| |
| |
| |
Jacques den Haan Talking shop
De documentatie rondom het curieuze verschijnsel van de vrijwillige ballingen, de ‘expatriates’, de ‘lost generation’ in de Amerikaanse literatuur heeft langzamerhand een enorme omvang aangenomen. Alle goden en halfgoden: Gertrude Stein, Alice Toklas, Ernest Hemingway, F. Scott Fitzgerald, Carl van Vechten, Malcolm Cowley, Elliot Paul, Ezra Pound, Hart Crane zijn opgemeten, gewogen, doorgelicht, getest op ‘staying power’ en met zorg bijgezet in het letterkundig mausoleum, waar trouwens behalve de deskundigen, die de genoemde operaties hebben verricht, weinigen meer komen, al bleven bijvoorbeeld Fitzgerald, Faulkner en vooral Hemingway in de belangstelling. Vele jonge Amerikanen gingen naar Parijs en maakten daarvan een mengsel van Brooklyn en Montparnasse, zoals wel gezegd is, al meen ik dat de inslag van Amerikaanse schrijvers op de Franse literatuur vrij gering is geweest en zich beperkt heeft tot de kring van Fransen, die Adrienne Monnier en Sylvia Beach in hun boekwinkels zo graag ontvingen: Léon-Paul Fargue, André Gide, Valéry Larbaud, Jules Romains, Paul Valéry. Surrealisten als Aragon horen hier ook bij. Maar Cummings leerde zijn poëtische techniek van Apollinaire en niet andersom.
Niet allen hielden van Parijs. Katherine Anne Porter verbleef graag in Texas of Mexico, Thomas Wolfe reisde door Europa en verkoos Duitsland boven Parijs. Sinclair Lewis kwam er wel, maar hield er niet van sinds hij, de ‘big shot from home’, uit de Dôme gehoond werd. Hij bleek tenslotte zelf meer Babbitt dan men eerst dacht. Ezra Pound verwisselde Parijs voor Rapallo. William Faulkner schiep zich een eigen wereld, Yoknapatawpha, waar hij uiteraard de baas was.
Je gaat niet alleen voor een goedkoop borreltje de oceaan over en het Amerikaanse drankverbod als oorzaak is natuurlijk bijkomstig. Wel was het symptomatisch voor Amerikaans provincialisme, schijnvroomheid, schijndeugd, waarmee de heksenjacht op alles wat in geschrifte ‘aanstoot’ kon geven onlosmakelijk verbonden was. Malcolm Cowley somt in zijn Exile's Return een aantal redenen op waarom Gertrude Stein van een ‘lost generation’ gesproken zou hebben, zoals Hemingway als motto noteerde in zijn eerste roman, al moest hij zelf van de term niets hebben. Ze waren ‘lost’ omdat ze ontworteld waren, losgerukt van iedere binding aan een regio of traditie. Ze waren ‘lost’ omdat hun opvoeding hen had voorbereid op een andere wereld dan die na de oorlog bestond. Ze waren ‘lost’ omdat ze in ballingschap leefden (omkeerbaar volgens mij. JdH.) Ze waren ‘lost’ omdat ze geen oude gedragsmodellen accepteerden en omdat ze zich een vals beeld van de samenleving en de plaats van de schrijver daarin, hadden gevormd. De generatie behoorde tot een periode van overgang van reeds vastgestelde waarden naar waarden, die nog geschapen moesten worden. Aldus de proloog van Malcolm Cowley's Exile's Return. Wat hij er hier niet bij betrekt en wat toch zo'n voorname rol heeft gespeeld is de valuta, voor de welgestelde Gertrude Stein, wier opvatting hij weergeeft, waarschijnlijk geen punt. Je kon inderdaad met dollars voor een appel en een ei in Parijs leven. Velen konden zich handhaven door bijvoorbeeld te schrijven voor een Amerikaanse krant of, zoals Hemingway met artikelen in een Canadese krant. De deugdzame Amerikaanse burger had toch wel een afkeurende belangstelling voor zondig Parijs. En kijk naar Henry Miller hoe die, al bietsend het in Parijs kon uithouden, zij het later. Cowley zelf kreeg in het voorjaar van 1921 een studiebeurs voor
| |
| |
een Franse universiteit, ongeveer duizend dollar en de helft van de kosten van overtocht, ook voor zijn vrouw. Met een paar bescheiden cheques van Amerikaanse magazines konden ze daarvan leven ‘in modest comfort’ en zelfs wat reizen.
