| |
| |
| |
Theo Timman De hertog van Saint-Simon is ook dood
‘Mevrouw, mijne heren, staat u mij toe te beginnen.’
Als hij de kans kreeg onttrok hij zich aan de recente akademische traditie elkaar te tutoyeren en bij de voornaam te noemen. Hij pauzeerde even tot hij hun aandacht had en herhaalde zijn aanhef. Eén mevrouw en vier heren had hij onder zijn gehoor en geen van allen spraken ze hem met ‘u’ aan. Waarom zouden ze? hij was jong - 30 - en hij droeg nooit een das en bijna nooit een kolbertjasje.
Vandaag droeg hij wel een jasje.
‘Mevrouw, mijne heren... de beroemdste etiquetteregels uit de europese geschiedenis waren die van het Hof van Versailles. Ik wil vandaag wat verhalen vertellen over dat Hof, en wel aan de hand van de bekendste beschrijving ervan: de Mémoires van de hertog van Saint-Simon...
Het doet me plezier te weten dat u allemaal wel eens een bezoek hebt gebracht aan het kasteel van Versailles. Het is meer dan 100 jaar het huis geweest van de koningen van Frankrijk, van de zeventiger jaren van de 17de eeuw tot de revolutie aan het einde van de 18de eeuw. De Mémoires van Saint-Simon beslaan de periode van 1691 tot 1723: de laatste kwarteeuw van het koningschap van Lodewijk de Veertiende en het regentschap van Philippe van Orléans, de neef van de koning...’ ‘Ik had hoge hakken aan en ik heb bijna mijn enkels gebroken tussen die kinderkopjes van dat enorme voorplein, waar dat ruiterstandbeeld staat, weet je wel, dat grote standbeeld van Lodewijk de Veertiende, wat was dat een ijdele man en...’
‘Dat standbeeld is negentiende-eeuws, mevrouw... Ik weet het niet, maar ik denk dat het gieten van dergelijke knotsen van ruiterstandbeelden in de 19de eeuw in de mode is geweest. Trafalgar Square staat er vol mee en in Den Haag staan er ook een paar,... Willem de Tweede hè... De koning van Frankrijk was natuurlijk wel heel ijdel. Maar ja, wat deze koning allemaal niet was... Hij was lang en knap om te zien...’
Het meisje dat bijna haar enkels had gebroken was nogal lelijk, maar toch ook wel ijdel, dacht hij. Hoge hakken. Ze studeerde kunstgeschiedenis als hoofdvak. Ze had toch wel foto's gezien van Versailles; ze had het geweten, of moeten weten, over de kinderkopjes van de Cour Royale.
Vrij klein en mollig was ze; het lichaam van wat hij wel eens ‘een echte vrouw’ had horen noemen: flinke borsten en volle, enigszins slappe billen die via een extra vetrand - een onderkont - overgingen in haar bovenbenen. Ze droeg een duidelijk zichtbare, stevige bh. Er was iets onverzorgds aan haar. Altijd vettige haren. Haar huid was glad, maar toch met een zweem van puisten. Gave tanden die een dag niet gepoetst leken.
Hijzelf hield van grote vrouwen, met lange benen en ronde stevige kontjes.
Hoge hakken had ze aangehad, toeristische uitstapjes op hoge hakken.
Hij was een beetje bang voor haar. Tegen hém was ze schuchter - maar ze tutoyeerde hem
| |
| |
wel - en voor zover hij kon beoordelen was ze niet verlegen tegen iemand anders. Hij dacht dat ze een beetje verliefd op hem was en dat ze haar schuchterheid wel eens zou kunnen verliezen en avances zou gaan maken. Dat vooruitzicht hinderde hem. Hij wilde dat ze gewoon luisterde naar wat hij te vertellen had, geïnteresseerd en zonder dagdromen. Passieloos.
Hij gaf kollege van 3 tot 5. Na vijven ging zijn gehoor gezamenlijk naar het café.
Hij was één keer een half uurtje meegegaan. Die middag was hij begeesterd geweest door zijn onderwerp en in het café was hij doorgegaan met vertellen. Een kwartslag van haar afgekeerd had hij daar zitten praten en gebaren. Toen had ze ergens zijn aandacht voor willen hebben: ze had een hand op zijn dijbeen gelegd, hoog en een beetje naar binnen. Het was een heel warme hand. Hij had hem gevoeld, was verstrakt en had zich niet kunnen inhouden meteen naar beneden te kijken. Niet naar haar gezícht, naar haar hand. Na een paar sekonden voelde hij dat ze aarzelde. Ze had haar hand laten liggen, maar de druk op zijn dijbeen was verminderd en hij zag dat de hand een beetje was gaan trillen. Ze moest een besluit nemen. Voorzichtig had ze haar hand opgetild en hem een paar centimeter boven zijn been laten zweven. Daarna had ze hem langzaam teruggetrokken en op haar eigen dijbeen gelegd. Zachtjes had ze er mee heen en weer gewreven over haar spijkerbroek, van voren naar achteren. Hij had van haar hand langs haar arm naar boven gekeken, recht in een blozend gezicht.
Het was een zeer intiem moment geweest en hij had zich gegeneerd gevoeld.
Twee van de vier heren waren homoseksueel: een vriendenpaar.
Eén was plezierig om naar te kijken: rijzig en schoon, zijn kleren altijd kraakhelder. Hij bewoog zich met een heel elegante loomheid. Lange, benige vingers, met wit-gerande, gepolijste nagels. Zijn gebaren waren ingehouden, aarzelend als het ware, maar heel sierlijk. Binnen een maand zou hij zich hebben aangepast aan de omgangsvormen van het franse Hof anno 1700. Hij zou daar een benijde hoveling zijn. Monsieur zou hem met een wellustig genoegen bekijken. Monsieur was de broer van de koning, de vader van de Regent.
Hij zag ze graag, die twee, omdat hij van hen wél de emotieloze aandacht kreeg, die hij ook van het meisje zou willen hebben. Geen schuchtere verliefdheid bij déze heren.
Bovendien geloofde hij dat ze op dezelfde maníér in zijn onderwerp geïnteresseerd waren als hijzelf.
Hij had zijn kollege ‘De geschiedenis en de sociologie van de etiquette’ genoemd. Dat was een misleidende titel. Hij was niet erg geïnteresseerd in sociologie, maar had met die titel studenten willen trekken die belang stelden in het werk van Norbert Elias, omdat hij verwachtte dat die niet al te dom zouden zijn. Elias had een boek geschreven waarin een verband werd gelegd tussen het toenemende gebruik van de vork in West-Europa en de ontwikkeling van de staatsmacht. Twee fenomenen die op het eerste gezicht niets met elkaar te maken hebben. Een heel aardig idee om ze toch te kombineren. ‘Uber den Prozess der Zivilisation’ heette het boek: ook een beetje een misleidende titel. Het was een langdradig, maar toch wel belangwekkend boek.
Met de titel van zijn kollege had hij niet meer dan één student gekregen die inderdaad voor sociologie à la Elias scheen te komen.
De vierde heer was een marxistische heer. Waar je ook les in gaf, er kwam altijd wel iemand om over Karl Marx te horen. Op het besprekingskollege had hij gezegd dat er niet over Marx gesproken zou worden, omdat hij niets van hem af wist. Lafaard, hij had politieke wetenschappen gestudeerd in Amsterdam. Alsof hij het had kunnen vermijden kennis te nemen van de Dialektische Wetten der
| |
| |
Historische Ontwikkeling. Niets daarvan. Zijn marxist was gelukkig goedhartig. In het café had hij hem verteld van mening te zijn dat íeder onderwerp - en zeker zoiets als de geschiedenis van de etiquette - marxistisch behandeld kon worden en als de docent het niet deed, dan deed hij het zelf wel.
‘De geschiedenis en de sociologie van de etiquette’. Wat hem interesseerde in de geschiedenis was de anekdote. Hij vond het heerlijk verhalen te lezen; verhalen over merkwaardige gebeurtenissen, over bijzondere mensen. Hij vond het ook fijn zulke verhalen te vertellen. Hij had een hekel aan de meeste termen die in de sociale wetenschappen in de mode waren: en aan de ideeën die er achter lagen: funktionele analyse, systemen en strukturen, ‘Langfristige Wandlung der Persönlichkeitsstrukturen, in zusammenhang mit gesamtgesellschaftlichen Strukturwandlungen’. (Goedendág, Norbert Elias.)
‘...Goed,’ zei hij, ‘laat ik maar beginnen met de koning zélf...
Zoals Lodewijk de Veertiende uit de Mémoires van Saint-Simon voor ons oprijst, lijkt hij wel wat op het beeld dat kinderen van God hebben. Ik herinner me mijn eigen voorstelling van God nog scherp: een allesziende en alleswetende kostschoolvader, waar toch ook wel eens mee te onderhandelen viel... Als je de Mémoires leest, krijg je die indruk ook van koning Lodewijk... En dan moet u bedenken dat Saint-Simon zo veel als een politieke tegenstander van de koning was. Hij vond de meeste van de koninklijke daden slecht, of dom... Hij was bijvoorbeeld tegen het voeren van een oorlog om de spaanse suksessie, omdat hij de inzet de moeite niet waard vond en omdat hij vond dat Frankrijk er aan te gronde ging... Dat was ook zo, natuurlijk... De hertog was ook veel onafhankelijker van geest, veel méér in staat zich zelfstandig een oordeel te vormen, dan de meeste andere hovelingen... en toch rijst dat beeld van God voor je op uit zijn pagina's. De indruk die koning Lodewijk op zijn omgeving maakte was dan ook verpletterend...
