Maatstaf. Jaargang 26
(1978)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 102]
| ||||||||||
Frank Kouwenhoven Knut Hamsun, het nationaal-socialisme en de kritiekIn Nederland hebben een aantal critici de hernieuwde belangstelling voor de boeken van Knut Hamsun (1859-1952) met gemengde gevoelens ontvangen, en er wordt aan Hamsun's literaire verrichtingen ‘getwijfeld’. Zijn werk wordt in verband gebracht met het nationaal-socialisme, en als dat eenmaal gebeurt, deugt er van Hamsun weinig of niets. Laat het zo zijn. De literatuurkritiek omvat al zoveel meningen over deze Noorse schrijver dat het niet zinvol is om daar in dit artikel nog eens een mening aan toe te voegen. Geruststellend is de gedachte dat zo verschillende geesten als Gerard Walschap, August Strindberg, Maxim Gorki, Axel Sandemose, Henry Miller, H.G. Wells, John Galsworthy, André Gide, Herman Hesse, Thomas Mann, Stefan Zweig en Boris Pasternak hem vereerden en bewonderden als een van de grootste schrijvers van zijn tijdGa naar eind1.. Wat zinvol is: ervoor te waken dat zich een reactie op Hamsun herhaalt zoals die zich voltrok in de eerste j aren na de tweede wereldoorlog in Noorwegen. Een reactie die het beste wordt weergegeven in de rigoreuse uitspraak van de Russische schrijver Ilja Ehrenburg: ‘Hamsun is een groot kunstenaar, maar een slecht mens’. Het lijdt geen twijfel dat Hamsun in de oorlog de kant van de Duitsers koos. Duitsland was voor hem altijd het voorbeeld van een ideale staat met ideale mensen. Of Hamsun daarmee een landverrader was, of een slecht mens, blijft de vraag. Waaruit bestonden in feite zijn nationaal-socialistische daden? Hamsun schreef een reeks stukjes in Noorse kranten gedurende de occupatietijd en was enkele keren in een radiotoespraak te beluisteren. Hij sprak zich daarin uit voor de Duitsers, maar de essentie van zijn woorden was steeds een oproep aan de Noorse jeugd om zich niet tegen het Duitse bewind te verzetten. Hamsun was zich niet bewust van het bestaan van een werkelijke verzetsbeweging, en evenmin geloofde hij in de ergste dwaasheden van het nazisme. Daarvoor was hij te doof, daarvoor leefde hij te zeer teruggetrokken op zijn boerderij Nørholm, waar alleen de onder Duitse censuur staande kranten hem iets over de buitenwereld meedeelden. Toen de berichten van executies en terreur uiteindelijk tot hem doordrongen, stelde de meer dan tachtig-jarige Hamsun alles in het werk om bloedbaden te voorkomen: hij telegrafeerde naar de Duitse ‘Reichskommissar’ in Noorwegen, Terboven, stuurde toen hij zelf ziek op bed lag, zijn vrouw naar Terboven om het levensbehoud van een aantal Noorse jongeren af te smeken. Het antwoord van Terboven was negatief. Hierna greep Hamsun de kans van een uitnodiging voor een congres in Wenen, en een mogelijkheid om Hitler zelf te spreken. In zijn hoofd ontspon zich het dwaze plan om Terboven afgezet te krijgen, zodat het menselijker toe zou gaan in Noorwegen. Het ligt voor de hand dat Hitler, die aanvankelijk de Noorse schrijver bewonderde, weinig meer met Hamsun te maken wilde hebben na dat persoonlijk gesprek. Een gesprek waarvan Hamsun zelf niets had begrepen: hij was te doof om | ||||||||||
[pagina 103]
| ||||||||||
