| |
| |
| |
D.A. Berents Gilles de Rais in veelvoud
Als we een lijst zouden opstellen van personen die door hun vermeende of echte slechtheid altijd zeer tot de verbeelding hebben gesproken, dan zou daarop naast Dante's klassieke trio Judas, Brutus en Cassius, naast De Sade, Vlad Dracul en doctor Faust, naast Jack the Ripper en wellicht gravin Bathory zeker ook Gilles de Rais moeten voorkomen. Zozeer prikkelde hij de fantasie dat hij lange tijd ten onrechte met Blauwbaard is geïdentificeerd door zowel historici als romanciers. Met name de laatstgenoemden hebben, ieder op zijn eigen manier, nieuwe beelden van Gilles de Rais gemaakt en nieuwe monsters geschapen. Ieder bouwde zijn eigen Gilles. Over die literaire scheppingen wil ik het gaan hebben.
Maar eerst de echte Gilles de Rais. Zijn probleem was, als we Georges Bataille mogen geloven, dat hij te veel verwend werd. Hij werd in 1404 geboren en erfde elf jaar later een van de grootste fortuinen van Frankrijk; menigeen beweerde dat hij zelfs rijker was dan de koning zelf. Nu is het wel zo, dat de koning niet erg rijk was: het was de tijd van de honderdjarige oorlog die kapitalen opslokte en nieuwe fortuinen deed ontstaan. Hoe dan ook, de jonge Gilles kon doen wat zijn hartje begeerde doordat hij geld had en vooral een grote feodale macht, die hem in staat stelde, de boeren in de omgeving op een bijna absolute manier te laten doen wat hij wilde. Macht corrumpeert en de jonge edelman raakte absoluut gecorrumpeerd. Zijn voogd en grootvader, Jean de Craon, moedigde hem eerder aan dan dat hij hem bijstuurde. Vanaf 1427 nam Gilles met een bende soldaten deel aan de oorlog tussen de Franse en de Engelse koning. Hij leerde snel, dat hij door verkwistingen een zekere populariteit en zelfs een kleine machtspositie aan het hof kon verwerven. In 1429 toen Jeanne d'Arc in Chinon verscheen om koning Karel vii te helpen, was hij volgens sommige bronnen degene die zich voor de vorst uitgaf om haar te testen. Toen Jeanne met een leger naar Orleans oprukte, werd Gilles aan het commando toegevoegd om haar in de gaten te houden. Na de val van de stad werd hij tot maarschalk van Frankrijk benoemd, meer als beloning dan als promotie, want zijn werkelijke rol in de oorlogsverrichtingen is na die datum uitgespeeld.
Al zijn verkwistingen hadden hem wel een groot deel van zijn bezittingen gekost, maar hij bleef geld over de balk smijten door het onderhouden van een schitterende stoet ruiters en het stichten van een kerk. Daarom trachtte hij door alchemisten en wichelaars nieuwe schatten te verwerven en te ontdekken, natuurlijk zonder succes. Bij de magische rituelen, waarover we wel wat gegevens hebben, werden ook soms kinderen vermoord en seksueel misbruikt, maar dat was een praktijk die de baron de Rais zich al eerder had eigengemaakt, vermoedelijk al tijdens zijn krijgstochten. Het precieze aantal slachtoffers is niet bekend, maar van vierendertig weten we het zeker; het waren voornamelijk jongens tussen 8 en 15 jaar. Op 15 september 1440 werd hij gearresteerd; op 26 october werd hij na een kerkelijk en een wereldlijk proces op de brandstapel ter dood gebracht. Omdat hij zich bekeerd had, stierf hij in een
| |
| |
geur van - onder meer - heiligheid.
Als Gilles de Rais niet gelijk was aan Blauwbaard, zoals ik elders bewezen heb, kan men bij het bespreken van literaire bewerkingen de verdere variaties op het Blauwbaardverhaal buiten beschouwing laten. Daartoe behoren dan opera's van Gretry, Reznicek en Bartok en een operette van Offenbach. Aan ‘Blauwbaardje in Wonderland’ van Louis Paul Boon en ‘Blauwbaardje in de Ruimte’ en aan ‘Het schandaal der Blauwbaarden’ van Vestdijk kan men toch al voorbijgaan, omdat zelfs met het sprookje het verband minimaal is. Artaud kondigde indertijd aan, in zijn ‘Manifest van het theater van de wreedheid’, dat hij het sprookje van Blauwbaard wilde opvoeren aan de hand van de originele bronnen, maar een dergelijke poging zou, behalve voor ons oninteressant, ook onmogelijk zijn.
