Maatstaf. Jaargang 26
(1978)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1]
| |
[Nummer 11]Henk Buurman Biesheuvel in de ban van SisyfusVan J.M.A. Biesheuvel zijn er sinds zijn bepaald niet onopgemerkt gebleven debuut in 1972, met de verhalenbundel In de bovenkooi, tot heden nog drie verhalenbundels verschenen, t.w. Slechte mensen (1973), Het nut van de wereld (1975) en De Weg naar het Licht (1977). Samen bevatten ze zo'n kleine honderd verhalen. Nu zou het niet zo verwonderlijk zijn, als die verhalenbundels min of meer op zichzelf stonden en in hun opeenvolging ook een zekere ontwikkeling te zien gaven, waardoor bijv. de verhalen uit de vroegste bundel duidelijk zouden verschillen van die uit de laatste. Ik denk dat dat níet zo is, maar het is wel eens gesuggereerd en ik laat in principe de mogelijkheid graag open. Mij is in elk geval veel sterker opgevallen hoezeer er juist sprake is van overeenkomst en verwantschap tussen verhalen uit de verschillende bundels. En aangezien het mij hier om een bepaald aspekt van die verwantschap te doen is, beschouw ik het werk van Biesheuvel voor het navolgende dan ook als een ‘corpus’ van een willekeurig aantal verhalen en vermeld ik, ter wille van de leesbaarheid, alleen waar het nodig is, in welke bundel een ter sprake komend verhaal thuishoort.
Het meest in het oog springend is de thematische verwantschap in Biesheuvels werk. Er bestaan vooral in de autobiografisch getinte verhalen a.h.w. vaste kategorieën over vrij nauwkeurig te specificeren onderwerpen, zoals belevenissen als bemanningslid van een zeeschip, verblijf in een psychiatrische inrichting, samenleven met Eva, zinloosheid van het bestaan, existentiële angst e.d. Daartussendoor komen nogal wat fantastische, soms parabelachtige verhalen voor, die thematisch niet zo gemakkelijk te kategoriseren zijn. In dit artikel wil ik de aandacht vestigen op een verwantschap op een meer abstrakt niveau, die dwars door de bedoelde kategorisering heen loopt en verband legt tussen verhalen die thematisch helemaal niet verwant zijn. Het gemeenschappelijke element in die verhalen is een motief dat in zijn meest abstrakte vorm als ‘vergeefse moeite’ of als ‘zinloos handelen’ omschreven zou kunnen worden. De herkenning van dit motief, dat in tal van varianten wordt toegepast, kan m.i. bijdragen aan een beter begrip van de afzonderlijke verhalen waarin het voorkomt.
Dat het hier niet gaat om een willekeurige samenhang tussen enkele verhalen, maar om een motief dat klaarblijkelijk ook voor de schrijver zelf van grote betekenis is, kan aannemelijk gemaakt worden m.b.v. het volgende citaat uit het verhaal Slapeloosheid (het vierde verhaal uit de eerste bundel): ‘Mijn allereerste verhaal ging over een jongeman, die een kantoor moest stoffen. Hij stofte de hele dag. Maar altijd als hij klaar was, lag er op het meubel, waar hij die dag het eerst aan begonnen was, weer stof. Hij ging per nieuwe dag sneller stoffen en iedere dag was het stof nog sneller dan hij. Hij kreeg zijn taak nooit af. Het was een goed verhaal. Wellicht heb ik daarin het beste uitgedrukt wat me op het hart lag. Maar | |
[pagina 2]
| |
ik kan het nergens terugvinden.’ De auteur deelt ons dus mee, dat hij in zijn allereerste verhaal zijn bedoelingen het best tot uitdrukking heeft gebracht. En inderdaad, hoe zou het eenvoudiger (dus: beter) gekund hebben? Het verhaal is in zijn schematische vorm zo eenvoudig en klaar, dat het bij een nadere uitwerking niets meer te winnen heeft. Misschien moet Biesheuvels bewering dat het zoek geraakt is, ook wel in dat licht begrepen worden. Bespiegelingen over de inhoud van een ‘verloren gegaan’ verhaal zijn voor schrijvers altijd een geldig ekskuus geweest om een nadere uitwerking achterwege te laten waar dit beter uitkwam. Ik denk ook, dat het voor de schrijver weinig verschil maakt of wij al of niet in dat zoek raken geloven. Veel belangrijker is het, dat wij zijn taxatie van het verhaal serieus nemen. De schrijver mag dan ook van ons verlangen dat wij minimaal twee dingen aannemen, nl. dat zó'n verhaal voor hem belangrijk genoeg is om als zijn allereerste verhaal te boek te staan (de rest is daarná gekomen, stamt er a.h.w. van af: post hoc ergo propter hoc) en vooral dat zijn bedoelingen in zó'n verhaal het best tot hun recht komen. Juist in dit ‘sleutelverhaal’ komt nu het motief ‘vergeefse moeite’ of ‘zinloos handelen’ heel nadrukkelijk naar voren. Met name door de opmerking ‘Wellicht heb ik daarin het beste uitgedrukt wat me op het hart lag’, wordt bovendien het grote belang van dit motief onderstreept en wordt de verwachting gewekt, dat het ook in andere verhalen een rol zal blijken te spelen. Alvorens op dit laatste in te gaan, zullen wij echter het motief zelf, zoals het werkt in dit sleutelverhaal, nauwkeuriger moeten bezien.