ook maar één woord van Hitler's tolk te verstaan en wist dus evenmin hoeveel er van zijn Noorse smeekbede aan de Führer was vertaald. Hij was genoodzaakt om, terug in Noorwegen, een brief aan Hitler's perschef Dietrich te schrijven met de vraag hoeveel Hitler eigenlijk van zijn woorden had begrepen, en waar de antwoorden van de Führer op neer kwamen. Hij kreeg nooit een brief terug. En uiteraard werd Terboven niet afgezet. Hamsun komplotteerde nooit met de Duitsers, had geen oorlogsmisdaden op zijn geweten en beschouwde zich zelf niet als ‘nazi’. Maar hij schreef zijn stukjes in nationaal-socialistische geest, en zo moest Noorwegen, het land met een bevolking van drie miljoen waar vóór de oorlog bijna een miljoen boeken van Hamsun werden verkocht, in de na-oorlogse dagen in het reine komen met zijn bewondering voor een romanschrijver die uiteindelijk een aanhanger van het nationaal-socialisme bleek. De eerste reactie was een stilzwijgen rond Hamsun. Voor velen was dat een kunstmatige stilte en, zoals een Noor zei, aangeleerde onverschilligheid omwille van een pijnlijke herinnering. Toen de Noren eenmaal de feiten onder ogen zagen, kristalliseerden zich in de Noorse literatuurkritiek een aantal meningen over Hamsun's werk in samenhang met het nationaal-socialisme. De meest radikale opvatting is, dat grondtrekken van nazisme en zelfs fascisme wel degelijk zijn terug te vinden in Knut Hamsun's literaire werk, al vanaf het begin. Zo was Hamsun een voorstander van hiërarchie en van dictatuur, getuige een fragment als dit uit Mysteriën (1892) waarin de hoofdpersoon, Nagel, zegt: ‘Het komt erop aan de macht, de uitverkorenen en meerderen, de heer-mensen, de groten, Caiaphas, Pilatus, en Caesar te beïnvloeden en op te voeden. Wat bereik ik door het gepeupel op te stoken als ik dan toch gekruisigd zal worden? Men kan zulke grote mensenmassa's ter been brengen dat ze met hun nagels een deel van de macht kunnen grijpen (...). Maar een werkelijke overwinning bereiken, een morele overwinning, een werkelijke vooruitgang, nee, dat kan het gepeupel niet.’ Hamsun beschuldigde literaire grootheden als Henrik Ibsen en Jonas Lie ervan, allemansvrienden te zijn. Hijzelf huldigde en bewonderde in zijn werk de elite, en diezelfde houding nemen ook veel van zijn romanfiguren aan, zoals de ik-figuur in Honger (1890). Knut Hamsun, zelf van de ‘boerenstand’, was een voorstander van de klassemaatschappij, een maatschappijvorm die juist in het verval aan het raken was. Voor de deugden van de nieuwe, de arbeidersmaatschappij was Hamsun blind, hij zag alleen gevaren in de nieuwe vrijheden die de mens zich veroorloofde, en trad in zijn romans dan ook op als een reactionair tegen die vrijheden: hij schilderde de moderne, wortelloze mens, losgerukt uit zijn oorspronkelijke natuur, gedreven naar stad en industrie, ver weg van wat Hamsun als het ware leven beschouwde: het patriarchale bestaan in de boezem van moeder natuur. Zo is het begrijpelijk dat een roman als Hoe het groeide (1917) uiteindelijk voortkwam uit Nagel's opvattingen in Mysteriën. Hoe het groeide was niet alleen een lyrische mensenschildering, niet alleen een romantisch, illusionair boek. Het was een hulde aan de natuurmens, en een kritiek op de maatschappijvorm die voor de deur stond. Deze observaties van een reactionaire tendens in Hamsun zijn juist, ze werden ook al vóór de tweede wereldoorlog gemaakt, o.m. door Nordahl Grieg. Maar om reactionisme en conservatisme als het hoofdkenmerk van Hamsun's werk te beschouwen en als de directe aanleiding tot zijn pronazistische houding, gaat misschien te ver. Zeker, er waren uitgesproken fascistische gedachten in Hamsun's werk, met name in zijn lezingen. Eer de jongeren (1907) bevat een passage van de volgende strekking: ‘Sommige stammen doden hun oude en kreupele leden wanneer deze de vooruitgang van de stam in de weg staan. Dan kunnen de jongeren onbezorgd en gezond verder dansen.’ Maar veel in Hamsun was paradoxaal, of ge- | ||||||||||