De eerste belangrijke roman over Gilles de Rais was ‘Là-Bas’, in 1891 geschreven door Joris-Karl Huysmans. In zijn ogen is de baron een grootse figuur, weliswaar een zondaar, maar dan toch een gigant in het zondigen. Vergeleken bij De Rais was De Sade maar een ‘timide bourgeois’, aldus Huysmans. Gilles wordt wel neergezet als een beschaafd en geletterd man, een verfijnde mysticus, die men zou kunnen vergelijken met de decadente Des Esseintes uit Huysmans' eerdere boek À Rebours. De auteur betrekt de maagd van Orleans nauw bij de ontwikkelingen: door de omgang met Jeanne d'Arc kwam Gilles tot ongekende hoogten van geestelijke vervoering. Maar men weet, wat er met haar gebeurde. Toen de jonge edelman eenmaal zijn vertrouwen in de kerk en de gerechtigheid verloren had, was het maar een enkele stap van de overspannen gelovigheid die hij eerst ten toon spreidde naar een vertwijfeld satanisme. Als misdadiger bedreef hij zijn daden met dezelfde toewijding die een heilige ten toon spreidt in het nastreven van de deugd: liever dan middelmatig en respectabel te zijn, werd hij de ergste onmens die men zich kan denken.
Huysmans keurde dit natuurlijk af want zoals bij ieder van ons ging zijn sympathie vanzelfsprekend uit naar het goede. Hij was dag aan dag vervuld van verbijstering over de menselijke verblindheid, zoals Havelock Ellis na een bezoek aan de auteur opmerkte. Maar aan de andere kant kon hij zich niet losmaken van de bekoring van het kwade, van de vitaliteit en de doelgerichtheid van de zonde, die hem veel meer aanspraken dan middelmatigheid en respectabiliteit. Dat blijkt wel uit Là-Bas. De roman gaat niet in de eerste plaats over Gilles de Rais maar eerder over de schrijver Durtal die bezig is, een boek over de baron te schrijven en als men dieper graaft gaat het boek weer niet zozeer over Durtal als over Huysmans zelf. Het hoofdmotief is een soort flirt van Durtal, een dubbele flirt, enerzijds met een getrouwde vrouw, maar op een veel wezenlijker niveau met het satanisme. Beschrijvingen van min of meer historische gebeurtenissen dienen daarbij alleen maar als achtergrond, als een soort parallel verhaal. De ongeoorloofde verhouding met het satanisme is dan ook een verlangen van Huysmans zelf, want toen hij het boek schreef, was hij volledig geobsedeerd door het occulte, de magie en de aanbidding van de duivel. In Parijs heerste in die jaren een soort oorlog tussen twee sekten van magiërs en Huysmans raakte daarin verwikkeld en koos partij voor de wat verwarde abbé Boullan, die de kracht van het goede meende te vertegenwoordigen en uitsluitend ‘witte’ bezweringen deed. In Là-Bas schildert hij deze toch wat dubieuze figuur als de goede doctor Johannes. Tijdgenoten bevestigen dat Huysmans zelf deelnam aan de witte plechtigheden van Boullan, zoals hij in zijn boek Durtal laat deelnemen aan magische rituelen en zoals ook Gilles de Rais actief aan toverij deelnam. Uit brieven van de abbé aan Huysmans kan men opmaken dat de magiër meende dat hij door zijn ‘zwarte’ tegenstanders met vervloekingen
werd belaagd met het doel om hem ter dood te brengen. En inderdaad: in 1893 overleed de doctor onder zeer vreemde omstandigheden. Huysmans opende een offensief tegen de ver- | |
| |
meende daders, maar hij had hiermee geen succes.