Natuurlijk is de factor ‘valuta’ van de grootste invloed geweest bij het uitgeven van boeken. Die factor zal wel bestudeerd zijn, misschien door Robert Escarpit, maar in zijn beknopte Sociologie de la littérature kan ik er niets over vinden. Je vraagt je nu af hoe het godsmogelijk was boeken te brengen in series als Le livre moderne illustré of Le livre de demain. Een van mijn gewaardeerde bezittingen is Ces plaisirs van Colette, haar verhalen over Renée Vivien en andere lesbische vriendinnen. Het is uit 1934, is goed gedrukt op papier dat nog altijd wit te noemen is en zich heel wat beter gedraagt dan de vergeelde bladzijden van de pocketbooks uit later tijd, waarvan bij sommige het papier al verstoft. Ces plaisirs bevat 157 bladzijden en een stuk of 15 ‘illustrations en couleurs’ van Clément Seveau, soms zelfs erg mooie portretten, zoals van Pauline Tarn (d.i. Renée Vivien). De prijs van dit boek was in 1934 drie en een halve frank, volgens de toenmalige koers ongeveer twee dubbeltjes. Wat daarvan allemaal betaald moest worden! De auteur, de boekverluchter, zetter, drukker, papierleverancier, die voor zijn product uit kon komen: ‘papier Outhenin Chalandre’, zoals achterin staat, de boekhandel moest er zijn korting van hebben, de uitgever moest proberen er rijk van te worden! Le livre de demain was er zelfs in geslaagd er nog degelijker uit te zien. Zo heb ik nog van Octave Aubry Napoléon III, groter formaat dan Le livre moderne illustré, 158 pagina's en 22 ‘bois originaux de Guy Arnoux’. Verscheen in 1937 en kostte toen dan ook al vijf francs. Colette's herinneringen aan de oorlog bracht ze bijeen in Paris de ma fenêtre. Verscheen als Livre moderne illustré in
1948, bevatte weer illustraties van Clément Serveau, is duidelijk slechter gedrukt op minder wit papier en kostte toen 60 francs.
Cowley noemde dus in het begin van zijn boek de factor valuta niet als motief voor het verschijnsel balling. Verderop in zijn boek geeft hij er een hoofdstukje aan. In Americans Abroad stond het zelfs in versvorm.
Valuta
‘Following the dollar, ah, following the dollar, I learned
three fashions of eating with the knife, and ordered
beer in four languages from a Hungarian waiter
while following the dollar eastward along the 48th
degree of north latitude - where it buys most, there
Het gaat dan verder dat hij nooit zal terugkeren naar
where I could return tomorrow if I choose,
but I shall return to it never;
shall never wed my pale Alaska virgin,
never lie in thine arms, O Texas Rose.’
Dat is dan mooi niet doorgegaan! In een voorwoord bij dat ‘poem’ schrijft hij over ‘een nieuw ras van toeristen, de Valutaschweine... die zwierven van Frankrijk naar Roemenië, van Italië naar Polen, op zoek naar de laagste prijzen’. Hij doet het verhaal van een man in Berlijn, die op het punt stond tien mark te betalen voor een doosje lucifers toen hij naar het biljetje in zijn hand keek. Er stond op geschreven: ‘Voor deze tien mark heb ik mijn deugd verkocht’. Hij schreef er een lang, vroom en deugdzaam verhaal over, kreeg er tien miljoen mark voor en kocht een paar kunstzijden kousen voor zijn vriendin.
Onder de gegeven omstandigheden is het begrijpelijk dat een aantal ‘exiles’ er toe over is gegaan eigen uitgeverijtjes op te richten. Te
| |
| |
meer omdat Amerikaanse uitgevers er kopschuw van waren, vanwege een censuur, die imbeciel te noemen is. De Amerikaanse professor Hugh Ford heeft het boek geschreven dat we min of meer als het laatste woord over het onderwerp mogen beschouwen: Published in Paris. Het heeft een voorwoord van Janet Flanner, die tientallen jaren lang haar Parijse brief in The New Yorker publiceerde. Ford's boek is een studie over ‘the private publishers of Paris’ en wat zij tot stand hebben gebracht is indrukwekkend. Zij waren de eersten om Hemingway uit te geven, Joyce, Gertrude Stein, Henry Miller, Anaïs Nin, Lawrence Durrell, Samuel Beckett en vele anderen, die helaas geen blijvertjes zijn gebleken. Ze zijn vergeten of werden conformist, zoals de schrijfster Kay Boyle, die in de jaren twintig stellig ‘veelbelovend’ mocht worden genoemd. Met de vrijwel vergeten Robert McAlmon heeft ze Being Geniuses Together geschreven, hun beider opgewekte boek over de periode, met een aantal onbekende foto's, waarop ze overkomt als een mooie, levenslustige meid. Terug in Amerika heeft ze verhalen gepubliceerd in bijvoorbeeld The Saturday Evening Post, bepaald niet meer in de frontlijn van de literatuur.