Wat onmiddellijk opvalt aan het verhaal, is de parallellie met het droevige lot van Sisyfus, de man die algemeen minder bekend is om zijn uiterst gewiekste handel en wandel tijdens zijn leven, dan om de eeuwigdurende straf die hij daarvoor in de onderwereld moet ondergaan. In het elfde boek van de Odyssee laat Homerus zijn held Odysseus, op ekskursie in de onderwereld, daarover als volgt rapporteren (ik gebruik de vertaling van Frans van Oldenburg Ermke): ‘Toen werd ik de kwellingen van Sisyphus gewaar, zoals hij met beide handen zijn reusachtige rotsblok opwaarts rolde. Zich inspannend met alle kracht die in hem was, slaagde hij er juist in die zware steen tot de top van de helling te rollen, maar óver de top kwam die niet, want dan tuimelde hij telkens met geweld omlaag. En dan moest die arme Sisyphus dat zware karwei opnieuw beginnen, terwijl het zweet hem van het lichaam droop en het stof hoog ópstoof en zijn gezicht bevuilde.’
Het werk dat de jongeman in Biesheuvels verhaal moet verrichten, zou men dus een Sisyfusarbeid kunnen noemen. Dit betekent echter niet dat daarmee ook een algemeen geldige aanduiding voor het hier behandelde motief is gevonden. Daarvoor is de gangbare opvatting van het begrip Sisyfusarbeid te ruim, d.w.z. ruimer dan de essentie van het verhaal van Sisyfus (en impliciet dat van Biesheuvel) in feite toelaat. De Grote Van Dale, zonder twijfel aansluitend bij het huidige spraakgebruik, omschrijft Sisyfusarbeid nl. als ‘zware arbeid die tot geen uitkomst leidt, waarvan het resultaat telkens weer ongedaan gemaakt wordt’. Het tweede gedeelte van deze formulering kan zeker niet afgeleid worden uit het Sisyfusverhaal, want daarin wordt het beoogde resultaat (rotsblok óver de top) niet ‘telkens weer ongedaan gemaakt’, maar eenvoudig nooit bereikt doordat het rotsblok te zwaar is. De originele tekst, wat nuchterder dan de hiervoor gegeven vertaling, is op dat punt volstrekt duidelijk: ‘Maar telkens als hij op het punt stond, (het rotsblok) over de top te duwen (akron huperbaleein), dan deed zijn zwaarte (krataiis) het weer terugvallen’ (editie Bruijn/Spoelder, boek xi, vs. 596-597).