Kijk, mevrouw, mijne heren, hij wàs niet alleen de koning van het machtigste land van de wereld, maar hij spéélde hem ook en ik denk dat hij de grootste akteur was die ooit geleefd heeft,...alhoewel hij maar één rol speelde...’ ‘Wacht even... het is de vraag of je van iemand kunt zeggen dat hij een groot akteur is als je hem maar in één rol gezien hebt... Een groot akteur is juist iemand die méérdere en sterk uiteenlopende rollen prachtig kan spelen. Eén rol kan iedereen wel goed spelen, al was het maar zijn eigen rol... Je kunt trouwens nooit zeker weten of iemand zichzelf is, of dat hij een rol speelt. Ook niet als je hem héél lang kent..., dan nog kan het zijn dat hij zijn rol zó goed beheerst, dat je er toch niet achter komt.’
Dit werd gezegd door één van de vrienden.
Niet Monsieur's favoriet, de andere.
Hij was verrast door de opmerking. Het had iets van een ontboezeming, maar de toon waarop het gezegd werd was afstandelijk, analytisch.
‘Wat u daar zegt is waar..., maar het hangt er, geloof ik, vanaf in hoeverre de akteur zich bewust is dat hij een rol speelt... Als hij zichzelf er voortdurend van bewust is dat hij spéélt, en ook steeds bezig is zijn rol te vervolmaken, dan kan je hem toch een groot akteur noemen, vind ik, ook al speelt hij maar één rol... en Lodewijk de Veertiende heeft er geen twijfel aan laten bestaan dat hij er zich van bewust was de koning te spélen...’
Hij zweeg even.
‘...Ik heb me afgevraagd wat het belangrijkste element is in de rol van koning en ik denk dat het de zelfbeheersing is... Zelfbeheersing is de basis van àlle akteren, geloof ik. Je moet jezélf immers in bedwang kunnen houden, als je een àndere dan je eigen rol wilt spelen.’
Bij dat ‘ándere’ knikte hij met zijn hoofd in de
| |
| |
richting van de student die net die opmerking had gemaakt.
‘...Welnu, de koning van Frankrijk leidde een volledig openbaar leven. Hij werd van het Opstaan tot het Slapengaan nieuwsgierig beloerd door tientallen, honderden,... soms duizenden ogenparen. Saint-Simon volgde hem van 1691 tot zijn dood, in 1715, en in die 24 jaar is het driemaal gebeurd dat de koning zijn zelfbeheersing verloor en dan nog maar heel kort. In deze laatste periode van zijn leven maakte de koning bovendien alleen maar onaangename dingen mee... 24 jaar neergang: militaire katastrofes, de dood van zijn hele familie - met uitzondering van een ziekelijk achterkleinzoontje dat in 1711 geboren werd... Lodewijk de Vijftiende was de áchterldeinzoon van Lodewijk de Veertiende. Hij regeerde dan ook bijna 60 jaar, tot 1774 - ..., maar goed, rampen en verdriet en daar kwam de pijn bij. ...Pijn, mevrouw, mijne heren, we kunnen ons het tegenwoordig niet zo goed meer voorstellen wat het is om jaren achter elkaar op allerlei plaatsen in het lichaam voortdurend pijn te lijden... en jeuk... stelt u zich eens voor: aandoeninkjes als schurft en maden waren ongeneeslijk... Nou ja, ongeneeslijk, soms gingen ze vanzelf over. Maar er bestond geen enkel effektief míddel tegen. De mensen hadden jaren achter elkaar jeuk, dag in, dag uit,... en daar kwam bij dat de etiquette het steeds dwingender ging verbieden in het openbaar te krabben en te schurken... Er was een enorme zelfbeheersing voor nodig dat niét te doen... En dan de pijn, mevrouw, mijne heren... en ik bedoel niet de pijnen van de doodsstrijd, nee,... bij hun stérven kunnen de mensen zich gewoonlijk wel beheersen, ik bedoel die jarenlang voortzeurende pijnen...
Zoals veel mensen in zijn tijd had de koning langdurig kiespijn... Bij het trekken van een van zijn kiezen was een groot stuk bovenkaak méégekomen, zodat er een extra verbinding was ontstaan tussen zijn mond- en zijn neusholte. Af en toe ging een slok water door zijn mond naar binnen en kwam door zijn neus weer naar buiten... Als zoiets gebeurde vertrok de koning geen spier van zijn gezicht... De koning was onvoorstelbaar vraatzuchtig, wérkelijk onvoorstelbaar. Hij kon aan één enkele maaltijd wel drie of vier kommen soep eten, een fazant, een patrijs, een schaal salade... twee grote plakken ham, lamsvlees, taartjes, fruit, gekookte eieren... Monsieur kon dat ook. Vraatzucht was een familietrekje...
Die eetgewoontes en de slechte toestand van zijn gebit, waardoor hij niet goed kon kauwen, die leidden bij de koning tot allerlei spijsverteringsmoeilijkheden, konstipaties, buikpijn en tot een luidruchtige openbare winderigheid... Ook in zo'n geval vertrok de koning geen spier...
Al de tijd dat Saint-Simon hem kende leed de koning aan jicht... Jicht, mevrouw, mijne heren, is een aandoening, waarbij iemand die het heeft de kontrole over zijn lichaam bijna volledig verliest... laaiende pijnscheuten.
Er schiet me iets te binnen... In 1686, dus vóór Saint-Simon, is de koning geopereerd aan een anale fistel, een pusbuis. In de 17de eeuw waren operaties, álle operaties, heel gevaarlijk voor de patiënten en de koning had lang geaarzeld. Maar de pijn en het ongemak werden blijkbaar ondragelijk, zelfs voor koning Lodewijk... De operatie werd uitgevoerd terwijl de koning met zijn bovenlichaam op bed lag, een kussen onder zijn buik. Zijn achterste, met de fistel, stak fier naar achteren...’
Hij kon zich niet inhouden, hij wierp een snelle blik op het vriendenpaar.
‘...Ja, ja, van deze koninklijke houding waren verschillende belangstellende toeschouwers getuige. Ook Madame de Maintenon... De operatie was een sukses en de koning gaf geen kik... Botte messen, niet verdoofd en toch geen kik, mevrouw, mijne heren. Hij was een groot akteur en hij had zichzelf op een ongeëvenaarde manier in de hand. Als je de vervulling van het koningschap bekijkt als een akteursprestatie, dan was koning Lodewijk de Veertiende de beste koning die ooit geleefd heeft. ...Heeft u er overigens wel eens over nagedacht...’
| |
| |
Hij keek zijn éne Elias aan.
‘...dat er een verband zou kunnen bestaan tussen de toenemende agressiviteit in de omgang, de gewone maatschappelijke omgang tussen de mensen en de afwezigheid van pijn lijden... ik bedoel... het is de laatste tientallen jaren niet meer zo gebruikelijk langdurig pijn te lijden zonder er iets tegen te kunnen doen. Op die manier worden de mensen niet meer getraind in zelfbeheersing.... Pijn lijden maakt verdraagzaam, en als je nooit pijn hoeft te verdragen, verdraag je je medemensen ook minder goed, denk ik.’
‘Wat een kalvinistisch idee,’ zei Elias, ‘meen je dat echt?’
‘Jazeker, maar ik wil nog even verder gaan over de koning als toneelspeler... Er zijn meerdere redenen om de koning als een akteur te zien... Hij had een sterke behoefte aan toeschouwers bij ál zijn bezigheden en een groot deel van wat we “etiquette van Versailles” noemen, bestond niet zozeer uit omgangsvormen tussen de koning en zijn hovelingen, als wel uit strenge regieaanwijzingen over het aantal en de sóórten van toeschouwers die aanwezig dienden te zijn... die de claque dienden te vormen, bij de verschillende optredens van de Akteur. Regieaanwijzingen die van de koning zélf afkomstig waren... U heeft er natuurlijk allemaal van gehoord: aan het begin en aan het einde van elke dag in Versailles werden dezelfde toneelstukjes opgevoerd: Het Opstaan en het Slapengaan, het Lever en het Coucher. Iedere ochtend om 8 uur precies werd de koning gewekt door zijn eerste lijfknecht, met iedere dag dezelfde frase: “Het is tijd, Sire.” Dan kwam de lijfarts binnen en de andere lijfknechten en die trokken hem zijn hemd uit en wreven hem af met wijngeest...’
In het lokaal waarin hij zijn kolleges gaf, stonden drie rijen van drie dubbele tafels. De eerste rij was onbezet. Het meisje zat op de tweede rij, links tegenover hem. De marxist zat in het midden, Elias zat rechts. Op de derde rij, achter Elias, zaten de twee vrienden. Tussen de voorste rij en het bord was meer dan drie meter ruimte. Er stond een katheder en daarachter was hij zijn kollege begonnen, maar nu was hij erachter vandaan gekomen en drentelde hij langzaam voor het bord heen en weer. Hij had zijn handen in de zakken van zijn broek, soms stopte hij ze in de zakken van zijn jasje. Af en toe haalde hij er een hand uit om een zinswending of een frase te accentueren door een gebaar.
Hij kwam niet goed op gang, vandaag.
‘...Wijngeest, dat is een sterk alkoholhoudende vloeistof, als ik mij niet vergis. Lodewijk de Veertiende waste zich dus inderdaad nooit met water en zeep, maar dat betekende niet dat hij vies was, integendeel...
Daarna stond de koning op van zijn bed en werd hij in zijn hemd en kamerjas geholpen. De Opperkamerheer, of de eerste kamerheer drapeerde dan de kamerjas om de koninklijke schouders, geholpen door de eerste lijfknecht... De betrekking van Opperkamerheer was de hoogste hoffunktie, mevrouw, mijne heren, hij werd bekleed door iemand die hertog en pair van Frankijk was... en de linker- en de rechtermouw van het hemd van de koning werden door twee verschillende lijfknechten op de voorgeschreven manier geschikt: de eerste lijfknecht van de garderobe voor de linkermouw en de eerste kamerdienaar voor de rechtermouw. Dan werd een deur geopend naar een voorkamer - de zogenaamde Oeil-de-Boeuf - ... - ik geloof dat die kamer nu niet meer bestaat... Er is zoveel kapotgemaakt en veranderd in het kasteel... Maar goed, uit die Oeilde-Boeuf kwamen dan díe hovelingen naar voren, die het recht van “grande entrée” bezaten. Zij liepen naar de balustrade vóór het bed en bogen diep. Dan reikte de Opperkamerheer een gebedenboek aan en de koning zei zijn gebeden. Vervolgens kwamen funktionarissen binnen die het recht hadden van “seconde entrée”... koninklijke seretarissen en zo... Pas daarna mocht de hertog van Saint-Simon naar binnen, met de andere hertogen... voor zover
| |
| |
die geen hoffunktionarissen waren, tenminste, en al binnen waren geweest. Deze derde binnenkomst heette de “entrées de la Chambre” en pas nu werd de koning aangekleed... Trouwens, gedeeltelijk deed hij dat zelf: bekwaam en sierlijk, zoals Saint-Simon opmerkt... Ik geloof het graag...