Voor sommigen is het niet allemaal nieuws wat Ford te berichten heeft. Zo schreef Sylvia Beach zelf in Shakespeare and Company over haar ervaringen als boekverkoopster in Parijs en uitgeefster van Ulysses. Wie over Gertrude Stein of Hemingway gelezen heeft kent hun debuten uit een omvangrijke literatuur. Wie wat weet van het leven van Norman Douglas kan niet voorbij Nancy Cunard en haar Hours Press. Het rapport dat Norman Douglas schreef voor het Britse Foreign Office: Report on the Pumice-Stone Industry of the Lipari Islands uit 1928 is nauwelijks een inspirerend begin te noemen. Ze was er dan ook niet oprecht blij mee. Ze vervolgde evenwel met de vertaling door haar minnaar Louis Aragon van Lewis Carroll's The Hunting of the Snark: La Chasse au Snark. Une Agonie en Huit Crises, met gedichten van Robert Graves, de Whoroscope van de toen volslagen onbekende Samuel Beckett, Cantos van Ezra Pound, werk van Richard Aldington. Een van haar laatste uitgeversdaden was het publiceren met behulp van de Chileense dichter Pablo Neruda van zes plaquettes poëzie, die verkocht werden ten bate van het steunfonds voor de republikeinen in de Spaanse burgeroorlog. Bijna laatste uitgave van haar pers was de eerste druk van een gedicht van Auden: Spain. Ik heb de indruk dat hij er later niet meer zo gelukkig mee was. Janet Flanner vertelt in haar voorwoord hoe ze met Nancy Cunard na de oorlog Nancy's buitenhuis in Réanville aantrof. Woedende boeren, die in de mening verkeerden dat ze een rijke fascist was hadden haar kostbare luxe edities in haar waterput gesmeten, die ze bovendien met een kadaver hadden verpest. Minder bekend, dacht ik was de Contact Publishing Company van de al genoemde Robert McAlmon, die enorm in de weer is geweest in die jaren. Hij publiceerde in 1923 het debuut van Hemingway
Three Stories and Ten Poems. Het verwierf een zeldzame en korte bespreking van Gertrude Stein in de Paris Tribune: ‘Three stories and ten poems is very pleasantly said. So far so good, further than that, and as far as that, I may say of Ernest Hemingway that as he sticks to poetry and intelligence it is both poetry and intelligent...’ Contact publiceerde William Carlos Williams, van Gertrude Stein The Making of Americans, een Ladies Almanac written and illustrated by a lady of fashion (de elusieve Djuna Barnes) en een boek van Nathaniel West. Wat was er meer? Three Mountains Press met in our time van Hemingway en een essay van Pound; Plain Editions: alleen geschriften van Gertrude Stein; Carrefour met gedichten van Michael Fraenkel, de vriend van Henry Miller. Samen schreven ze het tweedelige Hamlet, eveneens Carrefour, zij het met de plaatsnaam New York, een boek waar ik nooit doorheen gekomen ben.
De roemruchtste van alle was natuurlijk de
| |
| |
Obelisk Press van Jack Kahane. Hij publiceerde zijn ervaringen ermee in Memoirs of a Booklegger, verschenen in het jaar van zijn dood, 1939. Onder veel meer gaf hij uit My Life and Loves van Frank Harris, de Tropicboeken, Black Spring en essays van Henry Miller, The Black Book van Lawrence Durrell. Er is een afzonderlijke Appendix over de Seizin Press, die hoofdzakelijk niet in Parijs, maar op Majorca opereerde met voornamelijk poëzie van de Amerikaanse dichteres Laura Riding en proza en poëzie van Robert Graves. Toegewijde liefde voor het boek ligt ten grondslag aan de ‘private press’ At the Sign of the Black Manikin van Edward Titus. Toegewijde liefde en het geld van zijn vrouw, die bejammerd heeft dat hij een hypnotische macht over haar bezat. Toch was ze niet bepaald een doetje, maar Helena Rubinstein, heerseres over wat Ford in een weidse verklaring haar ‘cosmetics empire’ noemt, dat ze met ijzeren hand regeerde. Ze begreep niets van de auteurs van haar echtgenoot. ‘To me, they were meshugga... and I always had to pay for their meals.’ Joyce stonk, kon niets zien, at als een vogel. Hemingway had een grote bek en was een opschepper. Vrouwen hielden van hem, maar Helena niet. Titus had een boekwinkel waarin hij vele kostbaarheden had verzameld. Een eerste druk van Whitman's Leaves of Grass bijvoorbeeld, de beste collectie eerste drukken van Verlaine, allerlei zaken, die vrij ver verwijderd waren van de luidruchtige ballingen van Montparnasse, van wie de meesten nauwelijks Frans spraken. Titus was ook de redacteur-uitgever van een literair tijdschrift, This Quarter, dat hij van 1929 tot 1932 heeft beheerd. Zijn mede-redacteur was Samuel Putnam, naar Parijs gekomen met steun van een Amerikaanse uitgever. Hij schreef een van de amusantste boeken over de periode
Paris Was Our Mistress. Memoirs of a Lost and Found Generation (1947).
Hij was de Parijse correspondent van enkele Amerikaanse kranten en heeft aan vrijwel alle ‘little magazines’ meegewerkt, soms als redacteur. Daarnaast vertaalde hij Rabelais, zij het op wat Amerikaanse wijze. Van hem is de opmerking dat Titus het liefst Michael Arlen had willen uitgeven. Aan zijn fondslijst is dat niet te merken. Titus bracht een vertaling van Arthur Schnitzler, verzen van Rimbaud, Baudelaire, de herinneringen van Kiki, het beroemde Parijs model. Dat boek is voorzien van een inleiding van Hemingway, verlucht met portretten van Man Ray, Foujita, Kisling en reproducties van schilderijen van Kiki zelf. Titus' belangrijkste ‘coup’ was de uitgave van de Parijse editie van Lady Chatterley's Lover. Die is evenwel niet voorzien van het uitgeversmerk van de Black Manikin, maar vermeldt slechts ‘privately printed’. Titus woonde de begrafenis van Lawrence bij, maar hij slaagde er niet in werk uit de nalatenschap van de weduwe Lawrence los te krijgen. De laatste daad van de Manikin Press was het debuut van Anaïs Nin: D.H. Lawrence. An Unprofessional Study uit 1932.