De opdracht is dus te ‘zwaar’ voor Sisyfus, het resultaat daardoor principieel onbereikbaar. In | |
[pagina 3]
| |
zo'n geval is er zeker sprake van ‘vergeefse moeite’ en van ‘zinloos handelen’, maar dat is ook zo als het resultaat wél bereikt, maar (telkens) weer ongedaan gemaakt wordt. Wat is dan het verschil? In het eerste geval wordt het evenwicht tussen inspanning en resultaat verstoord doordat het resultaat uitblijft; in het tweede geval gebeurt dit niet (de inspanning wordt dan immers wel degelijk met een resultaat beloond en was dus op zich niet zinloos), maar het gaat dan om iets (het ongedaan maken van het bereikte resultaat) wat daarná komt. En dat zal minstens zo frustrerend zijn, maar het is van een andere orde. In Biesheuvels verhalen die door het motief ‘vergeefse moeite’ of ‘zinloos handelen’ met elkaar verbonden zijn, gaat het nu juist onveranderlijk om een verstoring van het evenwicht tussen inspanning en resultaat, waaruit de vergeefse moeite, de zinloosheid van het handelen gekonkludeerd kan worden. Het uitblijven van resultaat is hierbij niet de enige mogelijkheid (er is bijv. ook sprake van een verstoring van het evenwicht als de inspanning onevenredig groot en het resultaat relatief onbetekenend is), maar wel de duidelijkste en zeker de meest voor de hand liggende. Als wij het motief ‘vergeefse moeite’ of ‘zinloos handelen’ herformuleren als ‘verstoring van het evenwicht tussen inspanning en resultaat’ dan is dít motief juist in het gevonden sleutelverhaal (en impliciet in het Sisyfusverhaal) wel het duidelijkst tot uitdrukking gebracht. Maar dat had Biesheuvel ons zelf ook al meegedeeld!
Verhalen waarvan de konfliktstof gelegen is in de verstoring van het evenwicht tussen inspanning en resultaat, kunnen blijkens het werk van Biesheuvel in allerlei variaties voorkomen. Het eenvoudigweg uitblijven van resultaat, hiervoor aangeduid als de meest voor de hand liggende mogelijkheid om zo'n verstoring te demonstreren, is daarbij verhaaltechnisch tegelijk ook wel de minst interessante. Behalve in het sleutelverhaal zien wij deze mogelijkheid benut in De reünist, waarin een reünist zich tevergeefs grote moeite getroost om een ereplaats in een rijtuig te bemachtigen (de teleurstelling komt heel onverwacht en verpletterend en dat maakt het verhaal toch weer aardig), in Vreemd aas, waarin de geestelijke ontoegankelijkheid van een vader getoond wordt tijdens een wandeling met zijn zoon, die vergeefs zijn vaders aandacht probeert te vestigen op het toch alleszins opmerkelijke verschijnsel van een visser, die als aas een sprekend schaap aan de haak slaat, bij welke poging zelfs de vereende krachten van de zoon en het schaap (‘Het leek of het dier zich in het bijzonder tot mijn vader richtte’) absoluut geen effekt hebben, en in De hulpslager en zijn ziel, een verhaal dat Biesheuvel elders zelf vergelijkt met Multatuli's De Japanse steenhouwer en dat inderdaad op vergelijkbare wijze een soort van kringloop van gebeurtenissen te zien geeft, waarbij uiteindelijk geen resultaten geboekt worden. Een aparte plaats neemt het verhaal Een avond in Dordrecht in. Hierin blijft het resultaat wel niet volledig achterwege, maar het is zo miniem, dat de inspanning naar verhouding absurde proporties gaat aannemen: twee bevriende artisten verzorgen in samenwerking met een komplete jazzband een avondvullend programma voor een publiek dat uit maar één man bestaat, een ver en tot dusver onbekend gebleven familielid van een der artisten. Het absurde schuilt daarbij niet zozeer in de praktische afwezigheid van publiek, als wel in de onverstoorbare vanzelfsprekendheid, waarmee de artisten en de musici het hele programma desondanks afwerken.
Een al wat interessantere mogelijkheid om een verstoring van het evenwicht tussen inspanning en resultaat te laten zien, ontstaat er als het resultaat niet bereikt wordt, maar wel, en dan nog op vrij eenvoudige wijze, bereikt had kúnnen worden. Hiervan noem ik twee voorbeelden, Oculare Biesheuvel en Welp. In het eerste verhaal raakt de verteller op een treinreis door Oost-Europa zijn bril kwijt. Al zijn pogingen om de bril terug te krijgen, in sa- | |
[pagina 4]
| |
menwerking met de officiële instanties, die kosten noch moeite lijken te sparen om de teruggevonden bril achter hem aan te sturen, lopen op niets uit. Aan het eind van de reis blijkt echter dat hij zich op heel eenvoudige wijze en zelfs kosteloos een nieuwe bril had kunnen verschaffen. In Welp is de hoofdpersoon een achtjarige padvinder. Hij heeft zich loyaal gehouden aan het verbod op poepen in het bos, maar loopt bij de terugkeer naar het tentenkamp wel met de gevolgen daarvan in zijn broek. Tot zonsondergang verdwijnt hij in een toilethokje, steeds ver twijfelder en steeds meer averechts uitwerkende pogingen in het werk stellend om de schade te herstellen. Zijn konstatering op het eind, ‘Je had het eigenlijk net zo goed in het bos kunnen doen toen je moest, niemand zou het gemerkt hebben’, wijst strikt genomen niet op een eenvoudigere oplossing van zijn aktuele problemen, maar geeft in schril kontrast daarmee wel aan, hoe eenvoudig het nu zo vurig begeerde resultaat wél bereikt had kunnen worden, nl. door het probleem te vermijden. Voor beide verhalen geldt dezelfde konklusie: al die inspanning was niet nodig geweest, is dus té groot en verstoort daardoor het evenwicht met een zo makkelijk bereikbaar resultaat.