De auteur was in deze jaren duidelijk in een periode van verandering. Zijn stijl was in beweging: in Là-Bas probeerde hij af te rekenen met het naturalisme zonder de verworvenheden ervan los te laten. De nauwkeurigheid van de beschrijvingen, de waarachtigheid en de ‘gespierde taal’ van deze stroming wilde hij behouden, maar anderzijds wilde hij niet proberen om een rationele verklaring te geven voor de mysteries van het leven, hetzij nu, hetzij in de middeleeuwen. Liever werkte hij met indrukken en visioenen om een ‘naturalisme spiritualiste’ te creëren. Maar ook zijn levensbeschouwing was in een overgangsperiode: afgekeerd van materialistische en realistische opvattingen kreeg hij belangstelling voor het onbekende, voor decadentie en hallucinatie. Het onderwerp ‘Gillis de Rais’ sluit hierbij natuurlijk uitstekend aan. Als hij in 1895 ‘En Route’ schrijft, heeft hij aansluiting gevonden bij het christelijk geloof. Zijn drang naar het ongrijpbare is dan omgezet in een soort religieus vuur, dat ook in zijn latere, meer symbolische romans merkbaar zal zijn. Men ziet hier het omgekeerde van het verhaal van Gilles de Rais: een ontwikkeling van het occulte naar orthodoxe gelovigheid.
Onlangs heeft Norman Mailer op Là-Bas ingehaakt. En meer dan ingehaakt: hij heeft het boek verkort herschreven, waarbij gehele passages letterlijk zijn overgenomen. Dit alles gebeurt met het gemak van de vlotte en slimme jongen die hij is, maar zonder de betrokkenheid van de oorspronkelijke schrijver want waar Huysmans duidelijk met zijn materiaal worstelde, is Mailer maar oppervlakkig aan het stoeien met andermans werk. Het geheel is als het ware gemoderniseerd door brokken vijftiende en negentiende eeuw elkaar te laten afwisselen op een veel schrillere wijze dan in het origineel en door toevoeging van enkele voordelig ogende passages uit de twintigste eeuw, zoals een drukke straat in Parijs en een bloederige harttransplantatie. De stijl is die van een filmscenario met de beschrijving van beelden en scenes, waarbij opnames verspringen en camera's inzoomen. Het is wel knap, of liever aardig bedacht, maar ‘The trial of the Warlock’ (1976) is niet gelijkwaardig aan het origineel.
Twee dingen onderscheiden het verhaal van Là-Bas. De historisch twijfelachtige relatie met Jeanne d'Arc is een belangrijker onderdeel van het gebeuren geworden doordat het een erotische verhouding is geworden en dit maakt de weg vrij voor symbolische en eigenlijk vooral ouderwets-romantische passages. Verder wordt er een poging gedaan om het karakter van Gilles wat uit te werken, maar wel op dezelfde basis; hij blijft de intens levende persoonlijkheid vol vitaliteit in het vrome en het kwade. Nu we toch in de Amerikaanse sfeer zitten: de maarschalk heeft een gastoptreden in Philip José Farmers roman ‘Blown’ met de ondertitel ‘An Exorcism: Ritual two’ (1969). Hij komt daar als een soort slang met een mensenhoofd uit de vagina van de inmiddels onsterfelijke Jeanne d'Arc, met wie hij kennelijk zowel in concubinaat als in symbiose leeft. Jeanne is hier geheel uitneembaar in zelfstandig bewegende onderdelen: op een bepaald moment valt ze uiteen in enkele tientallen organen. Natuurlijk is dit niet allemaal serieus bedoeld. Farmer is de grote grappenmaker van de Amerikaanse science fiction, die bewerkingen op Jules Verne, Arthur Conan Doyle, Edgar Rice Burroughs en diverse anderen op zijn naam heeft staan, bewerkingen die gewoonlijk een duidelijke verbetering betekenen. Hij verdient waardering voor dit stuk verbasterde horror en pornografie in een soort neo-pulpstijl, maar hij verdient het niet om ernstig genomen te worden. Opvallend is hier weer de vlucht uit de werkelijkheid die we bij Huysmans ook zagen, een vlucht in horror en fantasy.