Alle handelingen namen iedere dag precies evenveel tijd in beslag en het gehele gebeuren was volmaakt geënsceneerd...
De koning trok zich nu even terug in een zijkamer, maar al gauw kwam het hoogtepunt van de dag: de wandeling naar de kapel, om de mis te horen... Die wandeling ging door de Spiegelzaal. De Spiegelzaal is er nog en ook ongeveer zoals hij was rond 1700... Ik neem aan dat u hem allemaal gezien hebt..., fraai hè. Weet u ook dat op zijn weg door de Spiegelzaal werkelijk iedereen de koning mocht benaderen met een verzoek of een petitie en dat zijn antwoord altijd was: je verrai, ik zal zien... niet nous verrons... Ja, ja, in die zin zijn alle akteurs demokraten: als ze maar kunnen spélen, dan is álle publiek ze goed genoeg...’ ‘Waarom leg je eigenlijk zo de nadruk op dat toneelspelen. Ik geloof best dat Lodewijk de Veertiende een grote toneelspeler was... en een grote regisseur, voor mijn part. Maar... wil je soms zeggen dat de hele etiquette van Versailles, met de enorme invloed die hij heeft uitgeoefend op de omgangsvormen van Europa,... op de civilisatie... tijdenlang, wil je soms zeggen dat dat alles het resultaat was van de persoonlijke voorkeur van één man, ik bedoel, van de toneelspelersijdelheid van één enkele man en van niets anders... In dat geval ben je niet ver verwijderd van de neus van Cleopatra. Er is toch wel meer dan dat...’
Bravo, dacht hij, hier worden de belangen van Norbert Elias verdedigd.
‘Ik ben vergeten wat daar pecies mee bedoeld wordt, met de neus van Cleopatra...’
‘De neus van Cleopatra, mevrouw, is de mening dat de geschiedenis op een ingrijpende manier ánders zou zijn geweest, als de neus van Cleopatra een centimeter langer of korter was geweest; als Cleopatra een lelijke vrouw was geweest in plaats van een mooie en Caesar en Marcus Antonius niét op haar verliefd waren geworden... Als je afziet van een onderzoek naar de betekenis van “ingrijpend” in dit verband, vormt de neus van Cleopatra een interessant probleem, maar dan komen we op het glibberige pad van de theoretische geschiedenis...’
‘Wat bedoel je daarmee: “Als je afziet van ingrijpend”?’
‘Oh, wel, mevrouw, daarmee bedoel ik dat de lengte van de neus van Cleopatra in ieder geval énige rol heeft gespeeld in de geschiedenis. Twee beroemde mannen zijn op Cleopatra verliefd geworden en dat zouden ze waarschijnlijk niet zijn geworden als Cleopatra lelijk was geweest... Die verliefdheden zijn historische feiten. De vraag is, hoe belangrijk ze zijn geweest. Dát is het probleem van de neus van Cleopatra...’
‘Je had het daar over de theoretische geschiedenis... dat is interessant. Ken je de denkbeelden van professor Romein?’
‘Ach,’ dacht hij, ‘dát gaan we dus niet doen... Romein, Romein, jij was geen adellijk persoon en je was een saaie heteroseksueel, als ik goed ben ingelicht.’
De theoretische geschiedenis van Jan Romein: alles wat maar fout kon gaan was daar fout gegaan.
Romein was een hegeliaan geweest. Hegel en Romein, allebei zouden ze ongeletterde germaanse slaafjes zijn geweest, als ze geleefd hadden in het land en in de tijd van die interessante, mooie, fraai-neuzige koningin van Egypte.
Hij had vroeger voor een tentamen een boek van Jan Romein moeten lezen dat ‘In de Hof der Historie’ heette. Een leuke titel.
Hoofdstuk 8 heette: ‘het wezen der geschiedenis’. Niet zo'n leuke titel. Wat voor een wezen zou dat wel wezen, hùh, had hij gedacht. In de eerste vijf zinnetjes openbaarde de theo- | |
| |
retikus Romein zich in al zijn onnozelheid. Vijf vragen stelde hij daar: ‘Hoe gaat de historie te werk? Of preciezer: hoe gaat het in de historie in zijn werk? Of nog preciezer: welke krachten drijven haar? Of zo precies mogelijk...: wat is het in de mens, dat maakt, dat hij - en hij alleen - geschiedenis maakt? Op welke wijze werkt dit historiescheppend vermogen?’
Hoe lang, zo had hij gedacht, zou Romein over die zinnetjes nagedacht hebben? Weken? Of preciezer: meerdere weken? Of nog preciezer: meerdere weken achter elkaar? En zou het in al die weken niet bij hem opgekomen zijn dat de zinnetjes die hij steeds preciezer achter elkaar opschreef niet veel met elkaar te maken hebben? En dat ze nóóit het begin kunnen zijn van een spannend hoofdstuk?
Hoe gaat de historie te werk?
Ach, laten we eerst iets anders vragen: hoe gaat Jan Romein te werk?
Hij had het niet precies geweten, natuurlijk, maar hij kon zich het volgende voorstellen: Romein pakt een vulpen, schroeft de dop los en begint te schrijven op een tot dan toe leeg velletje papier. Annie brengt hem ondertussen een kopje koffie. Zo gaat Romein te werk. En hoe gaat God te werk? Dat is iets dat de hertog meer zou interesseren dan het werk van een bourgeois als Romein. Daarover zijn we ook preciezer ingelicht: God nam een rib van de man en daar maakte hij een vrouw van en later begingen die man en die vrouw een onvergeeflijke fout tegen de etiquette en daarom zond God ze weg, naar de provincie, om daar te werken voor hun brood, want hij wilde ze niet meer zien aan zijn tafel. De werken van God waren eenvoudig te begrijpen.
Maar de historie, hoe gaat de historie te werk? Romein stelt een vraag, maar hij geeft geen antwoord.
Volgende vraag, alstublieft:
Hoe gaat het ín de historie in zijn werk?
Maar Romein, had hij gedacht, dat is toch een anderssoortige vraag. In je eerste vraag is de historie zoiets als een persoon, die zelf te werk gaat: God of Jan Romein. Maar nu is de historie opeens iets, waarin iets ánders te werk gaat. Wie? Of preciezer: Wat?
De pen van Jan Romein, natuurlijk, díe gaat in de historie aan zijn werk. Op een leeg velletje, naast een kopje koffie.
Zouden al zijn toehoorders van Jan Romein gehoord hebben? Waarschijnlijk wél, en anders van Annie, zijn trouwe gade.
Hijzelf had Annie altijd veel interessanter gevonden dan Jan. Zij was een mooie vrouw geweest voor zo'n lelijke man. Op de omslag van het eerste deel van haar Mémoires was ze te zien als een mysterieus kijkend meisje, met een lieve neus. Welke krachten dreven haar? De kracht van de genegenheid en de liefde, misschien de kracht van de bewondering: het gevoel dat haar man iets wereldschokkends zat op te schrijven naast haar kopje koffie. In ieder geval werd ze gedreven door de kracht van de diskretie. Haar Mémoires zijn nogal openhartig, zolang het gaat over haar lichamelijke ervaringen als kind en als jong meisje, maar vanaf het moment dat ze Jan leert kennen is het afgelopen met die openhartigheid. Ze was diskreet en ze was ook een sterke persoonlijkheid, met felle sym- en antipathiën. Ze leek een beetje op Madame de Maintenon. Beide vrouwen waren ook gebonden aan dominerende mannen. Alhoewel... Jan Romein of de koning, dat was nog wel even wat anders.
Maar goed, had hij gedacht: welke krachten drijven de geschiedenis?
Tja,... Jan Romein, zet dáár je schouders maar eens onder.
Zo precies mogelijk dan maar: wat is het in de mens, dat maakt, dat hij - en hij alleen - geschiedenis maakt?
Ach, professor Romein, de waarheid is eenvoudig. De waarheid is, dat de mens - en hij alleen - zijn vulpen losschroeft om een velle- | |
| |
tje papier vol te schrijven, onder het drinken van een kopje koffie. Zo eenvoudig is dat. Zo werkt het historiescheppend vermogen.
Hij dacht dat het neusje van Cleopatra wel eens héél belangrijk kon zijn geweest voor Caesar en Marcus Antonius. Minstens zo belangrijk als het neusje van Annie voor Jan was geweest.
‘...Niet zo goed,’ zei hij tegen zijn marxist, ‘ik weet niet zoveel van Ján Romein. Ik heb de Mémoires van Ánnie gelezen en daarin staat niet veel inhoudelijks over de ideeën van haar man, voor zover ik me herinner... Overigens, de Mémoires van de hertog van Saint-Simon zijn anders dan die van Annie Romein. De hertog biedt zijn Mémoires niet aan de lezer aan als een persoonlijk verslag, als een beschrijving van wat hij voelde en dacht bij de gebeurtenissen die hij meemaakte, zoals Annie Romein. Háár Mémoires zijn heel persoonlijk... Introspektie is niét de bedoeling van de hertog,... Alhoewel, hij doet het wel,... hij beschrijft zijn emoties wel. Bij belangrijke gebeurtenissen vertelt hij ons wel wat voor gevoelens hij er bij had,... maar ook dan gaat hij snel over tot wat hij als zijn taak ziet: een zo volledig mogelijke beschrijving van wat hij gezien heeft...