Nog navranter wordt het helemaal, als het resultaat bijna bereikt wordt, al of niet in kombinatie met de mogelijkheid van een op betrekkelijk eenvoudige wijze bereikbaar resultaat. Van beide varianten geeft Biesheuvel een voorbeeld en hij brengt deze verhalen zelfs als Deel een en Deel twee bijeen onder de titel Teleurstellingen. Deze maal onderstreept hij het navrante karakter van de verstoring van het evenwicht tussen inspanning en resultaat zelf nadrukkelijk door de verhalen een motto mee te geven, nl. ‘Als je denkt dat je er haast bent, ben je er nog verder vanaf dan ooit’. In Deel een monstert de verteller aan op een tanker, met geen andere bedoeling dan Israël te kunnen bezoeken. Tot twee maal toe komt hij echter wel vlak voor de kust van Libanon, maar kan hij tegen zijn verwachting in niet aan land gaan. In Deel twee reist de verteller met een groepje studenten naar Oost-Europa. Samen met zijn Eva doet hij dit weer om een zeer persoonlijke reden. Zij willen nl. vóór alles in Warschau een kollektie schilderijen van Canaletto de jongere gaan bezichtigen. Zodra de gelegenheid zich voordoet, onttrekken zij zich dan ook aan het gezelschap, maar na een urenlange rondleiding langs allerlei onbenullige bezienswaardigheden van het slot Wilanoff, gaat de deur naar de ruimte waar de Canaletto's hangen vlak voor hun neus dicht. Het is sluitingstijd. Als zij bij hun gezelschap terugkeren, blijkt dat de groep die dag de Canaletto's zonder enige moeite (trouwens ook zonder veel belangstelling) heeft kunnen bezichtigen.
Zoals wij eerder zagen, is het evenwicht tussen inspanning en resultaat hoe dan ook verstoord als er (te) veel moeite gedaan wordt in een situatie waarin het resultaat op vrij gemakkelijke wijze bereikt had kunnen worden. Hier vloeit op logische wijze uit voort, dat het in zo'n situatie ook weinig verschil meer maakt, of het resultaat niet, of bijna of zelfs wel degelijk bereikt wordt. Van verstoring van het evenwicht tussen inspanning en resultaat kan dus ook sprake zijn bij een behaald resultaat, als maar kan worden aangetoond dat de inspanning te groot was. Aan die voorwaarde is volledig voldaan als hetzelfde resultaat op eenvoudiger wijze bereikt had kunnen worden.
