet meer alleen lopen en ze is zo zwak dat het je pijn doet. Wat is het treurig mensen die je lief hebt langzaam maar zeker af te zien takelen! En de dood van mevrouw Viardot die ik vanmorgen vernam!Ga naar eind1. Ik heb zojuist een brief aan die goede Toergenjev geschreven. Hij moet er kapot van zijn. Om niet meer aan de algemene en mijn persoonlijke ellende te denken, ben ik weer als een razende in Saint-Antoine gedoken, en als ik door niets gestoord word en ik in dit tempo doorga, zal ik het komende winter afhebben. Ik heb verdraaid veel zin u de zestig bladzijden die al gereed zijn voor te lezen. Wanneer de treinen weer rijden, moet u mij eens op komen zoeken. Uw oude troubadour wacht al zo lang op u! Uw brief van vanmorgen heeft me ontroerd. Wat een flinke kerel bent u en wat een immens groot hart heeft u! Ik ben niet als al die mensen die ik hoor weeklagen over de oorlog in Parijs.Ga naar eind2. Ik vind hem beter te verdragen dan de invasie. Want na de invasie is er geen wanhoop meer mogelijk en dat bewijst eens te meer hoe diep wij zijn gezonken. ‘Ah! Goddank zijn de Pruisen er!’ is de algemene kreet van de bourgeoisie. De heren arbeiders zijn geen haar beter, laten we dus het hele zooitje in de rivier mikken! - het begint trouwens al aardig die kant op te gaan - en de rust zal weerkeren. We zullen een groot vlak en industrieel land worden, net als België. Door het verdwijnen van Parijs (als regeringscentrum)Ga naar eind3. zal Frankrijk kleurloos en log worden. Het zal geen hart meer hebben, geen centrum, en geen geest meer, denk ik. Wat betreft de Commune die op sterven na dood is, dat is de laatste manifestatie van de Middeleeuwen. De laatste? Laten we het hopen! Ik haat de demokratie (dat wat men er in Frankrijk onder verstaat tenminste) omdat zij zich beroept op ‘de moraal van het Evangelie’ die juist buitengewoon immoreel is, wat men ook beweert, dat wil zeggen de verheerlijking van de genade ten nadele van de rechtvaardigheid, de ontkenning van het recht, in één woord de antimaatschappelijkheid. De Commune rehabiliteert moordenaars precies zoals Jezus de dieven vergaf, en men plun- | ||||||||
[pagina 15]
| ||||||||
dert de woningen van de rijken omdat men geleerd heeft Lazarus te vervloeken, die geen slechte rijkaard was, maar doodgewoon een rijkaard. ‘De Republiek is boven iedere discussie verheven’ komt op hetzelfde neer als het geloof dat ‘de Paus onfeilbaar is’. Altijd weer bezweringen! altijd weer goden. De voorlaatste god, te weten het algemeen stemrecht, heeft zijn aanhangers een verschrikkelijke streek geleverd door ‘de moordenaars van Versailles’ aan te stellen. Waar moet je dán nog in geloven? In niets! Dat is het begin van de wijsheid. Het wordt tijd ‘de beginselen’ te laten voor wat ze zijn en tot de Wetenschap, het onderzoek over te gaan. Het enige redelijke (en ik kom daar steeds weer op terug) is een regering van mandarijnen, vooropgesteld dat die mandarijnen iets weten en zelfs een hele hoop weten. Het volk is een eeuwige minderjarige en het zal altijd (in de sociale hiërarchie) op de laatste plaats komen, omdat het het getal, de massa, het onbegrensde vertegenwoordigt. Het doet er weinig toe of veel boeren kunnen lezen en niet meer naar hun pastoor luisteren; maar het is van oneindig groot belang dat mensen als Renan en Littré kunnen leven en gehoord worden. Ons heil ligt in een wettige aristocratie, en daarmee bedoel ik een meerderheid die op iets anders berust dan op getallen. Als men meer ontwikkeling had gehad, als er in Parijs meer mensen waren geweest die de geschiedenis kenden, dan hadden we noch Gambetta, noch de Pruisen, noch de Commune hoeven ondergaan. Wat deden de katholieken om een groot gevaar te bezweren? Ze sloegen een kruis onder het aanroepen van God en de heiligen. En wij, verlicht als we zijn, gingen ‘Leve de Republiek’ roepen, indachtig de geest van 92, en men twijfelde niet meer aan de overwinning, weet dat wel. De Pruis bestond niet meer, de mensen omhelsden elkaar van vreugde en ze moesten zich beheersen om niet naar de bergengten van de ArgonneGa naar eind4. te snellen, waar geen bergengten meer zijn; doet er niet toe, traditie is traditie. Ik | ||||||||