Mevrouw, mijne heren, kijk,... de hertog van Saint-Simon heeft een merkwaardig leven geleid... en ik denk ook een ongelukkig leven. Hij leidde een dubbelleven, een openbaar én een geheim leven. Zijn openbare leven was een aaneenschakeling van mislukkingen. Ik kom daar zo op. Maar zijn geheime leven,... dat bleek een groot sukses te zijn geweest... Alhoewel, alhoewel,... het is maar wat je een sukses nóémt natuurlijk. Saint-Simon werd heel beroemd, maar pas lang na zijn dood... Hij heeft zijn sukses niet beleefd en dat wilde hij ook niet...
Hij heeft op heel jonge leeftijd de ambitie gekregen om de kroniekschrijver van zijn tijd te worden. Een nogal ongewone ambitie voor iemand van zo hoge adel, geloof ik....Saint-Simon had helemaal geen litteráire ambities. Oh, nee, hij interesseerde zich niet in het minst voor de schone letteren... Ik zal u een opmerking voorlezen die hij maakte over iemand die zich blijkbaar wél met litteratuur inliet...:
“Arouet, de zoon van de man die tot aan zijn dood mijn vader's en mijn notaris was, werd verbannen en naar Tulle gezonden voor enige satirische en onbeschaamde dichtregels. Ik zou mijn tijd niet verdoen met het vermelden van zo'n futiliteit, ware het niet, dat deze zelfde Arouet een groot dichter en akademikus is geworden onder de naam... Ja, zo is het, mijnheer.”
Hij boog lichtjes zijn hoofd naar Monsieur's favoriet, “...onder de naam Voltaire, en dat hij zich, na vele droevige avonturen, een zekere positie heeft verworven in de republiek der letteren en zelfs een soort van aanzien in zekere kringen...”’
‘Wel, mevrouw, mijne heren, het is duidelijk dat de hertog met deze republiek en met deze kringen niet van doen wilde hebben...
Dat zijn Mémoires tegenwoordig onder de grote franse litteratuur worden gerekend, zou hem niet zijn bevallen... Om in één adem genoemd te worden met lieden als La Bruyère, Boileau, Molière... néé... De enige over wie hij zich min of meer waarderend uitliet was Racine en dat kwam omdat Racine zich wist te gedragen,... een goed hoveling was. Dat had niets te maken met bewondering voor zijn toneelstukken... Goed... geen litteraire ambities en zijn ambitie om de kroniekschrijver van zijn tijd te worden moest Saint-Simon streng geheim houden. De koning zou dat niet op prijs hebben gesteld, als hij het had geweten. Trouwens, Saint-Simon zou ook zijn materiaal niet goed hebben kunnen verzamelen... Hij had toch moeilijk een bericht kunnen laten cirkuleren, zo van: De hertog van Saint-Simon heeft zich voorgenomen het gebeuren van zijn tijd zo goed mogelijk te leren kennen en daarom aantekeningen te houden van alles wat hij meemaakt en waarover hij hoort. Dit ter instruktie van komende generaties, opdat zij zul- | |
| |
len vermijden dezelfde stommiteiten te begaan en zich aan dezelfde ondeugden over te geven... Nee, mevrouw, mijne heren, de enige die Saint-Simon in vertrouwen nam was Armand, graaf van Rancé, de abt van het klooster La Trappe... en deze man wist te zwijgen... Hij is de grondlegger van de trappistenorde.’
Hij praatte nu wat losser, iedereen lachte om die laatste opmerking.
Hij had zich voorgenomen vandaag stukken uit de Mémoires vóór te lezen. Het was één van de fascinerendste boeken die hij kende. Hij had het verschillende malen gelezen, ondanks het feit dat het zeer omvangrijk was. De uitgave die in zijn bezit was - de meeste hanteerbare nog wel - was in zeven delen: meer dan 10.000 dichtbedrukte bladzijden bijbelpapier en een index van meer dan 500 pagina's, met bijna 8000 persoonsnamen. De hertog was heel ijverig geweest, met een enorme werkkracht - die 10.000 pagina's waren nog maar een fraktie van zijn totale inspanning als schrijver - en had veel mensen gekend.
‘...Ik zei u net, dat de hertog een ongelukkig openbaar leven leidde. Niet een ongelukkig persoonlijk leven. Hij was gelukkig getrouwd: een liefhebbende, deugdzame, saaie vrouw... Hij was erg op haar gesteld...
De hertog was ongelukkig, vanwege, wat tegenwoordig zou heten “zijn politieke standpunt”.’
Hij keek zijn marxist aan.
‘...De hertog was een reaktionaire utopist.’ Hij zweeg.
‘Wat bedoel je daarmee: “een reaktionaire utopist”... die feodale aristokraten waren allemaal reaktionairen,... maar utopisten?’
Dit had hij uitgelokt.
‘Wat ik bedoel is dit: een gewone utopist wil een andere samenleving dan de bestaande, een superieure samenleving. Een samenleving, zoals die nog niet heeft bestaan. Hij hoopt en verwacht dat die samenleving er zal komen, hij heeft de blauwdrukken er van in zijn hoofd... De 19de eeuwse graaf van Saint-Simon-Sandricourt, een ver familielid van de hertog, was een gewone utopist, Ja?’
‘Ja, maar...’
Hij liet zijn marxist niet uitspreken.
‘Welnu, een reaktionaire utopist is iemand die de blauwdrukken in zijn hoofd heeft van een samenleving - een superieure samenleving - , waarvan hij meent dat die vroeger wél bestaan heeft... Reaktionaire utopisten hebben het moeilijker, hun utopie is kwetsbaarder... Het is voor een oneerbiedige tegenstander veel makkelijker het beeld van een samenleving die al gewéést is aan te vallen, dan het beeld van een samenleving die nog moet komen...
Wat de hertog terug wilde was de samenleving uit de tijd van Lodewijk de Dertiende, de vader van Lodewijk de Veertiende... En waaróm wilde de hertog dat?...
Mevrouw, mijne heren, omdat hij dacht dat de franse hertogen toen echt iets te vertellen hadden, echte macht uitoefenden, zoals paste bij hun rang. Dat ze tóen niet de werkeloze dekorstukken vormden - om het zo maar eens te zeggen - waartussen de koning zijn rol speelde...
Voor een energieke en rangbewuste franse aristokraat was de regeerperiode van Lodewijk de Veertiende een ongelukkige tijd... Ik zei het u net al: voor Lodewijk de Veertiende was álle publiek goed genoeg en hijzélf maakte dan ook weinig onderscheid tussen zijn hertogen en zijn andere onderdanen... Bovendien vertrouwde de koning zijn hoge adel niet...
In 1648, toen Lodewijk de Veertiende jong was, héél jong was - zoals u weet werd hij geboren in 1638 en werd hij koning in 1642... herstel, in 1643, toen kwamen de hoge edelen van Frankijk in opstand. Niet tegen de koning, oh nee... tegen zijn eerste minister en stiefvader, de kardinaal Mazarin; in náám van de koning kwamen de hertogen in opstand...
Maar toevallig hield de koning veel van zijn stiefvader en hield hij weinig van de wanorde van de Fronde opstand... Die Fronde was niet zozeer één opstand, of één burgeroorlog, het
| |
| |
was een hele rééks van oorlogjes... faktiegevechten, relletjes, wisselende verbonden, nietgehouden afspraken... Overal onzekerheid en chaos. Het was als een warrige avonturenfilm, waarin eigenlijk geen verhaal verteld wordt en waar de éne vechtscène zonder achterhaalbare oorzaak in de volgende overgaat: een verschrikking voor iemand als koning Lodewijk, die zo van orde en regelmaat hield... De koning heeft zijn aristokraten later slechts bij hoge uitzondering een positie laten bekleden waaraan enige verantwoordelijkheid verbonden was. Behalve in het leger...
Maar goed, de hertog was een reaktionaire utopist en zijn utopie was een Frankrijk dat bestuurd werd door de vorst, sámen met de hertogen... Misschien had hij een soort Duitsland in gedachten, een bestuurlijke organisatie als in Duitsland, met 300 half-soevereine hertogdommetjes en graafschapjes en met de koning ergens daarboven... maar vér weg en zo machteloos mogelijk...’
‘Ja, dat was natuurlijk een hopeloos verlangen, want het historische proces leidde nu juist tot koncentrátie van de staatsmacht... Het monopoliemechanisme...’ Elias.
‘In ieder geval was zo'n verlangen volslagen irreëel als je let op de persóónlijkheid van koning Lodewijk de Veertiende,... de ongekende manier waarop deze man zijn omgeving in bedwang had... zijn toneel beheerste... Ik vertelde u net van die operatie, die fisteloperatie... Toen bekend werd dat de koning geopereerd was, gingen 30 leden van het Hof naar de suksesvolle chirurg toe met het verzoek de operatie ook te volbrengen aan hún achterwerken,... zomaar, met die achterwerken was niets aan de hand...’
Wéér keek hij snel naar het vriendenpaar. ‘...Een levensgevaarlijke operatie... en alleen maar om net zo te zijn als de koning en om hem te behagen...
En dan was Saint-Simon zich er ook nog heel goed van bewust dat er onder zijn kollegahertogen weinig talenten verloren waren gegaan:... dom, wuft en lui, dat waren ze volgens hem... De hertog was zelf allesbehalve dom, wuft, of lui...’
‘Dat kan je nu wel zeggen,... niet wuft en niet lui, okee, maar niet dóm... Het is toch wel dóm van Saint-Simon om dat soort ambities te hebben in de omgeving van Lodewijk de Veertiende...’, zei Monsieur's favoriet.
‘Ja, misschien wel dom... maar dan is iederéén die een utopie koestert dom.’
Zijn blik gleed over zijn marxist.