Als eerste in deze kategorie van verhalen noem ik Een dwaze hoogleraar, dat gaat over een hoogleraar die met een blok ijs door de woestijn fietst. Als hij zijn moeizame tocht eenmaal volbracht heeft, komt hij tot het ontnuchterende inzicht, dat hij hetzelfde resultaat ook zonder zijn jarenlange voorbereidingen, zonder zijn formules en berekeningen en zonder zijn speciaal gekonstrueerde fiets had kunnen bereiken. Het tweede verhaal is Een moeilijke | |
[pagina 5]
| |
vraag. In dat verhaal zoekt de verteller als medewerker van de Stichting Moeilijk Toegankelijke Wetenschappelijke Literatuur het antwoord op ‘een moeilijke vraag’. Hij doet werkelijk al het mogelijke om dit antwoord te vinden, offert er zelfs zijn nachtrust aan op, maar slaagt niet. Als hij dan als laatste (hij vindt het eigenlijk een ‘dwaas idee’) de anwb opbelt om zijn vraag voor te leggen, en men hem niet kan doorverbinden omdat het theepauze is, helpt de portier hem tussen neus en lippen door even aan het juiste antwoord, met de voor ons veelbetekenende toevoeging ‘als U mij onmiddellijk gebeld had, had U zich een hoop moeilijkheden kunnen besparen’. Hiermee verwant is het verhaal Zweeds werk. Ook daarin tobt de verteller zich af om de oplossing van een probleem te vinden, totdat een kondukteur in de trein het hem en passant even uitlegt! In Het lieveheersbeest ten slotte, wordt het merkwaardige verhaal verteld van een aardbei, die aan de pluk weet te ontkomen door zich los te maken van zijn steeltje en er met de hulp van twee wandelende takken als lieveheersbeest vermomd, van door te gaan. Hij had echter rustig kunnen blijven hangen en zich al die moeite kunnen besparen, want de plukkers blijken helemaal niet toe te komen aan de struik waar hij aan hing.
Het evenwicht tussen inspanning en resultaat werd in de hiervoor besproken verhalen verstoord door een naar verhouding te grote inspanning, onafhankelijk van de vraag of er wel of geen resultaat mee bereikt werd. Vanzelfsprekend kan het evenwicht in principe ook op de tegenovergestelde wijze verstoord worden, en wel door een resultaat dat naar verhouding te groot is. Ook deze mogelijkheid heeft Biesheuvel bepaald niet achteloos laten liggen. Een van zijn bekendste verhalen, Brommer op zee, is er een voorbeeld van. Hierin gaat het immers om een man, die het klaarspeelt om op zijn bromfiets een tocht over de wereldzeeën te maken. En op welke wijze heeft deze man dat immense en unieke resultaat dan wel be- | |
[pagina 6]
| |
reikt? ‘Dat is een kwestie van oefenen,’ zei de man, ‘ik ben begonnen met een speld plat op het water te leggen. Als je dat heel voorzichtig doet, blijft hij drijven. Op de lange duur nam ik steeds zwaardere voorwerpen. Het was mij natuurlijk om mijn brommer te doen en tenslotte reed ik mijn eerste schamele rondjes op de stadsvijver. Nu rijd ik over de hele wereld’. Zo'n uitbuiting van de oppervlaktespanning van het water is natuurlijk te gek om over te praten en het resultaat kan dan ook veilig als ‘te groot’ gekwalificeerd worden. Precies het omgekeerde, maar in principe hetzelfde en al even absurd, zien wij gebeuren in De vis, waarin een vis met de hulp van een jongetje geleidelijk meer op het droge leert leven en zich ten slotte in de plaatselijke bibliotheek tot een geleerde ontwikkelt! Ook daar een met veel geduld bereikte geleidelijke aanpassing aan het onnatuurlijke element, die als inspanning toch geen voldoende tegenwicht biedt voor het onevenredig grote resultaat. Dat de vis uiteindelijk faalt en verdrinkt omdat hij niet meer blijkt te kunnen zwemmen, geeft een aardige, zij het tamelijk voor de hand liggende wending aan het verhaal, die er op vergelijkbare wijze bij Brommer op zee niet in zat en die overigens niets af doet aan de aard van het eenmaal bereikte resultaat. In dit verband kan ook nog het verhaal Prijs genoemd worden. In dat verhaal wint een oud mannetje, dat ‘niet van dieren houdt en er ook nooit een dier op na heeft gehouden’, op een huisdierententoonstelling zo maar even een prijs van tienduizend gulden door ter plekke een rat te vangen, daar wat aan te verknippen (staart, oren), het een dekje en een halsbandje om te doen en er vervolgens mee op het podium te verschijnen, zonder dat iemand dit bedrog door heeft. De man zelf is vervolgens de eerste om zich, in gesprek met de verteller, over dit ‘te grote resultaat’ te verbazen. ‘Ze zijn hier leip meneer (...) ze zijn hier mesjogge geworden (...) wat een stommerikken.’