[pagina 16]
| ||||||||
heb een vriend in Rouen die in een politieke club de fabricage van pieken heeft voorgesteld, om ermee tegen geweren te vechten! Ach! het was veel praktischer geweest om Badinguet te houden en hem, wanneer de vrede eenmaal gesloten was, naar het bagno te sturen. Oostenrijk heeft het na Sadowa niet op een revolutie aan laten komen. Italië niet na Novara en Rusland niet na Sebastopol. Maar het brave Franse volk haast zich zijn eigen huis af te breken zodra de schoorsteen in brand vliegt. En ten slotte moet ik u een verschrikkelijke gedachte toevertrouwen: ik ben bang dat met het vernielen van de colonne-VendômeGa naar eind5. het zaad voor een derde keizerrijk gezaaid is. Wie weet of wij over twintig of veertig jaar niet door een kleinzoon van PlonplonGa naar eind6. geregeerd zullen worden? Parijs is voorlopig zijn verstand volledig kwijt. Dat is een gevolg van de beroerte die het beleg haar bezorgd heeft. Frankrijk leefde de laatste jaren in een zeer bijzondere mentale toestand. Het sukses van de LanterneGa naar eind7. en dat van TroppmannGa naar eind8. waren daar de zeer duidelijke symptomen van. Die waanzin is het gevolg van een al te grote domheid en die domheid komt voort uit een overmaat van onzin, want door voortdurend te liegen was men zwakzinnig geworden. Men had ieder gevoel voor wat goed en slecht is, wat mooi en wat lelijk, volledig verloren. Denkt u nog eens aan de kritiek van de laatste jaren. Welk verschil werd er gemaakt tussen wat subliem en wat bespottelijk was? Wat een gebrek aan respekt! wat een onwetendheid! wat een geknoei! ‘Gekookt of gebraden, het maakt niet uit!’ en wat een onderdanigheid tegelijkertijd ten aanzien van de mening van de dag, het modemenu! Alles was onecht: onecht realisme, onecht leger, onecht krediet en zelfs onechte hoeren. Ze werden ‘markiezinnen’ genoemd, precies zoals de grote dames elkaar vertrouwelijk voor ‘zwijntjes’ uitscholden. De lichte vrouwen die in de traditie van Sophie ArnouldGa naar eind9. bleven, zoals mijn vriendin Lagier,Ga naar eind10. werden veraf- | ||||||||
[pagina 17]
| ||||||||
schuwd. Als u eens had gezien met welk een eerbied Saint-VictorGa naar eind11. La PaîvaGa naar eind12. behandelde! En die onechtheid (misschien een gevolg van de romantiek, overheersing van de hartstocht over de vorm, van de inspiratie over de regel) deed zich vooral in de wijze van beoordelen gelden. Men roemde een actrice, maar dan als goede huismoeder. De Kunst moest zedelijk zijn, de filosofie helder, de zonde fatsoenlijk en de Wetenschap populair. Maar mijn brief is al flink lang geworden. Wanneer ik mijn tijdgenoten eenmaal begin uit te kafferen, weet ik van geen ophouden meer. Ik omhels u zeer stevig. Uw oude vriend. | ||||||||
Aan Ernest FeydeauCroisset, woensdag 7 mei 1873 Die verdomde jongeheer van je zal je nog eens aan de rand van het graf brengen, kereltje! Eerst krijg je ouderdomskwalen, noodlottig gevolg van je vroegtijdige uitspattingen. Opgepast, jongeman! Opgepast, je bevindt je op een hellend vlak! De prostaat verzwakt en straks wordt je ruggemerg aangetast. Over een half jaar pis je in je broek. De erectie's zullen steeds zeldzamer worden, eerst horizontaal, dan afhangend en zo verder, kortom als je geen water in je wijn doet of, om het duidelijker te zeggen, niet besluit Paphos minder te eren, ben je er binnen afzienbare tijd slecht aan toe. En het Opperwezen uitkafferen heeft geen zin, en geen enkel nut, want voordat je iemand aanspreekt, moet je hem eerst kennen. Welnu, gezien het feit dat niemand het Opperwezen kent, zou je er goed aan doen het met rust te laten, en je zou er veel beter aan doen het opperste zwijn genaamd Feydeau uit te kafferen. Maar ongelukkige, als jij voortdurend zo je geil rondspuit, blijft er niets over om in je inktpot te stoppen. Want dat (de inktpot) is de ware vagina van de ware literator.