[pagina 104]
| ||||||||||
woon tegenstrijdig, geheel in overeenstemming met zijn eigen karakter: Hamsun was idee-onvast, en jaagde veel gedachten alleen maar na tot hij er even van kon proeven. Niemand kon Hamsun in zijn leven betrappen op iets anders dan de grootste achting voor de ouderdom. En met al zijn bewondering voor de aristocratie en de ‘heer-mensen’ was hij nergens warmer en sympathieker dan in zijn schildering van de zwervers, de thuislozen, de verworpenen, de mensen die in geen enkele klasse thuishoren en in de stramme, autoritaire mono-cultuur van het fascisme onherroepelijk zouden zijn gestrand. Dezelfde ik-figuur in Honger is daarvan een voorbeeld, en zo ook het mannetje Minuut in Mysteriën. Voor velen volstond het daarom niet, Hamsun's pro-Duitse houding te verklaren uit zijn reactionaire tendenzen. De Noorse universiteitslektor Sten Sparre Nilson heeft erop gewezen dat Hamsun Duitsland-gek was, en gelijktijdig een vrijwel psychopatische afkeer had van Engeland. Nog vóór de definitieve aanvang van zijn schrijverschap werd Hamsun ‘Grootgermaan’, evenals Ibsen en vele andere prominente Noorse kunstenaars. Dat was in de tijd dat professor Konrad von Maurer als gast van de universiteit in Oslo (toen Kristiania) zijn veel geciteerde lezingen over ‘de karakteristieke volkspersoonlijkheid’ van de Germaanse stammen hield. Zijn lezingen maakten grote indruk in de Noorse intellectuele wereld. Hamsun kreeg een Duitslandmanie, en de welwillendheid waarmee later zijn romans in Duitsland werden ontvangen, kon zijn opvatting over Duitsland alleen nog maar versterken. Het was één van de ideeën die Hamsun niet kortstondig, maar zijn leven lang behield: Duitsland was de toekomst van Europa. Toen in de tweede wereldoorlog veel figuren die aanvankelijk Hamsun's mening deelden, omzwaaiden, bleef Hamsun alleen over. Misschien kwam dat mede door zijn ‘Anglofobie’, zijn Engeland-angst, die zich al voortdurend in zijn werk had gemanifesteerd. Zo komt in De laatste vreugde (1912) deze passage voor: ‘Mij keken de twee Engelsmannen (...) niet aan, ik was slechts een van de inboorlingen, een Noor, ik had maar te zwijgen tegenover de machtige toeristen. Maar zelf behoorden ze tot de natie van kruiers, vrachtrijders en vracht, die het gezonde lot in de gestalte van Duitsland eens tot stervens toe zal tuchten.’ En elders in hetzelfde boek: ‘Engeland huwt zijn volk weg aan sport en waanideeën. Als Duitsland het niet in voortdurende onrust had gehouden, zou het over een paar generaties tot knapenliefde overgegaan zijn...’ Ook in 1935, in zijn artikel tegen Ossietzky, dacht Hamsun alleen maar aan het Engelse ‘gevaar’: ‘Wat wil Ossietzky? Is het de opgang van Duitsland waartegen hij nu als vredesvriend wil demonstreren? Zou deze Duitser liever zien dat zijn land verpletterd en vernederd zou worden onder (...) Franse en Engelse genade?’ En zo zijn er talloze voorbeelden. Het merkwaardige is ook hier: Hamsun kwam met brutale, onbeheerste uitvallen, niet alleen tegen Engeland, ook tegen de arbeidersklasse, tegen oude mensen, tegen ontwikkelingen in de usa. En als Hamsun dan door zijn eigen daden op de absurditeit van zijn woorden werd gewezen, kon hij verontschuldigend glimlachen en zeggen: zo heb ik het niet bedoeld. Zijn mening over Amerika herzag hij openlijk. Maar alleen in dat ene was hij onvermurwbaar: Engeland. Dit land, dat hij niet meer dan één keer vluchtig had bezocht, representeerde voor Hamsun de armoede, de onmenselijke industrialisatie, de generaties toeristen die Noorwegen overstroomden en de natuur tot een goedkope bezienswaardigheid maakten, eigenlijk al het denkbare mensenkwaad in de wereld. Wat voor Hitler de jood was, was voor Hamsun de EngelsmanGa naar eind2.. Dit was opnieuw een idée-fixe dat Hamsun veertig jaar behield, een psychopatische trek die hem ontvankelijk maakte voor fascistische agitatie en blind voor de zwartste zijden daarvan. Hamsun heeft na de oorlog geen verdediging geschreven. Het zou naief zijn om zijn laatste | ||||||||||
[pagina 105]
| ||||||||||
roman Langs overwoekerde paden (1949) als zodanig op te vatten. Het autobiografische karakter van Langs overwoekerde paden is misschien enerzijds het gevolg van het feit dat Hamsun zich artistiek niet meer in staat voelde tot een grote roman met een intrige en verschillende uitgewerkte personages, anderzijds een logische vorm voor een werk waarin Hamsun zich, zeer terecht, kon beklagen over de wijze waarop hij na de oorlog werd behandeld.
Volgens Christian Gierløff, de schrijver van Knut Hamsun's egen røst (1961, ‘Knut Hamsun's eigen stem’, niet vert.) was Hamsun's eerste reactie toen de waarheid van zijn gruwelijke vergissing voor hem opging, het grijpen naar alle slaapmiddelen binnen zijn bereik. Maar het was verre van Hamsun's geest om zelfmoord te plegen. Hij overleefde gelukkig en realiseerde zich daarna dat dit geen uitweg was. De bezoeken van Gierløff aan de 86-jarige Hamsun in een bejaardentehuis schetsen het beeld van een volkomen uit het veld geslagen, gedesillusioneerde en gemartelde mens: ‘ - Het is volkomen onbegrijpelijk dat je pamfletten op straat liet verspreiden. - Deed ik dat? vraagt Hamsun. - Oproepen. Ik kreeg er maar liefst tien in een heel klein straatje. Hamsun kijkt lang en hopeloos voor zich uit. En zegt dan: - En toen was het te laat om ze te stoppen...’ Gelijke reacties krijgt Gierløff op alle andere dingen die hij Hamsun voorwerpt: Hitler, Terboven, de concentratiekampen. Dat alles kan Hamsun alleen nog maar met een hoofdschudden beantwoorden. Over Hitler zegt hij: ‘ - Ik wist al gauw genoeg dat hij persoonlijk een schoft was, maar hij was geschiedenis voor mij. (...) Dat was de reden dat ik me zo in hem heb vergist.’ Over de concentratiekampen: ‘ - Maar het was Engeland die de kampen uitvond, en al die andere verschrikkelijke dingen in de Boerenoorlog.’ Als Hamsun's verdediging hier te kort schiet, is het in de eerste plaats voor hemzelf. Want het is ondenkbaar dat Hamsun zich voor de rechter verdedigd zou hebben door te wijzen op zijn fixe ideeën, zijn vervuld-zijn van Germaanse ideologie, zijn vertrouwen in het verdedigingsbolwerk tegen Oost-Europa, zijn ziekelijk wantrouwen tegenover Engeland, zijn geloof in Noorwegen's hoge plaats in het komende Derde Rijk, en evenmin had hij zich - in volle waarheid overigens - kunnen beroepen op zijn sterke geïsoleerdheid. Hij was doof, en halfblind.
