| |
| |
| |
Eva Gerlach Gedichten
Ontferm U onzer
Mijn oma Joaquim (‘God, kom’) was haar bril kwijt.
Waar zij ook zocht, niet waar ik hem had verstopt,
in het bordedoosje bij de wisser en het krijt;
dat leverde per week een kwartje op,
ik denk nog altijd dat zij niets vermoedde.
Toen kreeg zij staar, wou niet geopereerd,
werd blind en vroeg mij dikwijls met warm weer
voor de zon te gaan staan, dan kon zij mij bijna zien.
Haar liefde meer dan ik verdien
nu zij, het gezicht herkregen door familiedwang,
mij beverig tegemoetkomt over de gang
met een blaadje waarop in het dunne visitekopje
het djokjalepeltje rinkelt. ‘Hier kintie.’ Kon
ik haar maar in veiligheid brengen, behoeden
voor doofheid, jicht, bronchitis, Parkinson.
Haar God komt eenmaal, maar Hij neemt de tijd.
| |
| |
| |
Pat Bilon in Photo
Ik zag je in het donker staan,
negentig centimeter hoog.
Je stak je wandelstok omhoog,
zo knipte je het ganglicht aan.
‘Kijk hoe ik op de keukentrap
het scheerschuim van mijn wangen krab.
Plus vous avez de difficultés,
plus vous vous surpassez.’
| |
| |
| |
's Zomers buiten
Je had een landgoed waar wij met vakantie
een dag lang zochten naar een schat, je kon
nooit weten vond je, tenslotte hadden de Fransen
daar nog gelegerd. Wij spitten het anjerperk om
en rooiden ieder kwartier een brandewijnfles.
's Middags aan de rivier, in een stank van vis
wroetend tussen de modderbanken, kwamen
we, zei je, achter de zin van de geschiedenis.
Een doodkist groeven wij op. Naast een puntgaaf geraamte
lag een tinnen Napoleon met zijn hand in zijn vest.
| |
| |
| |
Matrozenlied
gebogen, een panama, rond,
in plaats van een hoofd op je nek
in de diepte, op het koebrugdek.
Het water blonk, de zon scheen
| |
| |
| |
Freeze Frame
Een Colorprint waarop je in je eentje
aan het basketballen bent bij een soort schuur,
op blote voeten. De middagzon schijnt op de stenen.
Je hebt juist gegooid, het net hangt boven de deur
en je bent omhooggesprongen, je gezicht
is omhooggericht en je handen
hebben de bal juist losgelaten, licht
valt in je ogen, je open mond en het lege mandje.
| |
| |
| |
Camera Work
Een fotogravure. Stieglitz, 1910:
‘De veerboot’, zwart op zwart water; twee hoge lantarens
geven geen licht. Gegreinde intaglio, zegt Green.
Op het dek staat een menigte mensen
met jassen en hoeden, éen draagt een paraplu,
hun kleine grauwe gezichten gericht op de lens.
Al bijna zeventig jaar moeten zij nu
Of zij vertrekken of aankomen is niet te zien.
| |
| |
Een tuin aan de rivier. Tussen de bomen
een koepel met een raam dat niet goed sloot.
Een hoog, rond raam. Je zag de ratten komen
over het groen, binnen gingen ze dood.
De ochtend voor je wegging, jaren later,
zat je op de oever. In het eerste licht
gleed Natrix natrix sissend door het water.
Je zag zijn oog zijwaarts op je gericht.
| |
| |
Je zit onder de schemerlamp, de muggen
in zwermen om je hoofd, een vest te breien
voor als je weggaat. Als het klaar is, rij je
de oprit af en komt niet meer terug.
Ik dek de tafel. Ik heb niks te willen.
Je eet en drinkt en ik weet dat je het weer
zult zeggen, onder het sinaasappels schillen,
‘Nu kom ik nog twee keer en dan niet meer.’
| |
| |
Door vijftig vensters ziet het naar buiten uit,
een houten huis op neuten. Groene blinden
zijn honderd wachters. Er is een bediende
die als het gaat regenen, alle ramen sluit.
Nooit mag hij zeggen, dat het dakbeschot
poreus is. Houtmeel loopt over de verf,
de spanten raken los, de gording rot.
Termieten zwermen elk jaar op het erf.
| |
| |
| |
De onrust in haar huis
Ik had een horloge, zelfverdiend met hooien.
Twee tientjes: daarvoor gaf het in het donker licht.
De uren waren streepjes, dat vond ik mooier
dan cijfers; het leek zo meer op een gezicht.
Soms legde ik het open voor mij neer
en zag de onrust in haar huis bewegen,
heen en terug, een vliegwiel met een veer,
een vorkje aan het anker duwde ertegen.
Dan moest ik denken aan wat, in de klas,
de juffrouw wel eens voorzong: ‘'t Eeuwig Leven
dat rust en hoop den sterveling wil geven’,
en wist opnieuw dat dat verzonnen was.
| |
| |
| |
Closed Circuit
Zij loopt de trap af en haar rok waait op,
de slippen van haar bloes, haar losse haar.
Beneden in de hal wacht ik haar op.
Wel zestig treden. Liefelijk en kwetsbaar
toont zij de camera knieën, navel, oor.
Een dun, grijs beeld trilt op de monitor.
|
|