‘...dom is hier niet het juiste woord. Irreëel is het... Ach, en wie is er niet irreëel... ...En de hertog kon hopen op de dood van de koning. Hij dacht dat hij zijn kans zou krijgen na de dood van de koning... En dáárin vergiste hij zich...
Goed ja, en dan is er het feit dat de hertog van Saint-Simon van mening was, dat de belangrijkste eigenschap van een mens de ráng was, waarin hij werd geboren... Hij meende dat iemand die de rang had van hertog en pair een bijzonder sóórt van mens was, met recht op een uitverkoren behandeling... is dat niet irreëel?... Het is een racistisch standpunt...’ Niemand zei wat.
‘Kijk eens... het beoordelen van mensen op grond van hun geboorte, dat heet tegenwoordig racisme, als ik mij niet vergis... en Saint-Simon was - net als bijna iederéén in zijn tijd - een racist...’
Hij merkte dat zijn woordkeus minder zorgvuldig werd, grover. Hij liet zich meevoeren door zijn onderwerp. Dat gebeurde wel vaker, maar hij had het liever niét.
‘Mevrouw, mijne heren, Louis van Rouvroy, vidame van Chartres en hertog van Saint-Simon, ridder in de orde van de Heilige Geest, gouverneur van Blaye, ambassadeur in Buitengewone Dienst aan het Hof van de koning van Spanje, Grande van Spanje, Pair van Frankrijk, bezitter van het recht van Binnenkomst bij het Opstaan van de koning’ - hij kende deze opsomming uit zijn hoofd - ‘was zijn hele leven een hartstochtelijk verdediger van de vóórrangsrechten van de hertogen en
| |
| |
pairs... Vóórrang... De regels van voorrang zijn een onderdeel van de etiqette...
Om er belang aan te hechten wíe er bij bepaalde gelegenheden voorop mag staan, is in onze samenleving wellicht belachelijk of dom; dergelijke volgordes zijn bij ons van gering belang...’
Hij boog weer naar Monsieur's favoriet.
‘...Maar u moet bedenken dat dat niet overál zo is... Wanneer de leden van het presidium van de kommunistische partij van de Sovjet-Unie, op 1 mei van ieder jaar, hun plaatsen innemen achter de balustrade van het Mausoleum van Lenin, dan is de vólgorde van die opstelling direkt verbonden met verschillen in politieke macht... Een plaatsje lager, een beetje minder macht. Daar worden nooit vergissingen bij gemaakt; nooit staat er iemand per ongeluk een plaatsje hoger of lager, nóóit... En hoe belachelijk zijn díe heren?’
Ai, dacht hij, dat gaat de verkeerde kant op.
‘...Ik stel u voor even te pauzeren om thee te drinken...’
Hij liep de kollegezaal uit, naar zijn kamer. Toen hij na 20 minuten terugkwam, wachtten ze al op hem.
‘Mevrouw, mijne heren, staat u mij toe weer te beginnen... Zoals ik al zei, zijn regels van voorrang in ónze samenleving niet meer van bijzonder groot belang...’ ‘Maar de voorrang van de mannen boven de vrouwen dan, die is nog wél van belang...’
Hij zag dat Elias en Marx instemmend knikten, maar dat de twee vrienden hun wenkbrauwen geërgerd optrokken.
‘Dat is waar, mevrouw... maar in dit geval is het zo, dat de plaats van de hertog van Saint-Simon in de rangorde van de hertogen dezélfde was, als de plaats van de hertogin van Saint-Simon in de rangorde van de hertogenvrouwen...’
Hij schaamde zich direkt voor deze opmerking, die had er niets mee te maken, met wat ze gezegd had. Maar de achterstelling van de vrouw, dát was het onderwerp waar hij wel het mínst graag naar toe wilde.
‘...De hertog van Saint-Simon was de dertiende in rang van de hertogen en pairs en dat wilde zeggen,... dat wilde zeggen, dat hij op de dertiende plaats zat bij de bijeenkomsten van de Rechtbank - het Parlement - van Parijs; dat hij de dertiende was in de hertogenprocessie bij de kroning van de koningen van Frankrijk en de dertiende bij de tafelrangschikking... en dat was eigenlijk alles. Dat was alles wat zijn rang inhield... De dertiende... Ja, precies, mijnheer,’ Hij knikte naar Elias: ‘geen wonder dat zijn openbare leven ongelukkig was.’
Iedereen lachte.
‘...Merkwaardig voor een man als onze hertog, om hier zo in op te gaan, zijn hele leven door... Het enige sukses in zijn openbare leven, boekt hij in een konflikt over voorrang... Bij de beschrijving van deze zaak is hij ook het openhartigst over zijn eigen gevoelens, het meest opgewonden... 26 augustus 1718: de gelukkigste dag van zijn leven...
Ik zal u vertellen... zoals u weet had de koning bastaardkinderen, gelegitiméérde bastaarden. Die legitimatie was Saint-Simon een gruwel... en ook dat de koning voortdurend bezig was zijn bastaarden zo goed mogelijk onder dak te brengen... Hij had zijn drie dochters uitgehuwelijkt aan bloedverwanten: twee aan prinsen uit de huizen Bourbon-Condé en Bourbon-Conti; en zijn derde dochter had hij zelfs uitgehuwelijkt aan zijn neef, de latere Regent... ondanks de onwil van Monsieur en de tégenstand van Madame, ja Madame vond het verschrikkelijk... En dan de twee zóóns: de hertog van Maine en de graaf van Toulouse... De laatsgenoemde bezorgde Saint-Simon weinig ongenoegen... behalve dan door het feit van zijn wettiging. Maar de éérste... Saint-Simon doopt zijn ganzeveer in de venijnigste gal als
| |
| |
hij Maine beschrijft, van alle 8000 personen in de Mémoires is dit de slechtste, de kwaadaardigste: een ambitieuze intrigant, mismaakt van lichaam en geest, een lafaard... Eén van de keren dat de koning zijn zelfbeheersing verliest, is wanneer hij hoort dat Maine zich lafhartig heeft gedragen in de oorlog,... want Maine, mevrouw, mijne heren, is zijn lievelingszoon... Goed, in 1694 verhief de koning zijn bastaarden tot een intermediaire rang: een rang tussen de hertogen en de prinsen van den bloede in... En in 1714, toen de troonopvolging in gevaar was gekomen, maakte hij Maine en Toulouse zelf prinsen van den bloede en gaf ze daardoor zekere rechten op de troon. Welnu, het sukses van Saint-Simon's gelukkigste dag bestond er uit dat hij er in slaagde deze rangverheffingen ongedaan te laten maken in een speciale zitting van het Parlement:... een zogeheten Lit de Justice... Ja, ja het was een merkwaardige obsessie, deze belustheid op rang en voorrang...
Overigens, op dat zelfde Lit de Justice werd nog een andere beslissing genomen; een beslissing die de hertog niet erg interesseerde, maar die tegenwoordig véél belangrijker wordt gevonden... - in zoverre besluiten van Rechtbanken überhaupt nog als historische gebeurtenissen worden beschouwd - .’
Zijn blik gleed weer over zijn marxist.
‘...Die beslissing betrof John Law... Law had in Frankrijk een nieuwe en enigszins dubieuze methode voor de financiering van overheidsuitgaven geïntroduceerd: schatkistpapier. Het Parlement viel Law aan en bepaalde dat alle veranderingen die na de introduktie er van in het systeem waren aangebracht, ongeldig waren. Law voelde zich daarop bedreigd en vluchtte naar het huis van de Regent, het Palais Royale...
Het Lit de Justice werd gehouden om het besluit van het Parlement ongedaan te maken,... want dát was een Lit de Justice. Het was een plechtige samenkomst van de koning en zijn Rechtbank, waarbij besluiten van de Rechtbank door de koning ongedaan werden gemaakt... De verheffing van Maine was ook een besluit van de Rechtbank geweest,... formeel althans... Lodewijk de Veertiende had zijn Parlement heel goed onder kontrole... Doordat de maatregel tegen Law vernietigd was ging de franse kroon nog een poosje door met de nieuwe financieringsmethode... tot... ja, tot de koning geen kleren aan bleek te hebben... Van schrik vluchtte Law toen het land uit, ja, ja...’ Niemand lachte. Hij voelde dat hij niet helemaal duidelijk was, niet goed meer was te volgen.
‘Je zei net dat je het een merkwaardige obsessie vind... maar je noemde zélf die kommunistenleiders al... Lodewijk de Veertiende maakte van alle hertogen machteloze pluimstrijkers en het enige dat ze overhielden was hun maatschappelijke voorrang en dat was dan toch niet niéts,... dan was dat toch...’ Elias.
‘...en de politieke utopie van Saint-Simon ging ook volledig in tegen de historische ontwikkeling,... De feodaliteit stond op het punt ineen te storten...’ Marx.
‘...Wat dat laatste betreft roeide de hertog van Saint-Simon tegen de stroom in, ja... Hij zal zich moeilijk hebben kunnen voorstellen dat al een halve eeuw na zijn dood... iets meer dan een halve eeuw na zijn dood - de hertog stierf in 1755 - , een ordinaire politiespion als Fouché óók hertog kon worden... Ja, ja, het advokatenzoontje Napoleone Buonaparte, dat keizer van Frankrijk was, maakte de régicide Joseph Fouché tot hertog van Otranto... En Saint-Simon had zo'n hekel aan advokaten...’ ‘Hoezo,’ Monsieur's favoriet lachte, ‘betreur je dat, dat Fouché hertog werd?’
‘Nee, niet bijzonder... alhoewel, van de hertog van Saint-Simon naar de hertog van Otranto, daar is toch iets verloren gegaan... Een régicide, mevrouw, was een afgevaardigde naar de Nationale Conventie die in 1793, toe het al of niet ter dood brengen van Lodewijk de Zestiende in stemming werd gebracht, vóór stemde.’