Een laatste vorm van verstoring van het even- | |
[pagina 7]
| |
wicht tussen inspanning en resultaat moeten wij nog bezien, de meest frustrerende, die waarbij het resultaat ondanks alle inspanning niet bereikt kán worden. In Storm op zee kan geen resultaat (meer) bereikt worden omdat het ongeweten al bereikt is. De verteller moet in een zware storm meehelpen om de luiken van een vrachtschip zo vast te zetten, dat de ruimen waterdicht blijven. Het is ongelooflijk zwaar werk en hij verdrinkt half in de overslaande golven. Achteraf blijkt dan, dat hij alleen maar bezig geweest is met een luik vast te zetten, dat ‘door de één of andere idioot al zo vast was gemaakt, dat het niet steviger kon’ en met ‘kleine gaatjes te dichten die tengevolge van de watervloed niet te zien waren en die (...) er in werkelijkheid ook helemaal niet geweest waren.’
Al heel frustrerend werkt onbekendheid met de aard van het te bereiken resultaat, waardoor op zijn best een schijnresultaat, maar niet het werkelijk bedoelde resultaat bereikt kan worden. In De heer Mellenberg krijgt de in een psychiatrische inrichting verpleegde verteller opdracht om van klei een mannetje te maken. De opdracht lijkt simpel, maar voor de patiënt wordt het een obsessie doordat het beoogde resultaat hem niet helder voor ogen staat en dus onbereikbaar wordt: ‘Ik zat een paar uur op de kleibal te kneden en toen was ik wéér gek, buiten mezelf! Want ik wist niet meer hoe een mannetje eruit zag. Ik wist het werkelijk niet (...) Ik maakte binnen twee minuten zonder te denken een hoofdje dat ik domweg op de buik zette. Maar toen had het hoofdje een gezicht dat ik helemaal niet had bedoeld en ik ben op de grond gaan liggen huilen en raakte bewusteloos.’ In een meer uitgewerkte vorm vinden wij hetzelfde gegeven terug in Beproeving en straf. Een Romeinse soldaat moet als eerste van een groep die hem volgt, in de nacht een onmenselijk zwaar parcours afleggen, dat zijn centurio tot besluit van een zware training voor hen heeft uitgezet. De proef blijkt een ware beproeving, maar de soldaat doorstaat hem, al komt hij meer dood dan levend aan. Het bereikte resultaat is echter een schijnresultaat, want de centurio, die ‘graag wil weten wat voor vlees hij in de kuip heeft, en of ze zijn lessen begrepen hebben’, had in zijn lichamelijke proef een veel belangrijkere morele test ingebouwd en daarvoor is de soldaat níet geslaagd. Die beroept zich nu op zijn onwetendheid: ‘Ik begrijp U niet overste,’ lispelt de soldaat, ‘hoe had ik in vredesnaam uw bedoelingen moeten begrijpen? Ik heb voortdurend gissingen gedaan naar de diepere zin of bedoeling van de beproeving die U ons hebt opgelegd, maar het denken viel me met de minuut zwaarder.’ Ook hij is dus het slachtoffer van zijn onbekendheid met het beoogde resultaat, dat daardoor voor hem onbereikbaar werd. Dat hij, gegeven de teneur van dit verhaal, daarmee niet voor zijn falen geëkskuseerd is, doet daaraan niets af.