[Hier ontbreekt een stuk van de brief.]
De geestelijkheid van Seine-Inférieure trekt de aandacht door haar bandeloos gedrag. De kapelaan van Harfleur is zojuist tot twintig jaar dwangarbeid veroordeeld wegens een al te diepgaand onderzoek van enige knapen zijner parochie. En die van Canteleu, Chalumeau, is betrapt bij het met twee meisjes bezoedelen van het protestantse kerkhof. Er is nog een derde anekdote, maar ik ken onvoldoende bijzonderheden. Maar goed! Je ziet dat de orde hersteld wordt. Een hele geruststelling. Waarop ik je, mijn beste, omhels. | ||||||||
[pagina 18]
| ||||||||
Een brief van haar vertelt me dat je ischias hebt, dat je verdrietig bent, dat je je verveelt enz., en ze spoort me aan je te schrijven om je wat afleiding te bezorgen. Als ik kon, arme kerel, zou ik je alle bloemen van de wereld en van het leven sturen. Wat moet ik je vertellen? De benoeming van Du Camp tot lid van de Académie Française! dat wist je natuurlijk al? Ik vind het duizelingwekkend... Waarom ‘die eer najagen’? wat zijn de mensen toch koddig! Ik ben aan mijn laatste hoofdstuk begonnen en tot de zevende bladzijde gekomen. Het krijgt er veertig. Wanneer ik het af zal hebben? God mag het weten. Hoe het ook zij, ik hoop de maanden mei en juni in Parijs door te brengen en daarna ga ik er weer in september heen om er voorlopig te blijven. Dan zullen we elkaar zien!...? Ik heb Nana, in boekvorm,Ga naar eind1. in één ruk uitgelezen en ik vind je oordeel toch wel een beetje hard? er zitten hele knappe dingen in, schitterende hartekreten, en een paar personage's (dat van Mignon onder andere) die mijn hart gestolen hebben. De jeugdige Maupassant heeft bijna een proces gehad vanwege een novelle. Ik zeg bijna, want de gerechtelijke vervolging is kort na aanvang stopgezet. Naar aanleiding van deze kwestie heb ik een brief in de Gaulois gepubliceerd (laatste zaterdag van februari) en ik heb niet eens tijd gehad mijn stuk te herlezen! het is dan ook nogal geknoei geworden. Nog nooit heb ik zo'n concessie gedaan, maar de arme drommel wekte mijn medelijden. Ik zeg je, onder ons (absoluut onder ons) dat de gezondheid van mijn discipel me zorgen baart. Hij heeft een hart dat hem nog eens onverwacht een lelijke streek zal leveren, vrees ik. Mijn goede vriend zal met genoegen vernemen dat er enig blauw aan mijn financiële horizon te bekennen is. Commanville zet in Rouen weer een zagerij op, hij heeft kapitaal gevonden. Het contract zal misschien vanavond al getekend worden, daarna vertrekt hij onmiddellijk naar Odessa. Mijn nichtje, dat alleen in Parijs zit, haast zich een portret voor de Expositie te voltooien. Je weet dat ze helemaal niet tevreden over je is, en ik weet zeker dat ze vanavond bij mevrouw Viardot weinig goede woorden voor je zal over hebben. Wat nog meer? een hoop boekjes die de Jongeren me sturen en die het niet waard zijn genoemd te worden. Mijn Geweten dwingt me ze te lezen en dat kost me tijd, hetgeen me razend maakt! ik heb voor Bouvard en Pécuchet al zoveel te lezen, op het ogenblik verdiep ik me in opvoedingsmethodes, inclusief de manieren om onanie te voorkomen! Gewichtig vraagstuk! Hoe verder ik kom, hoe koddiger ik het belang vind dat aan de uro-genitale organen wordt toegekend. Het wordt tijd om erom te lachen, niet om de organen maar om de mensen die er de hele menselijke moraal aan willen ophangen. Het is vandaag schitterend weer, de heesters botten uit en de viooltjes steken hun kopjes boven het gras. Je kunt je dus je vriend in zijn omgeving voorstellen. Mijn voorstelling van die van jou is mistig en onbestemd. Kom toch weer onder ons terug en schrijf mij een zo lang mogelijke brief. Uit het diepst van mijn hart en met een stevige omhelzing, je oude vriend. |
|