In een boek dat als titel heeft Published in Paris verwacht je eigenlijk niet een hoofdstuk over de Servire Press in Den Haag. Vergoelijkend schrijft Ford dat die stad slechts een dagreis van Parijs verwijderd is! Belangrijker is natuurlijk dat de boeken, in Den Haag uitgegeven, in Parijs zijn ontstaan. Omvangrijk waren de paar nummers van transition, de schepping van Eugene Jolas, die ook een studie over ‘metaphysical language’ leverde: The Language of Night en voorts de bloemlezing Americans Abroad onder redactie van de Roemeense schrijver Peter Neagoe, naar een idee van Samuel Putnam, die het evenwel te druk had om het zelf te doen. In het voorwoord schrijft Neagoe dat de Europese jongeren rebelleerden tegen de tirannie van de ouderen. ‘Europe was in the hands of the aged’. De jonge generatie van Amerika evenwel was in opstand tegen ‘the rule of industry through standardization’. De bundel, met 52 medewerkers, had in het algemeen een goede pers. De uitzondering vormde de vriend en medewerker van H.L. Mencken, George Jean Nathan,
| |
| |
in hoofdzaak toneelcriticus, bepaald geen ‘balling’, die in New York een exemplaar inzag en tot de tot vervelens toe geciteerde uitspraak kwam: ‘The worst book of the year’. Als je nagaat dat het de bijdrage van Hemingway bevat, die ik zijn beste verhaal vind: ‘Big Two-Hearted River’, dat er gedichten van Cummings in stonden, werk van Djuna Barnes, Dos Passos, Conrad Aiken, Henry Miller, Ezra Pound, Gertrude Stein, William Carlos Williams, dan krijg ik van de kwaliteit van Nathan als criticus geen hoge dunk. Ford signaleert het ontbreken van Hart Crane en Elliott Paul, ik vind de afwezigheid van Scott Fitzgerald vreemder.
De ‘bezigste bij’ van al die Amerikaanse ondernemingen, die gezamenlijk zoveel hebben bijgedragen aan de opkomst van vele latere grootheden, met als ik goed tel, een zestig uitgaven was de Black Sun Press, in 1925 opgericht door Harry en Caresse Crosby. Het extravagante leven van het echtpaar is omstandig beschreven in Black Sun. The Brief Transit and Violent Eclipse of Harry Crosby (Engelse uitgave Hamish Hamilton, 1977) waarvan inmiddels een ‘paperback’ verschenen is. De schrijver is Geoffrey Wolff. Harry Crosby werd in 1898 in Boston geboren, een stad die hij haatte: ‘Dreary town, The City of Dreadful Night’. Er zat wel modder aan de kluit, zoals dat in Groningen heet, zijn oom was John Pierpont Morgan en Harry zou natuurlijk in de bank komen. Het kwam er niet van... Malcolm Cowley, die een herdruk van Exile's Return in 1952 uitbreidde met hoofdstukken over Harry Crosby, schreef dat Amerikaanse chauffeurs van ambulances in de eerste wereldoorlog welhaast een literair legioen hadden kunnen vormen. Onder hen waren John Dos Passos, Ernest Hemingway, William Seabrook, E.E. Cummings, Louis Bromfield, Dashiell Hammett en Harry Crosby. Net als Hemingway kwam ook Harry bijna om het leven bij een granaatbeschieting, die zijn metgezel het leven kostte. Het is een ervaring geweest die zijn leven heeft bepaald. Cowley noemt het een metamorfose ‘from life into death’. Hij trouwde met Polly Peadbody, die hij later Caresse ging noemen en het echtpaar woonde voornamelijk in Parijs. Hij heeft ongeveer alles gedaan wat een jonge, knappe, gedecoreerde man, ‘a soldier from the war returning’ in het Parijs van die tijd kon uitspoken. Hij leefde lange tijd op oesters, champagne en opium en het deed hem niets. Hij rolde in het bed van de ene vriendin na de andere en het deed hem niets. Hij leerde een vliegtuig besturen omdat hij eens te pletter wilde
vallen in de zon, die voor hem de hoogste godheid werd. Hij deed een paar jaar mee aan het beroemde ‘Bal des Quat'z Arts’, het meest uitzinnige kunstenaarsbal van Parijs en kreeg er genoeg van. Alleen van literatuur kreeg hij niet genoeg. Hij was een onverzadigbare lezer, die inderdaad heel wat in te halen had. Hij werd daarbij uitzonderlijk geholpen doordat hij de kostbare bibliotheek erfde van een familielid, de internationale rechtsgeleerde en advocaat Walter Van Rensselaer Berry, een gevierde man in de Parijse society, verfijnd bibliofiel en vriend van Henry James en Marcel Proust. Harry geraakte evenwel in een gemoedstoestand waarin hij naar steeds minder bezit