z'n lap, gevolgd door rochelend gegier en nog meer geklats op z'n knie. Onderbroken door eigen geproest begon hij een verward verhaal over z'n hospita die daarstraks bij z'n vertrek voor hem uit liep in de gang, ‘in een pyjama met... zonder...’ Hij slikte snorkend.
‘Ik kan het niet volgen hoor,’ zei Armand.
‘Ik kan niet geloven dat iets, wát dan ook, zó leuk zou zijn,’ zei Tom.
De trompettist snoot z'n neus. ‘Ach god,’ steunde hij gekalmeerd. ‘Ze wist niet dat ik thuis was en...’ Hij begon opnieuw. Geluidloos. Hij trapte met één voet rythmisch op de kale bühneplanken en zakte nog verder onderuit.
‘Jesis!’ zei de leider; men keek toe met verbijsterde glimlach.
Een zijdeur op het podium sprong open en een padvindster (welp of leidster dat was amper uit te maken) verscheen aarzelend met een kaal zitkussentje in haar hand. Ze hakkelde: ‘De juf van het zaaltje hieronder vraagt, als je de maat meestampt met je voet, of je er dan dit kussentje onder wil leggen, het klinkt zo dóór beneden.’
Dat ernstig verzoek bracht de jongen in een delirium. Hij kronkelde. Hij timmerde in versneld tempo op z'n knie en stampte. ‘Hou op,’ piepte hij en hij maakte machteloos wegwerpende bewegingen naar het kleurende meisje. Ook Doortje proestte nu.
‘Overnachts volledig krankzinnig geworden,’ zei Armand. Maar er was misschien niets anders aan de hand met de jonge tweede trompettist dan dat hij blij was, omdat hij de vorige nacht goed gewerkt had met deze gerenommeerde routiniers.
Intussen werden de instrumenten gestemd en warm geblazen. Er werd gekakeld als in een hoenderhok. Men liep in de nauwe ruimte doorelkaar en papieren vielen van muziekstandaards. Arrangementen bleken incompleet en er was een demper weg.
De leider wilde eindelijk beginnen maar de drummer was er nog niet. Diens speeltuig was al met het busje gebracht en stond inmiddels opgesteld.
De leider keek fronsend op z'n pols. Hij zuchtte en begon maar vast aan een toespraakje. ‘Heren, luister jullie allemaal eens even,’ zei hij nasaal en hij wachtte als een martelaar tot iedereen uitgeginnegapt was. Z'n groot gezicht stond huilerig.
‘Ik heb gisteravond jullie geld nog niet binnengekregen maar...’
‘O jesis,’ zei iemand en een ander: ‘Dat zal m'n vrouw op prijs weten te stellen.’
‘Luister nou verdomme even,’ riep de leider, ‘ik zal zorgen dat jullie het woensdag hebben, op de volgende repetitie.’
‘Dan eet ik tot woensdag wel even niet,’ zei Armand kwaad.
Tom wachtte voornaam zwijgend in z'n bekende soezerige houding. Ik ben vandaag iets vergeten, dacht hij vaag gealarmeerd, maar hij kon zich niet te binnen brengen wat.
Men begon maar vast, zonder drums, een nieuw nummer in te studeren dat ‘Manhattan’ heette. Al in de eerste maten blies Armand duidelijk een paar verkeerde, dissonerende noten. Er werd direct gestopt en men keek hem bevreemd aan. ‘Ja,’ zei hij humeurig, ‘dat stáát hier,’ en hij tikte met z'n nagel bij een tweemaal doorgestreepte regel op z'n beduimeld muziekpapier. ‘En dat accoord daar is trouwens helemaal geen g7 maar een f-dim.’ ‘Je bent gek man,’ riep de leider, die nu kwaad begon te worden.
Op dat moment kwam de drummer binnen, zonder haast. Aan z'n forse berehand voerde hij, duidelijk trots, de leidse blonde van de cabaretgroep. ‘Sorry dat ik wat laat ben,’ zei hij opgewekt; de aanwezigheid van die prachtige meid leek hem verder verklaring genoeg. Hij begon haar aan iedereen voor te stellen. Op Doortjes anders haast moederlijk vriendelijke bekje verscheen daarbij de absolute afwezigheid van de laatste zweem van een glimlach, zodat de drummer begon te grinniken en haar een kwasie betraffend tikje op haar koon gaf.