In de tot dusver besproken verhalen kan uit de verstoring van het evenwicht tussen inspanning en resultaat gekonkludeerd worden dat die inspanning in wezen zinloos was (op een drietal ogenschijnlijke Uitzonderingen kom ik nog terug). Deze konklusie is zeker ook inherent aan de strekking van het sleutelverhaal en van het Sisyfusverhaal. De idee achter deze verhalen moet m.i. dan ook in die richting gezocht worden. Waar de zinloosheid van bepaalde handelingen zo herhaaldelijk benadrukt wordt, ligt de gedachte niet veraf, dat het handelen van mensen in het algemeen zinloos is en komt de vraag naar de zin van het bestaan zelf aan de orde. Deze thematiek is in Biesheuvels werk stellig aanwezig en hij hangt samen met een kontrasterend motief dat er bij herhaling in voorkomt, nl. de overdreven koestering van het weinige dat in het bestaan wél als zinvol ervaren wordt. Op de samenhang tussen deze motieven heb ik in een ander artikel gewezen.Ga naar voetnoot1
De hiervoor bedoelde drie uitzonderingen zijn de verhalen Brommer op zee, De vis en Prijs, | |
[pagina 8]
| |
omdat daarin het te grote resultaat weliswaar het evenwicht verstoort, maar de inspanning op zich bepaald lonend maakt. Toch passen ook deze verhalen wel degelijk in het grotere geheel en zijn zij daarmee niet wezenlijk in strijd. Zo is er bijv. een duidelijk verband te zien tussen Brommer op zee en een verhaal als Een dwaze hoogleraar. Wat in laatstgenoemd verhaal als mogelijkheid slechts gesuggereerd werd, nl. een in wezen absurd resultaat te kunnen bereiken door aan de moeilijkheden eenvoudig voorbij te zien (‘Er had een nog grotere dwaas moeten komen, iemand die nog nooit een fiets gezien had en die bij God niet begrijpen kan wat er wel gebeurt als men een staaf ijs in de gloeiende zon of op een oven legt, iemand die de staaf gewoon op zijn stuur legt, ja die zou er gekomen zijn met vlag en wimpel alleen maar omdat hij van te voren al de moeilijkheden niet heeft willen zien’), dat wordt in Brommer op zee benut en op overtuigende wijze gedemonstreerd. Als ‘bewijsplaatsen’ zijn in dit opzicht De vis en Prijs evenzeer geschikt, terwijl in het laatste verhaal de beschreven gebeurtenis vooral reliëf krijgt doordat hij de al veronderstelde zinloosheid van de huisdierententoonstelling (‘Me dunkt, er zijn toch belangrijker zaken waarmee een mens zich onledig kan houden’) inderdaad aantoont.
Er is ten slotte nog één belangrijk aspekt aan het Sisyfusverhaal, dat onze aandacht vraagt, al is het minder een vorm van verstoring van het evenwicht tussen inspanning en resultaat, dan een gevolg ervan. Ik doel hier op het feit, dat voor Sisyfus en eigenlijk ook voor de jongeman in het sleutelverhaal, de konsekwentie bestaat, dat hun arbeid eeuwig zal moeten doorgaan. Dit aspekt ontbreekt aan al de andere verhalen, maar het ligt als motief in het verlengde van het motief ‘verstoring van het evenwicht tussen inspanning en resultaat’, waardoor die verhalen beheerst worden, zoals ook de idee van de existentiële angst, waarmee het verbonden is, in het verlengde kan worden gedacht van de idee dat het bestaan zinloos is. Je zou kunnen zeggen dat de ene idee ten slotte kulmineert in de andere, dat het ene motief het andere oproept. In het verhaal Van de man die zelf een wolk was heeft een man zichzelf in een wolk veranderd. Als wolk leidt hij echter een volkomen willoos en stuurloos bestaan. Zijn leven wordt beheerst door een ‘haast niet meer te dragen angst’, die nog versterkt wordt door de gedachte, dat er nooit meer een eind aan zal komen: ‘Ik kan niet sterven. Hoe zou een wolk immers ooit volstrekt verdwijnen? Zolang de wolk er is, zolang is mijn ellendig bewustzijn. Ik was die ik zijn zal: ongeregistreerd, onbekend, eenzaam, angst. Ik eet angst, ik zweet angst.’ De gedachte van niet te zullen sterven is hier interessant, omdat ook Sisyfus, die immers al dood is, niet meer door de dood bevrijd zal kunnen worden, een straf die hij overigens juist moet ondergaan omdat hij zelf eens de Dood in de boeien geslagen had, zodat er tijdelijk niemand meer sterven kon. Voor de schrijver lijkt het hier in elk geval te gaan om een aspekt van zo wezenlijk belang, dat hij in laatste instantie geen verhalen nodig heeft om er uitdrukking aan te geven. In het verhaal Onrust richt hij zich dan ook als volgt rechtstreeks tot de lezer: ‘En weet u wel wat angst is? Dat vult de ruimte van het heelal van mijn gedachten tot in de uiterste hoeken! Kon ik het maar in de hoek trappen. Lieve lieve lieve God, hebt u dan nooit medelijden met mij? Blijft u me dan eeuwig plagen? Ik zie het er nog van komen dat ik niet eens mag sterven! Dat de nachtmerrie almaar doorgaat.’
Ik kan, aan het slot van dit artikel gekomen, geen aanspraak maken op volledigheid. Misschien heb ik zelfs heel belangrijke verhalen over het hoofd gezien. In dat geval is het laatste woord er nog niet over gezegd. Maar waarover wel? |
|