streefde. Ik heb een Fransman zoiets ‘dépossession’ horen noemen. Caresse herinnerde zich dat op hun reis naar Egypte een wijze man had gezegd: ‘Ik meet mijn rijkdom af aan de dingen waar ik buiten kan’, en dat werd het ideaal van Harry. Hoe kom ik van 10.000 delen op duizend, op honderd, op één? Eerste drukken van bijvoorbeeld Baudelaire deelde hij uit aan kennissen, weinig geïnteresseerde kelners en taxichauffeurs en later kwam hij op het idee kostbaarheden tussen de rommel van de bouquinistes op de kaden te smokkelen. Samen hebben ze in 1925 de Black Sun Press opgericht met als eerste doel het uitgeven van hun eigen werk. Ze begonnen met Crosses of Gold, A Book of Verse van Caresse met illustraties van Daniel-Girard. Het werd gevolgd door Sonnets for Caresse van Harry Crosby. Ter ere van neef Berry publiceerden ze brie- | |
| |
ven van Henry James en van Marcel Proust aan hem. Hun lijst bevatte titels van onder anderen Edgar Allen Poe, werk van D.H. Lawrence, die Harry als collega-zonaanbidder met goudstukken betaalde, fragmenten van Work in Progress van Joyce, The Bridge van Hart Crane, Imaginary Letters van Pound,
de dagboeken van Harry, vertalingen van Le grand Meaulnes, Bubu de Montparnasse, Le diable au corps van Raymond Radiguet, Laments for the Living van Dorothy Parker, Sanctuary van Faulkner, de verzamelde gedichten van Joyce. Goed, het waren rijke amateurs, maar wel met gevoel voor kwaliteit! In 1953 verscheen van Caresse Crosby The Passionate Years, haar autobiografie. Geoffrey Wolff beticht haar bij herhaling van onnauwkeurigheid: karakteristiek onbetrouwbaar noemt hij haar. Een voorbeeld is haar herinnering aan Berry. Ze laat hem tien jaar te vroeg afstuderen aan Harvard, een jaar te laat overlijden en ze schrijft dat zij en Harry hem ontmoetten toen hij 76 was: hij stierf 68 jaar oud. Aan de andere kant beschrijft ze hem zeer nauwkeurig. Daar zit de kneep. In haar voorwoord bij haar boek stelt ze duidelijk dat ze nooit een dagboek of een notitieboek heeft bijgehouden, nooit abonné is geweest van een knipselbureau en dat ze niet op data kan teruggrijpen behalve die uit haar geheugen. Dat is begrijpelijk en zoals in het geval van neef Berry eigenlijk niet zo belangrijk. Begrijpelijk is ook dat ze in haar boek heel kort is over de dood van haar man. Hij had een contract met haar gesloten dat ze samen zouden sterven. Zij zou hem voorgehouden hebben dat er nog zoveel was om voor te leven. Op 10 december 1929, met de tickets voor de terugreis naar Parijs in zijn zak schoot Harry zich dood in een studio van een vriend in New York. Tevoren had hij zijn vriendin uit die periode op dezelfde wijze gedood. Caresse bleef in Frankrijk tot in het midden van de jaren dertig, zette het werk aan de Black Sun Press zonder veel regelmaat voort en richtte de Crosby Continental Editions op, een ‘paperback publishing company’ waarmee ze haar tijd ver vooruit was en waarin werk van Hemingway, Faulkner, Dorothy Parker en anderen uitgegeven is.
De kwantiteit. Ondanks al dat feestgedruis in het Parijs van de jaren twintig is het niet vol te houden dat Harry Crosby alleen maar een playboy zou zijn geweest. Volgens Wolff schreef hij eer te veel en te vlug. Tussen 31 december 1923 toen hij het bankbedrijf vaarwel zei en zijn dood, zes jaar later publiceerde hij negen verzenbundels, drie delen van zijn dagboek Shadows of the Sun alsmede een aantal voorwoorden bij boeken en literaire essays. Daarbij kwam dat hij inzag wat hij op cultureel gebied tekort kwam. In een brief aan zijn moeder in het voorjaar van 1924 schreef hij: ‘Ik heb me tot nu toe gerealiseerd hoe ontstellend onwetend ik ben. Ik heb de jaren van intensief lezen voor de boeg want ik wil erudiet worden en een werkelijke intellectueel en geleerde’. Bij een alreeds overladen programma behoorde, systematicus als hij was, het doorploegen van de Encyclopaedia Britannica, te beginnen bij deel 1. There's culture for you!
Wat de kwaliteit betreft... Hij was overduidelijk geïnspireerd door de poëzie van ‘decadenten’ en symbolisten: Baudelaire, Rimbaud, Huysmans, Poe, Wilde. Hij legde een verzameling ‘mooie’ woorden aan: ‘absurd... bleak, turbulent, heraldic, idolatry, mysterious, macabre, Sun, sorceres, vampire, veil’.