Hij zei dit, omdat ze hem vragend had aangekeken.
| |
| |
Politiespionnen, dacht hij, waarom associeerde hij het marxisme altijd met politiespionnen? Hij keek zijn eigen goedmoedige marxist aan. Hij was geïrriteerd, hij had het gevoel dat hij de laatste minuten onbenulligheden had staan vertellen. Niets interessants.
‘...Mevrouw, mijne heren, die voorrangsrechten vormden maar een onderdeel van de etiquette, van de manieren van het Hof... De manieren van het Hof...
Kijkt u eens, latere generaties hebben zich lacherig verbaasd over de manieren van Versailles, over de ingewikkeldheid er van... over de hoevéélheid manieren die de hovelingen in acht moesten nemen... Ik ga wat dieper in op manieren...
Eerst dit: dat er zovéél manieren waren om in acht te nemen was gedeeltelijk een gevolg van een persoonlijke voorkeur van de koning. Lodewijk de Veertiende hield van etiquette en het was voor iedereen aan het Hof van groot belang de koning niét te mishagen... Maar angst voor de koning was niet het enige... Kijkt u eens... iemand die de manieren van de groep waarin hij verkeert niet beheerst maakt zich belachelijk. Beláchelijk, mevrouw, mijne heren, het is voor de meeste mensen zeer belangrijk zich niét belachelijk te maken... Niemand wil belachelijk zijn... In die tijd van de ingewikkelde manieren behoorden etiquetteboeken tot de meest gelezen boeken: het waren léérboeken, die de mensen leerden hoe ze het konden vermijden te worden uitgelachen... Die boeken hadden ook titels als: “'t Bespóttelyke ontleed: of Zeedekundige, Ernstige en Boertige aanmerkingen over het Beláchgelyk gedrag der Menschen: Met aanwyzingen der middelen om Bespóttinge voor te komen...”’
‘Het vervelende is nu, dat het voor iemand - een tijdgenoot - heel gemakkelijk is te zeggen wat belachelijk is in de groep waartoe hij behoort en wat niet... Maar als je hem vraagt waarom dat zo is, dan weet hij dat niet, dan kan hij dat niet precies zeggen... Het is fingerspitzengefühl... Het zijn nuances: vluchtige gebarenkonfiguraties... de betekenis van gelaatsuitdrukkingen, van zekere frases...
Voor een historische onderzoeker is het bijna onmogelijk na te voelen waaróm iets in een bepaalde periode belachelijk werd gevonden... Hij mist dat fingerspitzengefühl, de mode is veranderd. Wat belachelijk wàs, is het later niet meer...’
‘Mode, denk je dat het alleen maar mode was, de tafelgewoontes en zo...’
‘Wacht even... op Norbert Elias kom ik nog terug... Ja, ja, ondanks het enorme belang van omgangsvormen voor de betrokkenen, is het voor histórici vrijwel onmogelijk dàt aspekt van een samenleving te beoordelen... Daarom behandelen ze het gewoonlijk ook niet... denk ik. Onmacht,... ja, en ze vinden het wellicht onbenullig...
Niet alleen historici, mevrouw, mijne heren, ook tijdgenoten, die níet tot de groep behoorden hadden het er wel moeilijk mee... Ik citeer u een passage uit de nederlandse uitgave - in 1719 - van een beroemd etiquetteboek, geschreven door de abt Morvan de Bellegarde - een boek dat, tussen haakjes, opgedragen is aan de hertog van Maine - : “Men zal mogelyk eenige trekken vinden die door malkanderen schynen te zwieren, en die Mentschen met een gering verstand voorzien, zynde, onder malkanderen zullen verwarren; doch in de ondeugden en driften, zyn fyne verschillentheden, die niet dan door kenners bespeurt worden...”’
Hij zweeg even.
‘Mevrouw, mijne heren, woeste handgebaren, druk praten, hard praten en alle aanbevelingen van de kursus “Spreken in het Openbaar” waren slechte manieren in het Versailles van de hertog van Saint-Simon... Het houden van redevoeringen was onbeschaafd, de hovelingen babbelden wat met elkaar, altijd op zachte toon. Huis-tuin-en-keuken verhaaltjes, kletspraatjes, roddeltjes, bon mots... Niemand verhief zijn stem, niemand schaterlachte...
Mevrouw, mijne heren,... Áltijd zijn manieren
| |
| |
- wat die manieren ook precies geweest zijn in de verschillende periodes van de europese geschiedenis - , áltijd zijn ze in verband gebracht met zelfbeheersing... en met maatschappelijke afstand.
Volgens Bertrand Russell... die de derde graaf Russell was en een kleinzoon van Lord John Russell, de premier van Groot-Brittanië en eerste graaf Russell, de derde zoon van de 6e hertog van Bedford - ik geef u deze opsomming omdat Saint-Simon Russell zó zou introduceren; volgens Bertrand Russell zijn de mensen uit éigenbelang wel gedwongen om met anderen samen te leven, maar zijn ze in hun néigingen voornamelijk Einzelgänger gebleven: egocentrisch, in zichzelf gekeerd... Op de eerste pagina van zijn eigen Mémoires schrijft Russell weliswaar dat hij zijn leven lang bewogen is geweest door een ondraaglijk mededogen met het lijden van de mensheid... De mensheid als geheel, jawel, wat dat ook mag zijn, maar hij had een niet al te hoge dunk van de mensen die hij afzonderlijk tegenkwam... Ik dwaal af... in zichzelf gekeerd dus, egocentrisch én kwaadaardig: in beginsel altijd bereid uít te halen naar hun medemensen. Wilde beesten, die hun klauwen pas terugtrekken als die onder het bloed zitten... Om dat beest in de mens te temmen en de sociale omgang mogelijk te maken zijn er de manieren... Het aanleren van manieren is het dresseren van een tijger... De mens is slecht, in zonde geboren en geneigd tot alle kwaad. De hertog vond dat ook...’
‘En jij, wat vind jij daarvan...’
Onaardige vraag, dacht hij, onaardige vraag van zijn marxist.
‘Wel,... de theorie van de slechte mens is heel wat aannemelijker dan de theorie van de slechte maatschappij...’
Nee, dacht hij, we gaan tóch geen bezoek brengen aan het studeerkamertje van Karl Marx.
‘Kijk eens,... bij iemand als Rousseau zijn manieren eigenlijk perversies: - Bij hun geboorte zouden de mensen geneigd zijn in broederlijke genegenheid met elkaar om te gaan,... van nature elkaar's broeders... Maar de maatschappij is verderfelijk en staat alleen de gekunstelde, afstandelijke omgang tussen de mensen toe: de etiquette... Die gedachtengang heeft niet mijn sympathie,... weg met Jean-Jacques Rousseau...’
‘Bravo,’ riep Elias. Het meisje en de vrienden lachten om het rijm en knikten met hun hoofden.
Zo, dacht hij, ben je het daar mee eens. En dit dan:
‘Goed,... de mensen zijn slecht en kwaadaardig, maar als u het bestaan van manieren dááruit wilt verklaren, als u het bestaan van omgangsvormen, - wélke dan ook - verklaart uit de bijdrage die ze leveren aan de instandhouding van de samenleving... Als u zegt dat pas door omgangsvormen een enigszins vreedzame samenleving mogelijk is, dan geeft u een funktionele verklaring... En álle funktionele verklaringen zijn onbevredigend...’
‘Hoezo?’
‘Wacht even, je kunt de funktionele verklaring namelijk verder ontwikkelen... Je kunt een funktionele verklaring geven voor de hoevéélheid etiquette aan het Hof. Als je er van uit gaat dat de funktie van manieren het temmen van het beest in de mens is, dan kan je uit het feit dat er aan het Hof méér manieren waren dan ergens anders konkluderen... Ja natuurlijk, mijnheer,’
Hij knikte naar Elias.
‘...dat de hovelingen grotere beesten waren... Natuurlijk waren dat grotere beesten... U moet zich eens voorstellen wíe dat waren in Versailles, die hovelingen: dat was de hoogste sociale laag van het rijkste land van de wereld... Edelen, gewend om tientallen bediendes te kommanderen,... honderden soms. De heersers over enorme huishoudingen, gevleid en gekitteld vanaf hun vroegste jeugd. Trots als
| |
| |
pauwen stapten ze rond achter de koning aan... En in Versailles liepen 300 van die pauwen. Voortdurend bereid om op hun teentjes getrapt te worden... Gedwongen om zéér dicht op elkaar te leven, elkaar's lijflucht op te snuiven... Wat voor een samenleving moest dat worden?... Juist: een oorlog van allen tegen allen, de Hobbesiaanse samenleving.
En om dat te verhinderen, zegt de funktionele verklaring, zijn zeer, zeer veel manieren nodig... Toch zijn alle funktionele verklaringen ondeugdelijk...’
Hij zweeg even.
‘Dat komt, omdat funktionele verklaringen altijd omkeerbaar zijn. Zij zijn niet eenduidig... Kijk eens, wat men bedoeld te zeggen in een funktionele verklaring is het volgende... een bepaald verschijnsel, - bijvoorbeeld manieren - , bestaat, omdat het een onmisbare bijdrage levert aan een omvattender verschijnsel - bijvoorbeeld een redelijk vreedzame samenleving...’
‘Ja, en wat is daar, zoals je het uitdrukt, onbevredigend aan?’
‘Wat daar onbevredigend aan is, is dat je nooit zeker kunt weten of dat niet een redenering achteraf is... Wat je probeert te zeggen is, dat het verschijnsel bestaat, ómdat het funktioneel is, maar je kunt er naderhand nooit zeker van zijn, dat je niet gezegd hebt dat het funktioneel is, omdat het bestaat. Je kunt het wel hopen, maar je kunt het niet wéten... Dat bedoel ik met ondeugdelijk: de vórm van de funktionele verklaring is niet de gepaste vorm. De funktionele verklaring is een fout tegen de wetenschappelijke etiquette, om het zo maar eens uit te drukken...’