Ook in ‘Saint Joan’ van Shaw is er een gastoptreden. Gilles is daarin vijfentwintig jaar, een zeer zelfingenomen figuur die probeert om sympathiek over te komen, maar in wezen niet aardig is. Zijn optreden is wat grof. ‘So far, however, there is no shadow of the gallows on
| |
| |
him’. Shaw maakt de bekende vergissing door hem ‘bluebeard’ te noemen en geeft hem zelfs een korte, gekrulde, blauwgeverfde baard. Ook het Nederlandse taalgebied heeft een Gilles de Rais opgeleverd. In een boek met de wat sensationele titel ‘De duivel en de maagd’ biedt Hubert Lampo ons een driftige, overmoedige Gilles die lijdt aan ‘een koele razernij, waarbij een verbijsterend scherp inzicht van de geest nooit in gebreke is gebleven’. Hij is dus een redelijk denkend mens, volledig verantwoordelijk voor zijn daden, niet waanzinnig, zodat identificatie voor de lezer niet moeilijk is. Behalve overmoedig is de hoofdpersoon ook angstig, bang om zijn ziel te verkopen, steeds twijfelend wat hij moet doen. Door de terechtstelling van Jeanne d'Arc (inderdaad: de maagd), is hij teleurgesteld in de kerk en de hemelse rechtvaardigheid en daarom meent hij weer, dat de duivel machtiger is en voor aanbidding in aanmerking komt. Men ziet dat de formule tot nu toe wel wat lijkt op die van Huysmans; alleen is deze Gilles wat rationeler. Het boek wordt ons verkocht met op de flaptekst twee beweringen die kennelijk zijn ontleend aan informatie die Lampo zelf verstrekt heeft. Ten eerste wilde de auteur een volledig objectieve roman schrijven, ‘een boek waarin hij zichzelf niet identificeert met de mannelijke hoofdpersoon, wat praktisch in geheel zijn oeuvre het geval is’. Welnu, dat is dan niet gelukt: hij vereenzelvigt zich al zodra hij op de eerste bladzijde in de eerste persoon enkelvoud gaat schrijven. Alle meer of minder geslaagde pogingen om de hoofdpersoon invoelbaar te maken, wijzen er wel op dat de ‘objectieve roman’ niet meer is dan een doorzichtig alibi. Maar waarom? Is de schrijver misschien bang om de sympathisant van een wankelmoedige kinderverkrachter te lijken?
Een tweede aanprijzing: voor Lampo is Gilles de Rais een object van studie geweest. Dat zal ook wel nodig zijn als je een objectieve historische roman wilt maken. Ik zie zelf niet zo hard waarom een roman in overeenstemming met de werkelijkheid moet zijn, maar als je dat wilt, moet je het ook goed doen. In zijn vermeende objectiviteit heeft de auteur wel een paar heel onwaarschijnlijke interpretaties van de feiten gekozen, zoals de poging van de maarschalk om de maagd uit haar kerker te redden. Naar alle waarschijnlijkheid hebben Gilles en Jeanne maar zeer kort en oppervlakkig contact met elkaar gehad. In een op zichzelf al psychologisch ongeloofwaardig hoofdstuk komt Gilles tot inkeer door de liefde voor zijn vrouw, terwijl uit de processtukken juist blijkt, dat de oorzaak van de spectaculaire bekering moet worden gezocht in de bedreiging met foltering. De studie van de feiten lijkt eerder na dan voor het schrijven van het boek te hebben plaatsgevonden.
Nu hebben die dubieuze interpretaties wel een functie voor de structuur van het boek, die men kan omschrijven met Twijfel - Zondeval - Bekering. Maar slechts enkele hoofdstukken hebben daarin echte overtuigingskracht. Het geheel is bovendien uitgewerkt in een stijl die men eerder in de keuken dan in de bibliotheek verwacht. ‘Vooruit dominicaan van mijn laarzen. Je hebt gelijk. Laat ons drinken tot we onze eigen naam niet meer kennen.’ Het boek is geschreven in 1955 en wordt - alweer - beschouwd als een overgang, deze keer naar het magisch realisme. Het poogt realiteiten te beschrijven, maar toont dezelfde belangstelling voor het geheimzinnige en het magische die we uit latere boeken van Lampo, maar ook uit het boek van Huysmans kennen.