Ik ken zijn bundels niet, het is natuurlijk niet terecht te oordelen naar de voorbeelden, die Wolff geeft en die ik soms pijnlijk slechte Baudelaire zou willen noemen. Hier is een fragment uit een sonnet:
‘I think I understand you Baudelaire’
‘My mind which once was young and virginal
Is now a swamp, a spleenfilled pregnant womb
Of things abominable; things androgynal
Flowers of Dissolution, Fleurs du Mal.’
| |
| |
In Americans Abroad staan negen pagina's uit zijn dagboek, voor een deel over een reis naar Egypte. Lyrisch extatisch bijvoorbeeld: ‘Vertrek en alleen in vertrek is er vrijheid maar ik wacht op het werkelijke vertrek het laatste vertrek naar Zon dan zal er geen vertrek meer zijn en dus niet meer vrijheid maar wie heeft vrijheid nodig als hij eens met Vuur bekleed zal zijn.’ Harry was in het jaar van zijn dood assistent-redacteur van transition, wat dat ook aan erkenning moge betekenen. De Amerikaanse dichter Archibald MacLeish betoonde zich ingenomen met sommige verzen uit Transit of Venus, zoals Harry dankbaar in zijn dagboek noteerde. Caresse heeft in de jaren na de dood van haar man zich zeer ingespannen voor zijn literaire faam. Ze deed dat door schrijvers van gevestigde naam er toe te bewegen voorwoorden te schrijven bij postume bundels of bij herdrukken. D.H. Lawrence heeft dat gedaan, Stuart Gilbert, T.S. Eliot. Die had er wél moeite mee. Bij eerste indruk dacht hij ‘that he was a young man in a hurry... Wat me bevalt is het feit dat Crosby definitief zijn eigen weg ging, of die weg naar mijn smaak was of niet’. En hij bewonderde Harry's vitaliteit.
Het is mogelijk dat onze tijd, die zo overhoop ligt met alles wat rationeel wil zijn en die lacht om het streven van H.C. erudiet en een intellectueel te willen worden, waardering zal hebben voor zijn mystieke kant, voor het extatische. Hij was lange tijd een geheel vergeten figuur, wiens naam in de naslagwerken niet voorkwam. De Engelse editie van Black Sun verscheen in 1977, de Amerikaanse waarschijnlijk een jaar eerder. Omstreeks die tijd ook, naar ik meen, maar niet weet, verscheen in Great Barrington, Mass. een bibliografie van de Black Sun Press with a History by Caresse compiled by George R. Minkoff, die ook de uitgever is. De studie van Geoffrey Wolff is zo uitvoerig gedocumenteerd dat we die wel definitief mogen noemen. Die is gebaseerd op het omvangrijke materiaal dat in Amerikaanse bibliotheken is ondergebracht, op grote hoeveelheden ongepubliceerde documenten, dagboeken, interviews met nog levenden als Malcolm Cowley, Archibald MacLeisch, verzoeken om informatie aan anderen - Wolff heeft meer dan vijftig ‘helpers’ in zijn voorwoord te danken.
In de Times Literary Supplement van 14 januari 1977 schreef Anthony Burgess een zeer lovende bespreking van Black Sun onder de titel Choosing to Die. Aan het slot stelt hij dat sommige lezers in de verleiding zullen komen te vragen of de zorgvuldige opbouw van deze ‘voorbeeldige biografie’ werkelijk de moeite waard was. ‘Het antwoord,’ aldus Burgess, ‘moet altijd ja zijn, al was het alleen maar omdat Harry Crosby het ideale verstilde centrum is (en dat is absoluut waar in weerwil van zijn hedonistische wentelingen) van de draaimolen van expatriates in die kleurrijkste fase van Parijse literaire geschiedenis (wat natuurlijk niets te maken heeft met Franse literaire geschiedenis of zelfs maar literatuurgeschiedenis in Frankrijk) Als Crosby maar, zeg, The Sun Also Rises of The Great Gatsby had geschreven...’ Ik zou dat een nogal kromme redenering willen noemen. Als ik De navolging van Christus had geschreven was ik nu misschien wel heilig!
Burgess impliceert dat Crosby centraal is geweest in de Lost-Generation-Periode. Volgens Geoffrey Wolff was hij niet eens een typische balling. De misvatting is ontstaan bij Malcolm Cowley. Zijn hoofdstukken over Crosby in zijn uitgebreide herdruk zijn elegant en overredend en ze hebben een soort geruststellende autoriteit. Cowley's indrukken waren evenwel nauwelijks uit de eerste hand. Hij heeft Crosby twee dagen voor diens zelfmoord voor de eerste en enige keer ontmoet. ‘Een profiel van de typische Montparnassien zou, tautologisch genoeg, een voorliefde inhouden voor de café's van Montparnasse.’ Wolff stelt dat Crosby niets moest hebben van die café's zomin als van de sjofelheid van die buurt. De typische Amerikaan in Parijs was er heen gegaan om te kunnen schrijven. Harry verliet zijn huis om
| |
| |
zijn ouders in Boston te ontvluchten. De typisch Amerikaanse balling kwam uit de midden klasse en was arm; Harry was ‘upper class’ en rijk. De typische balling kwam in Parijs nauwelijks aan schrijven toe (Hemingway uitgezonderd) toen H.C. eenmaal begon schreef hij gestadig en geobsedeerd. In de woorden van Wolff had de impuls bij de Crosby's meer van doen met de traditie van de ‘Grand Tour’ dan van de ‘Great Escape’. Ik ben het met Mr. Burgess eens dat we hier te doen hebben met een voorbeeldige en ook zeer boeiende biografie.
| |
In de marge
Bij het lezen van Crosby's afkeer van Boston schoot mij het eens welbekende en thans misschien vergeten anonieme versje te binnen, dat van hem had kunnen zijn:
‘I come from the city of Boston,
The home of the bean and the cod,
Where the Cabots speak only to Lowells,
And the Lowells speak only to God.’
