| |
| |
| |
C. Buddingh' Gedichten
Vuur
‘Le feu est ma patrie’: ‘Het vuur is mijn
vaderland.’ Wat een schitterende zin!
Fantastische gedachte ook. Is hij van
Baudelaire? Flaubert? Stendhal? Mis: Julien Green.
Ik mag hem graag, die Green, hoe paaps hij ook is.
En 't gekke is, dat hij hier teruggrijpt op
een oude, ketterse typologie,
(al vind je die ook bij Shakespeare en John Donne).
Aarde, vuur, lucht en water: zeg mij in
welke volgorde ze op uw lijstje prijken,
en ik zal u dan zeggen wie gij zijt.
Zelf ben 'k wat bang voor water. Lucht heeft iets
vulgairs, vind 'k. Aarde is mooi, maar blijft toch aarde.
Vuur alleen is pure vergankelijkheid.
| |
| |
| |
Eens
Er sprong vannacht een kikker door mijn droom.
Hij keek zo dom, dat 'k dacht: 't is vast een prins.
Maar eer ik 't hem kon vragen, was hij al
weer door een dubbeldekker weggewist.
‘Kom, lief, laat ons vandaag uit kikkers vangen’:
al zou je 't voorslaan willen, 't kan niet meer.
Hier en daar schijnt nog een bruine rond te hippen,
maar Rana esculenta is niet meer.
Niet meer, tenminste, in ons ex-kikkerlandje.
Toch waren ze eens net zo gewoon als mussen.
Soms sprong er zelfs een bij de out-line voor je voet.
Eén keer heeft het me zozeer afgeleid
dat ik een ronduit slechte voorzet gaf.
En doorgaans waren die toch strak op maat.
| |
| |
| |
Egel
We hebben weer een egel in onze tuin,
door Wiebe ‘Krelis Causio’ gedoopt
(naar de befaamde dribbelaar van de Azzuri).
's Avonds krijgt hij 'n schoteltje melk met brood.
Maar nu, vandaag, twaalf uur, klaarlichte dag,
riep Stientje ons plots. We holden naar benee.
En daar, op 't linkergrasveldje, zat Causio,
en smikkelde content ‘n nieuw bordje leeg.
Peer zag hem ook, werd helemaal uitgelaten;
hapte naar vliegen, schoot zelfs in een boom,
maar kwam hem, heel verstandig, niet te na.
En ik denk: in wat voor wereld leven we,
wanneer je 't haast als een genade ervaart
als er een egel in je tuin wil komen.
| |
| |
| |
De dag dat ik socialist werd
voor Rinus van Vuren
Voor de oorlog had je in Dordt bedrijfsvoetbal:
Lips tegen emf. Victoria-
Asfaltfabriek. Meestal ging ik wel kijken:
er werd wat mis gemaaid en afgeschaafd.
't Was in de ergste crisistijd, maar hier
op veld, heerste - in naam - democratie:
de draaier slofte er naast de directeur,
al bleef 't wel kleine piet naast Grote Piet.
'k Zal 't nooit vergeten - 't was in een finale
tussen Penn en Bauduin en 'n andere ploeg:
een dot voor open doel - helaas, de bal
kwam ergens in 't publiek terecht. Nu nog
hoor ik die bleke onderkruiper slijmen:
‘Jammer dat u net naast schoot, meneer Charles.’
| |
| |
| |
Timmerles
'k Ben nog een tijdje op timmerles geweest,
't Was achter Barend Groeneveld, bij de Hellingen.
Dat was een vieze buurt, het stonk er meest.
Soms zaten er vrouwen op straat uien te pellen.
Maar eenmaal binnen was 't er best gezellig.
Er hing zo'n lekkere lucht van beits en hout.
En al die rekken met het mooiste gereedschap,
nog mooier dan mijn vader op zolder had.
Maar alles moest wel heel precies, 't Was veel
moeilijker dan 'k gedacht had: schaven, schuren,
eerst met papier en dan met een soort zij.
Ik sloeg een spijker wel 's een tikje scheef.
Dan moest hij er weer uit van meneer Bax.
Hij bromde nooit. Maar 'k voelde wat hij niet zei.
| |
| |
| |
Treinen I
Dat jaar verhuisden we naar de Havenstraat.
Op nog geen vijftig meter van ons raam
kwamen de treinen langs. Soms zwaaide er iemand,
zomaar, als hij je op de stoep zag staan.
Ik telde altijd alle goederenwagens.
Eens waren 't er wel zestig. En dan reed
er achteraan nog een locomotief mee,
die helpen duwen moest over de brug.
Je kon ook aan de rook zien, wat voor weer 't werd:
wanneer die recht omhoog steeg, bleef het droog,
maar als ze omlaag sloeg, kreeg je stellig regen.
't Kwam altijd uit. Ik keek vaak 's avonds vlug
nog even voor 'k naar bed moest. Vooral
als dfc die zondag thuis zou spelen.
| |
Treinen II
De allermooiste trein kwam maar twee keer
per dag voorbij: 't was net een zilveren mustang,
zo zoefde hij over de rails. Soms zag
je een kelner staan en altijd brandden er lampjes.
Hij had zelfs ook een naam: Etoile du Nord.
Maar hij reed zo hard, dat je 't haast nooit kon lezen.
Hij stopte ook niet in Dordt op het station.
Pas weer in Rozendaal. En in Essen even.
Daar was de grens. Dan kwam je in 't buitenland.
Maar hij, de Etoile du Nord, stormde nog verder,
helemaal tot in het hartje van Parijs.
Parijs, daar was iets mee, je wist niet wat.
Niemand die het je duidelijk kon vertellen.
Maar 't had, scheen 't, iets te maken met dominees.
|
|