‘Dat is absurd... als je zegt dat de funktionele verklaringen ondeugdelijk zijn, dan val je de geschiedwetenschap als zodanig aan, de mogelijkheid om überhaupt geschiedenis te schrijven... En niet alleen de geschiedenis, ook de sociologie en zo...’
‘Niet helemaal, niet helemaal... Het hangt er maar van af wat je onder geschiedwetenschap verstaat... Ik kom er zo op terug... Kijk, wat je in íeder geval overhoudt, dat zijn de afzonderlijke mensen in de geschiedenis, met hun gedrag, hun manieren, met de gevoelens die je ze toekent,... achteraf.
Ik zal er zo iets van zeggen, maar ik wil eerst iets anders bespreken, of liever, íemand anders... Het is al over half vijf...
Mevrouw, mijne heren, ik heb me afgevraagd wie er nu eigenlijk het gelúkkigste was aan het Hof van Versailles... Wíe zich er het beste thuisvoelde... Niet de koning en ook niet de hertog van Saint-Simon, zeker niet de hertog...’
Hij had eens een bezoek gebracht aan het erfgoed van de hertogen van Saint-Simon: het dorp La Ferté Vidame, 120 kilometer ten westen van Parijs, 850 inwoners, cité historique. Het was ijzig koud geweest. Winter in het île de France: zacht-glooiend akkerland omringd door populieren. Veel land was omgeploegd tot bruin-zwarte golfjes van aarde, vol met kraaien.
Het kasteel waarin Saint-Simon na 1723 tot aan zijn dood in 1755 het grootste deel van de tijd gewoond had en waar hij zijn Mémoires had geredigeerd, was zeer indrukwekkend geweest: groot, trots, met torentjes op de zes hoeken. Heel passend voor een hertog en pair, de dertiende in rang. Er was niets meer van over, behalve de Cour, de Cour Ducale en daartegenover een kerkje dat de vader van Saint-Simon had laten bouwen. Onder dat kerkje lagen Saint-Simon en zijn vrouw begraven. Eerst hadden ze ín het kerkje begraven gelegen, maar in 1793 waren hun graven ontheiligd en daarom waren ze herbegraven. Tijdens de revolutie ontheiligd, wat zou dat betekenen, had hij zich afgevraagd. Zouden die jakobijnen de kisten uitgehakt en opengemaakt hebben, om daarna op de botten van de hertog te spugen, of te piesen? Ai, had hij gedacht, zijn graf ontheiligd en een paar jaar later de verheffing van Joseph Fouché tot hertog van Otranto. De hoeveelste in rang zou die geweest zijn? De rangorde van de herto- | |
| |
gen was naar de datums waarop hun hertogdommen waren gekreëerd en Otranto was een héél oud hertogdom.
‘...Ik denk dat de gelukkigste man van het Hof de broer van koning Lodewijk was, Philippe, hertog van Orléans, aanspreektitel: Monsieur. Monsieur is één van de merkwaardigste personen uit de franse geschiedenis, geloof ik... Aan het Hof was Monsieur de tweede in rang en - herstel, hij was de derde. De tweede was de troonopvolger, aanspreektitel: Monseigneur... over hem spreek ik verder niet. Hij was een saaie, onbenullige, dikke man. Hij stierf in 1711...
Mevrouw, mijne heren, de voornaamste reden dat de Mémoires van Saint-Simon zo beroemd zijn, is vanwege de persoonsbeschrijvingen; de manier waarop Saint-Simon personen beschrijft: zijn Portretten... Ik zal u het portret van Monsieur voorlezen, luister: “Ook zijn meest toevallige gebaren waren van een natuurlijke sierlijkheid en waardigheid...”’
Hij keek even op, naar het vriendenpaar.
‘“Hij was onnoemelijk ijdel, niet uit de hoogte, maar uiterst gevoelig en zich vol trots bewust van zijn rechten en waardigheden. Hij was een kleine man met een burgemeestersbuik. Zijn hakken waren zo hoog, dat het leek of hij op stelten liep. Hij tuigde zichzelf op met ringen, armbanden en andere kostbaarheden als de eerste de beste vrouw; hij droeg een lange, zwarte en gepoederde pruik, van voren uitgespreid en overal linten. Hij besprenkelde zichzelf met alle mogelijke reukwateren en was een toonbeeld van elegance. Men zei, dat hij een vleugje rouge gebruikte. Een monsterachtig lange neus, een fraaie mond en ogen, een plomp, maar zeer langgerekt gezicht...” Mevrouw, mijne heren, het is wel duidelijk wat Monsieur was: een nicht... Niet zomaar een man met homoseksuele neigingen, nee, een nicht,... en een válse nicht, een kletstante, een roddeldame... en híj, hij was degene die het gelukkigst moet zijn geweest aan het Hof, die zich er het beste op zijn gemak moet hebben gevoeld: honderden prachtig aangeklede mensen in het modecentrum van Europa, - want dat was Versailles natuurlijk, alle europese modes kwamen er vandaan - ... overal om hem heen intriges, kongsies, fakties, ambities... en kletspraatjes. De héle dag waren de hovelingen over elkaar aan het roddelen... en Monsieur, hij was daar het middelpunt van... niet van de politiek, hij droeg geen enkele verantwoordelijkheid voor de gang van zaken in het lánd... Maar aan het Hof en in zijn eigen huis in Saint-Cloud, daar heerste hij als een vorst over de petite histoire... Alhoewel, hij was misschien niet helemáál gelukkig... Hij had namelijk twee keer moeten trouwen: twee Madames. De eerste was Henriëtte Stuart, een zuster van Karel de Tweede van Engeland... Deze eerste Madame stierf al in 1670, lang voor Saint-Simon. Zij was 8 keer zwanger geweest van Monsieur... Althans, hij hoopte dat ze van hém zwanger was geweest. Ja, ja, in
die zaak was hij heel jaloers...’
‘Ja, dat spreekt, want dat had niets met sex te maken, maar met zijn wáárdigheid.’ Het was Elias die dit zei.
‘Zijn waardigheid, ja, Monsieur was heel vormelijk... Hij was de grootste expert op het gebied van de etiquette aan het Hof. Hij vond het heerlijk scheidsrechter te zijn bij geschillen over etiquette... en hij wilde geen bastaarden, nee... De tweede Madame is heel interessant: Charlotte-Elisabeth van Beieren, “La Palatine”... Zij was een kop groter dan Monsieur, zij zag eruit als een sergeant-majoor en zo gedroeg zij zich ook: zij reed het liefst de hele dag paard... Monsieur was de enige van zijn familie die een hekel had aan sport en aan de jacht. Hij reed geen paard, oh nee. Toen hij Madame voor het eerst zag, zei hij tegen zijn vrienden dat hij werkelijk niet wist hoe hij dat ooit voor elkaar zou moeten krijgen... Maar ze kregen drie kinderen...’
Hij merkte dat niemand geïnteresseerd luisterde naar zijn verhaal over Monsieur, ook het vriendenpaar niet. Toen hij zei: ‘een valse nicht’, had hij weer niet kunnen laten snel naar
| |
| |
de twee te kijken, maar hij had geen belangstelling in hun ogen gezien, integendeel: afstand, zelfs een gêne.
Het was hem opgevallen, hoevéél van de akteurs die in de Mémoires optraden, homoseksueel waren, of in ieder geval homoseksuele neigingen hadden: Willem de Derde van Oranje, de koning-stadhouder, kuste in het openbaar de hand van éne Arnold Joost van Keppel, graaf van Albemarle, tot groot verdriet van Hans Willem Bentinck, graaf van Portland. En het hele engelse Hof sprak er schande van. Je moest overigens tussen de regels doorlezen, want Saint-Simon was nogal diskreet in zaken van sex, hij was zélf een saaie heteroseksueel geweest.
‘...en na het derde kind kwamen ze overeen niet meer bij elkaar te slapen en van af die tijd konden ze beter met elkaar opschieten...’
‘Mag ik je even onderbreken... zou je ons niet nog wat willen vertellen over je,... nou ja, over je geschied-theoretische positie... Ik bedoel, over wat jij vindt dat de taak is van een historikus... en over wat geschiedschrijving kan zijn... hoe objektief geschiedschrijving kan zijn...’ Elias.
‘Wacht even, nu goed ja, dat zal ik doen...’
Hij was teleurgesteld. Tijdens zijn kollegevoorbereiding had hij gegrinnikt bij de gedachte aan het verhaal dat hij zou vertellen over die merkwaardige Monsieur, met ‘overal linten’. Maar als ze het niet wilden horen...
‘Nog één ding over Monsieur... het kurieuze van Monsieur, mevrouw, mijne heren, is dit: van deze geaffekteerde nicht stammen álle rooms-katholieke koninklijke families van Europa af... Hij had twee kinderrijke dochters en een kinderrijke zoon - de Regent, weet u wel - hij had een groot aantal wettige kinderen. Hij was “de grootvader van Europa”...Nou ja,... geschied-theoretische positie...
Ik zal u een stukje voorlezen uit het voor- | |
| |
woord dat Saint-Simon bij zijn Mémoires schreef...’
Hij las nooit iets voor in een andere taal dan het Nederlands. Citaten in vreemde talen onderbraken zijn verhaal maar en hij was er niet zeker van dat ze begrepen werden, of zelfs dat er naar werd geluisterd. Zélf had hij er een hekel aan naar citaten in vreemde talen te luisteren. Citeren in een vreemde taal had ook iets onbeleefds.
‘Ik lees het u in het frans voor:... “nul événement général ou particulier historique n'annonce nécessairement ce qu'il causera, et, fort souvent fera tres-raisonnablement présumer au contraire. Par conséquent, point de principes ni de clef, point d'éléments, de règle ni d'introduction qui, une fois bien comprises par un esprit, pour lumineux, solide et appliqué qu'il soit, puisse le conduire de soi-même aux événements divers de l'histoire: d'où résulte la nécessité d'un maître continuellement à son côté, qui conduise de fait en fait par un récit lié dont la lecture apprenne ce qui sans elle seroit toujours nécessairement et absolument ignoré.’