De volledige titel van Published in Paris is: American and British Writers, Printers and Publishers in Paris, 1920-1939. Macmillan Publishing Company. New York, 1975.
Het Bal des Quat'Z Arts. Spelling van Andre Warnod, die een reeks alleraardigste boeken over Parijs heeft geschreven, die hij zelf met bijzonder losse en geestige krabbeltjes illustreerde: Les Plaisirs de la rue, Lily Modèle, een luchtig, frivool romannetje, Le vieux Montmarte, Bal, café, cabaret. Voorts Les bals de Paris uit 1922. Ik heb de editie ‘sur papier pur fil des papeteries Lafuma exemplaire no. 27 contenant 4 lithographies’.
Die editie, gereserveerd voor intekenaren bevat enkele ‘realistische’ hoofdstukken en tekeningen méér dan de gewone. Daaronder: ‘Les bals d'invertis, Grandeur et décadence de la danse du ventre à Paris, Les filles de maisons closes au bal public'. Mijn exemplaar (niks in te tekenen, gewoon voor een zacht prijsje uit een catalogus besteld!) heeft ‘toute la barbe’ - hetgeen weinigen meer iets zal zeggen.
Over het artiestenbal schrijft Warnod dat het eerste plaats vond op 23 april 1892. De invitatie er voor zou een tekening bevatten, die evenwel verboden werd ‘par la censure’. Verboden waren volgens de uitnodiging: ‘L'habit noir, la blouse, le costume bourgeois et le caleçon de bain’. Het bloot, er vertoond, is soms afgestraft door meer dan één proces en veroordelingen tot 14 dagen cel. ‘Harry's first ball was in 1923, and he returned from it drunk and naked in a taxi, having been removed from his Roman toga, his underdrawers and his money.’
Harry Crosby - lange tijd een vergeten figuur. Hij komt niet voor in de driedelige Dictionnaire des littératures van Phillipe Van Tieghem uit 1968. Niet in de turf van Gero von Wilpert Lexikon der Weltliteratur uit 1963, maar er is, meen ik een latere druk, waarin hij misschien wel voorkomt. Ik heb die niet bij de hand. Niet in The Oxford Companion to American Literature van James D. Hart, second edition, second printing, 1953. Niet in de lofwaardige The Reader's Encyclopedia of American Literature van Max J. Herzberg uit 1963. Niet in het vrij beknopte Amerikaanse deel van The Penguin Companion to Literature uit 1971.
Ik ben in 1930 of 1931 voor het eerst in Parijs geweest. De franc stond op zes cent en voor 15 francs kon je eten: voorgerecht, hoofdschotel, groente, nagerecht, misschien zelfs koffie, en in ieder geval de wijn inbegrepen. Voor hetzelfde bedrag logeerde ik in een nogal somber en sober hotel aan de Quai des Grands Augustins, het is nu geloof ik, een luxueus ‘relais’. Ik was er met een vriend nog van de lagere school, een ‘school met den bijbel’ en zijn vrome moeder, die het bewegen van zon en maan als ‘goddeloze onzin’ af deed, had misschien met betraand gelaat zijn koffertje
| |
| |
gepakt en wetend dat wij het steile verderf tegemoet gingen, een bijbeltje toegevoegd. Er is weinig in gelezen, voor een deel omdat mijn vriend, die toch voor een groot wandelaar wenste door te gaan, op het singuliere idee was gekomen voor die reis naar Parijs nieuwe schoenen te kopen. De tijd, anders aan het onderzoek der Schrift besteed, werd nu verdaan aan het verzorgen der blaren onder het ijdele aanroepen van gods heilige naam! Autoloos als we natuurlijk waren kon je het, met een ruim gebruik van die heerlijke Parijse stadsbussen met die omvangrijke achterbalcons - de manier om Parijs te zien! - , van métro en zo nu en dan een taxi, niet zo keren of wenden of er moest toch gelopen worden, al was het alleen maar om langs de bouquinistes te trekken.