Ondanks verscheen een toneelstuk ‘Gilles de Rais’ (1975), dat was geschreven door Roger Planchon, die bij de opvoering ook de metteuren-scène en de hoofdrolspeler was. Over identificatie gesproken! Planchon, die in zijn andere werk (alweer!) een duidelijke voorkeur heeft voor demonische onderwerpen, presenteert dit stuk met dertig rollen als een ‘miracle en dix tableaux’. Het mirakelspel, een verschijnsel dat we uit de late middeleeuwen kennen en waarvan de Mariken van Nieumeghen een voorbeeld is, bevat de dramatisering van een wonder. Wat in dit stuk het specifieke wonder is,
| |
| |
blijkt niet meteen, maar er is geen gebrek aan wonderlijke verschijnselen, zoals diverse wederopstandingen en geestverschijningen, het optreden van engelen en van Maria en een halfvrouwelijke zwervende soldaat die de geest van Jeanne d'Arc voorstelt.
In het negende bedrijf, een van de sterkste delen, wordt binnen het kader van het stuk een mirakelspel opgevoerd, waarin het verhaal van Caîn en Abel domineert. Is dat dan de sleutel, het doden van de ene broeder door de andere, van de mens door de medemens? Maar alleen op deze plaats wordt Gilles met Caîn geidentificeerd en verderop beslist niet; het onderwerp is vermoedelijk ingevoegd omdat Gilles ooit zelf een toneelstuk heeft laten opvoeren. Ligt het mirakel dan in het achtste bedrijf, waarin Gilles als Adam in een soort paradijs met de verboden vrucht wordt getreiterd? Ook dat wordt elders in het stuk niet bevestigd. In het vijfde bedrijf komt de thematiek van Christus naar voren als Gilles voeten gaat wassen. Is hij dan Christus en zijn zijn metgezellen discipelen? Dat zou een mooie oplossing zijn als er niet een ‘inconnu’ optrad die zowel Christus en God als vermoedelijk ook de duivel moet voorstellen.
Het stuk is overladen met symboliek en diepzinnigheden en wordt er haast door verstikt. Dat wil echter niet zeggen dat het een slecht stuk is. Planchon is een toneelman, die in zijn hoofd een duidelijk beeld heeft van wat hij allemaal op het toneel wil doen, maar het is niet gemakkelijk om dat over te brengen op papier. Als men het stuk in boekvorm ziet, krijgt men de indruk dat het mirakel van het spel bestaat in het feit dat het überhaupt gespeeld kan worden.
Dit overzicht van bewerkingen van het levensverhaal van Gilles de Rais is ongetwijfeld niet volledig, maar we kunnen in elk geval een aantal overeenkomsten bij de auteurs signaleren. De stijl die ze hanteerden, heeft ondanks enige verwantschap met het realisme, vaak sterk symbolische trekken. Ze passen in een kader van romantiek, van vlucht uit de werkelijkheid, van hang naar het mystieke en geheimzinnige, zoals men ook uit hun andere werken kan zien. Ze leggen de nadruk meestal op de mijns inziens onbelangrijke relatie met Jeanne d'Arc, overigens een hetero-erotische relatie die minder bij Gilles de Rais zou passen. Zeer veel belangstelling is er ook voor de occulte en magische praktijken en de kwestie van zonde en veroordeling. De moorden en perversies krijgen slechts een zeer geringe aandacht, alsof de schrijvers zich er een beetje voor schamen tegenover hun publiek.
In een artikel over De Sade vertelt Paulhan ons het ‘geheim’ van Justine. (De gedachte aan de markies dringt zich steeds weer op; hij was bijvoorbeeld ook een adellijke sodomieter die probeerde als een feodale despoot te leven.) Het geheim bestaat erin dat Justine De Sade zelf is, dat de schrijver haar karakter en haar passieve instelling deelt. Geldt een dergelijke conclusie ook voor de schrijvers over Gilles de Rais? Tot op zekere hoogte wel. Natuurlijk hoefde De Sade geen rekening te houden met een echte Justine, maar aan de andere kant hebben onze auteurs ook niet veel van de historische Gilles heelgelaten. Het is de steeds weer opduikende sterke identificatie, die maakte dat iedere schrijver op grond van zijn eigen karakter aan een eigen Gilles ging bouwen.
|
|