Dat is het mevrouw, mijne heren: geen enkele historische gebeurtenis is noodzakelijk; uit het gebeuren van iets, kan niet besloten worden tot de onvermijdelijkheid van iets anders... De geschiedenis kent geen wetten.’
Hij keek zijn marxist aan.
‘...De theoretische geschiedenis bestaat niet. De gebeurtenissen dienen door de vlijtige historikus zélf op een rijtje te worden gezet, want de historie doet het niet voor hem... Zo is het, mevrouw, mijne heren. Zo vind ik het ook...’
‘U had het net over professor Romein, als ik me goed herinner... de geschied-theorie van professor Romein. Volgens Romein is objectieve geschiedschrijving niet mogelijk, niet waar?... Romein zou gráág objektief zijn, maar hij realiseert zich dat hij dat niet kán, omdat hij het slachtoffer is van drie súbjektiviteiten, zoals hij dat noemt, ja, ja,... de subjektiviteit van de persoon die hij is, die van de groep waartoe hij behoort en die van de tijd waarin hij leeft... Dat schijn ik me te herinneren...: drie subjektiviteiten en voor het probleem van de subjektiviteiten had Romein een oplossing gevonden, waarvan hij zelf gedacht moet hebben dat het een elegante was: hij nam het kriterium van subjektiviteit gewoon op in zijn definitie van objektiviteit... en hij zei, als ik het me goed herinner, - en ik herinner het me goed, mevrouw, mijne heren - , hij zei: “Ik noem derhalve die geschiedschrijving objektief, die in overeenstemming is met de tijdgeest.”
Ja, ja, dat zinnetje is me bijgebleven... Tijdgeest, wat voor een spook zou dat wel geweest zijn? Of preciezer: wie zou dat spook wel geweest zijn?...
Hegel, natuurlijk...
Wacht even.’ Hij gebaarde naar zijn marxist. ‘...u wilde dat ik me uitsprak over dit onderwerp, láát me dan ook even uitspreken... Kijkt u eens, de “catch”, om zo te zeggen, de ángel in Romein's konstruktie is het begrip objektiviteit. Objektiviteit is geen interessante kategorie voor een historikus, geen bruikbare. Hij brengt alleen maar verwarring. Het is geen absolute kategorie, je kunt niet zeggen dat een boek over een historisch onderwerp in enige absolute zin objektief is...’
‘Maar dat is ook wat Romein bedoelt...’
‘Ja mijnheer, dat is wat Romein bedoelt en Romein vindt dat geen bezwaar... maar ìk wel. Kijkt u eens, zoals Romein het gebruikt is objektiviteit, wat je zou kunnen noemen een transitieve kategorie. Ik bedoel daarmee het volgende: een beschrijving is niet wél objektief, of niét objektief; een beschrijving is meer of minder objektief...
Ja inderdaad, dat is preciés wat Romein bedoelt... Maar, wat heb je dan gezegd? Wat kan je dan gezegd hebben? Niet meer, mevrouw, mijne heren, dan dat je de éne beschrijving met grotere instemming hebt zitten lezen dan
| |
| |
de andere. Welnu, dát doe ik ook, ik lees het éne boek ook met grotere instemming dan het andere. Maar instemming... instemming wordt niet beschouwd als een relevant oordeel, althans niet in de wetenschappen...
In de wetenschappelijke etiquette wordt een boek beoordeeld op de waarheid of onwaarheid ervan. Waar en onwaar, dát zijn de beoordelingkriteria van de wetenschap en die kriteria zijn voor een historikus maar ten dele interessant...
Laat ik me preciezer uitdrukken...’
Al zijn vijf toehoorders keken hem onbegrijpend aan.
‘...Wat een historikus moet nalaten is het vertellen van aperte onjuistheden. Hij dient er voor te zorgen dat Lodewijk de Veertiende zich niet van Versailles naar Marly verplaatst in een Rolls-Royce...’
‘Maar, maar... objektief en waar, is dat niet hetzelfde?’
‘Nee, mevrouw, dat is niet hetzelfde... Een historikus dient er op te letten dat zijn verhalen wáár zijn, of liever, hij dient te vermijden dat zijn verhalen aantoonbaar ónwaar zijn... Maar objektief dient hij niet te zijn... Overigens dient hij evenmin subjektief te zijn. Hij dient die termen te vermijden, want hij kan de kategoriën objektief en subjektief niet op enige, voor hem nuttige manier hanteren... En als hij het tóch probeert, kan hij er alleen maar ongelukkig van worden...’
‘...En de kategoriën waar en onwaar, waarom vindt je die maar ten dele interessant, zo zei je het toch?’ Elias.
‘Omdat, mijnheer, het vermijden van onwaarheden door een historikus allerminst een garantie geeft dat zijn verhaal ook belangwékkend is... en dát, mevrouw, mijne heren, dient het te zijn, dát is de taak van de geschiedschrijver. Hij moet niet denken dat hij geslaagd is in zijn vak als hij het heeft vermeden fouten te maken... Een historikus dient een spannend verhaal te vertellen, bij voorkeur over bijzondere mensen, over merkwaardige gebeurtenissen... Hij mag dat doen tot lering... ter instrúktie van zijn tijdgenoten, of van latere generaties: dat was bijvoorbeeld de wens van de hertog van Saint-Simon...’
‘En wat is dan het verschil tussen geschiedschrijving en litteratuur?’ Monsieur's favoriet. ‘Ja, mijnheer, dat verschil is natuurlijk maar klein... Alleen, in litteratuur mogen onjuistheden zitten, een litterator kan van alles uit zijn duim zuigen zonder schade te doen aan zijn verhaal en een historikus niet... Maar verder, mevrouw, mijne heren, is er geen verschil: geschiedschrijving ís litteratuur...’
‘Ik herinner me dat je zei dat Saint-Simon geen belangstelling had voor litteratuur...’ Weer Monsieur's favoriet.
‘Dat is zo, geen belangstelling... maar dat was niet het gevolg van onvermogen. Saint-Simon schreef héél boeiend, anders dan veel hedendaagse historici... Ik heb wel eens het gevoel, dat het in de mode zijn, van wat dan heet “de theoretische geschiedenis”, niet zozeer het gevolg is van wetenschappelijke belangstelling, maar dat het pogingen zijn van slechte schrijvers hun onvermogen te maskeren... Overigens... professor Romein was niet zo'n slechte schrijver. De boeken die hij samen met zijn vrouw schreef zijn, geloof ik, nogal boeiend...’ Hij knikte naar zijn marxist.
‘De Mémoires... we zijn er nu toch over bezig: wat is de theorie die steekt achter de Mémoires van de hertog van Saint-Simon?
Kijkt u eens, de hertog beschrijft de gebeurtenissen die hij meemaakte en waarvan hij hoorde... Hij beschrijft het uiterlijk van zijn personen en vertelt wat ze zeiden. Hij probeert te raden wat ze dachten en het is zijn bedoeling bij dat alles zo waarheidsgetsouw mogelijk te zijn... Hij doet oprecht zijn best iedere onwaarheid te vermijden...
En wát, mevrouw, mijne heren, is dan de waarheid van de hertog van Saint-Simon, wat voor een beeld roepen de Mémoires op van de gang van zaken in Europa?
Welnu, Saint-Simon's geschiedenis bestaat uit- | |
| |
sluitend uit de bezigheden van hooggeplaatste personen... en van edellieden - 95 procent van de in de index vermelde namen zijn adellijke namen - ... Duizenden en duizenden bediendes liepen er rond in Versailles, maar de hertog laat ze niét rondlopen in zijn Mémoires...
Er zijn geen bediendes, er zijn geen historische wetten en er zijn geen sociale en ekonomische gebeurtenissen op grote schaal... Ik bedoel dit... ik geef maar een voorbeeld: als Saint-Simon een veldslag bespreekt, dan beschrijft hij niet hóé een leger van 100.000 man überhaupt enigszins gevechtsklaar op een slagveld terecht kan komen. Ekonomische, sociale en ook organisatorische en technische aspekten, Saint-Simon gaat er aan voorbij... Als het franse leger weer eens een veldslag verloren heeft - en in Saint-Simon's tijd werden de meeste veldslagen door Frankrijk verlóren - , dan is dat het resultaat van de blunders, de individuele blunders, van de franse maarschalken en van niets anders...
Geen historische krachten, mevrouw, mijne heren... De enige kracht die in de Mémoires schijnt te werken is God... maar vér weg, op de achtergrond...
Ja, ja, mevrouw, mijne heren, de geschiedenis van Frankrijk, dat zijn de nukken, de onvoorspelbare nukken van de franse edelen... de vluchtige intriges, de steeds wisselende kongsies van het Hof...
En wat is daar nu voor bezwaar tegen, húh? Beter de nukken van een franse hertog, dan de nukken van een pruisische professor... Hégel, mevrouw, Hegel...
Mevrouw, mijne heren, wat voor een soort boek zijn de Mémoires daarmee geworden? Wel, een roddelboek natuurlijk... Het zijn 10.000 pagina's vol met smakelijke en onsmakelijke roddelverhalen... Geschiedenissen zoals de hertog ze vertelt vind je tegenwoordig alleen nog maar in keukenmeidenromans en in boulevardblaadjes. Historici schrijven niet meer zo... Een historikus begint tegenwoordig zijn boek met de mededeling dat hij een arme, bevooroordeelde sloeber is... en dat aan zijn verhaal niet al te veel waarde zou moeten worden toegekend, ware het niet dat hij zich onderworpen heeft aan een bepaalde methode, of zich daaraan graag zou willen onderwerpen... Een wetenschappelijke methode... Mevrouw, mijne heren, ik betreur dat... Laten we nu maar eindigen.’
Hij verzamelde zijn papieren, liep naar de deur en hield die open. Zijn toehoorders liepen naar buiten: eerst het meisje, daarna de marxist, toen Elias en het vriendenpaar. Monsieur's favoriet als laatste.
|
|