We waren rijk genoeg om althans eenmaal in de Périgourdine te eten, hoek Quai des Grands Augustins en de Place Saint Michel. Bestaat, dacht ik, nóg. In tegenstelling naar ik aanneem tot de eigenaar ervan Edouard Rouzier. Van hem heb ik zijn Livre d'or de la gastronomie Française uit 1931. Het is een kloek boekwerk van meer dan 300 bladzijden, rijk verlucht met foto's, tekeningen, houtsneden, kaartjes, maximes, verzen. Het heeft een voorwoord van de roemruchte ‘Cur’, dat is Curnonsky, ‘prince des gastronomes, président de l'académie des gastronomes’, waarin hij mediteert over de ‘Quatre cuisines Françaises’, te weten, de grote, ‘la cuisine savante’, die de talenten van de beroemde chefs vraagt: ‘la cuisine bourgeoise’; ‘la cuisine régionale’, die Rouzier vooral propageerde en ‘la cuisine paysanne ou impromptue’. Het boek bevat dan ook tientallen menus van de keukenmeesters van diverse regionen van Frankrijk en vele recepten. Daaronder het recept van de ‘Lièvre à la Royale’. We zien er de 20 teentjes knoflook en de 40 sjalotjes vermeld, die we tegenkomen in het recept van Werumeus Buning in zijn onvolprezen Honderd avonturen met een pollepel uit zo ongeveer 1935. In het boek van Rouzier staat het recept van een meneer Paul Mégnin, die er blijkens zijn foto uitzag als een schoolmeester. Misschien was hij dat wel want hij begint zijn bijdrage met statig Latijn: ‘Inter quadrupedes gloria prima lepus' - de eerste glorie zij voor het haas. Hij voelde toch meer voor drie flessen Mâcon, terwijl Werumeus twee welletjes vindt. Beiden zijn het er over eens: de ‘lièvre à la Royale’ ete men met lepel en vork. Het is niet een receptje voor de snelle keuken! Ik heb eenmaal het genoegen gesmaakt aan een diner van
enkele vrienden te kunnen genieten van de werkzaamheden van mijn oudste vriend, een begenadigd keukenmeester. Hij deed er meer dan de zeven uur over, die W.B. voorschrijft en had er een schitterende wijn bij. Maar, zo zullen angstigen van hart mij vragen: hoe zat het nu met al die teentjes? Er was ons bezworen dat je er niets van proefde, dat het allemaal aroma was geworden. Dat was waar. Ik heb alleen tenminste drie dagen lang knoflook gehikt, ze kwamen zich toch wel melden! Ze werden aroma dank zij een ‘streven naar het absolute hakpunt’ (W.B.).
Ik herinner mij dat we in de Périgourdine vastliepen met ons Frans. Of we de chateaubriand saignant wilden hebben, medium of bien cuit? Als goede Hollanders kozen we natuurlijk medium, later gelukkig nooit weer. En wat moesten we met de sommelier? En deed je al dan niet de korstjes van de Brie? Ik zou misschien nog kunnen uitvinden in welk jaar we nog om 12 uur 's nachts de cancan hebben zien dansen in het Bal Tabarin. Sommige eethuizen bestaan nóg, dacht ik. De brasserie Lipp bijvoorbeeld op de Boulevard Saint Germain, waarvan ik mij de monumentale choucroute herinner en het kostelijke bier. En Androuët in de rue d'Amsterdam met zijn kaassoufflé - ‘prenez garde, m'sieu, c'est trés chaud’. And chaud it was!
We hebben er aan een table d'hôte aangezeten, ik weet niet meer waar en jonge mensen hebben misschien geen idee wat dat was. We aten aan een lange tafel een vast menu, met vlees dat voorgesneden werd en verdeeld onder de
| |
| |
andere, onbekende eters, ik neem aan door de baas zelf. Duur was het niet...
Ik was er terug tijdens de Parijse tentoonstelling van 1937. Gewapend met een minuscuul boekje, dat ik als door een wonder al die jaren heb weten te bewaren, enkele verhuizingen inbegrepen. Où déjeunerons-nous à Paris? Het is 42 kleine bladzijden groot, meet 8 bij 12 centimeter - ergens tussen de boeken geraakt vindt je het nooit meer terug. Het kostte vier en een halve franc. Ik heb de verleiding weerstaan te gaan eten in ‘Le pet de nonne’, 77 boulevard de Courcelles met de vermelding: ‘Cuisine soignée. Sole maison, cassoulet, poulet rôti, grillades’. Misschien vanwege de ‘cassoulet’, die een ragout van witte boontjes schijnt te zijn, misschien omdat ik Haan zijnde, niet in de eerste plaats gek ben op kip. Het was ook financieel al ‘later’ dan bij mijn eerste bezoek. Mijn maaltijd toen van een 15 francs was in het boekje voorzien van 1 ster: ‘repas normal, vin compris’ ongeveer 20 tot 25 francs. Met twee sterren 25-40 francs. Leuk boekje, waar ik nog wel eens in blader. Hier en daar een rigolade: ‘Le Soleil d'Or’ in de rue du Jour, een ‘excellente maison’ (1 ster) met ‘pieds de mouton, belles grillades et vins délicieux. La patronne est charmante, ce qui ne gâte rien’. Of Dagorno, avenue Jean-Jaurès, met twee sterren en ‘de premier ordre. Les grillades de Dagorno sont aussi célèbres que les jambes de Mistinguett’. En dan nog ten overvloede: ‘Grands bourgognes’.
En op het Gare du Nord, teruggaand naar Groningen de aloude grapjes als de onvermijdelijke vraag: ‘Zo, mien jong, ook weer naar stád tou?’ en het even onvermijdelijke Frans: ‘Pouvez vous Français? Oui monsieur, je pouve!’
|
|