Hamsun's inzicht kwam te laat, en hij heeft het zwaar moeten vergelden. Hij werd opgenomen in een psychiatrische kliniek en aan ondervragingen onderworpen die het uiterste van hem vergden. Dit blijkt ook ten volle uit Langs overwoekerde paden. Gierløff beschrijft hoe hij Hamsun vindt in de kliniek als er uiteindelijk bezoek wordt toegestaan: ‘Ik ga bij hem binnen. Daar ligt hij. Twee-drie verpleegsters en een paar mannen staan bij hem. Een vrouwenstem zegt: Het is goed dat u gekomen bent. Hij ligt op bed, half aangekleed met zijn armen wijd uitgeslagen. Wit als een doek. Zijn gezicht beeft en is nat van tranen. Uit zijn gesloten ogen sijpelen tranen. Zijn mond is half open. Ik heb Knut Hamsun één keer eerder zo zien liggen op een bed en in tranen. Dat was tijdens de scheiding van zijn eerste vrouw in 1916: toen lag hij zo, en fluisterde woorden in pijn en vertwijfeling. Het is veertig jaar geleden sinds ik toen naar Hamsun geroepen werd. Nu heeft hij alles wel opgegeven, in hogere graad nog dan toen?’ Nee, zo oud als hij was kwam Hamsun zijn inzinking te boven, al had hij nog vaak ogenblikken dat hij volledig van de kaart was en zich door iedereen verlaten voelde. En hij werd niet gespaard: een grote slag was het psychiatrisch rapport dat over hem werd uitgebracht. Afgezien van de lachwekkende conclusies die het bevatte, stond zijn hele private leven erin uiteengerafeld. Zijn vrouw Marie Hamsun was uit de gevangenis gehaald voor een gesprek | ||||||||||
[pagina 106]
| ||||||||||
met de psychiater bij wie Hamsun onder behandeling stond en had te goeder trouw, in de veronderstelling dat het Hamsun helpen kon, de meest persoonlijke gegevens over hem verteld. Zij deed dit na de belofte dat het verslag van het gesprek niet openbaar zou worden gemaakt. Maar dat gebeurde toch. Toen Hamsun, een man die altijd zijn medemensen op afstand had gehouden, schuw en teruggetrokken leefde, ontdekte dat zijn vrouw hem volledig aan de psychiater - en daarmee aan de openbaarheid - had uitgeleverd, weigerde hij haar nog te zien. Marie Hamsun moest, nadat ze vrijgelaten werd nog enkele jaren wachten voor de schrijver zich met haar verzoende. Kunt Hamsun was toen over de negentig en had niet lang meer te leven. Het zou een grote vergissing zijn, de romans van Hamsun alleen of voornamelijk als een romantisch manifest, een lofzang op de natuur, of een reactie op sociale veranderingen aan het begin van de 20ste eeuw te beschouwen. Er is oneindig veel meer in Hamsun - zijn liefde voor kinderen, zijn medelijden met de verschoppelingen in de maatschappij, zijn menselijkheid, en in een ander vlak: zijn meesterlijke psychologische intriges, zijn toverachtige taal - er is genoeg dat hem als schrijver én als mens rechtvaardigt. Het moet bovendien mogelijk zijn om zijn werk te lezen en te waarderen zonder een voorstander van zijn ideeën te zijn. Het is tenslotte niet de verdienste van een schrijver dat hij nieuwe ideeën botweg ter consumptie aanbiedt, maar dat hij met die ideeën uitdaagt tot nadenken, misschien tot repliek. Het zou alleen maar kortzichtig zijn als in het geval van Hamsun de Nederlandse repliek uit een literaire begrafenis zou bestaan. Gelukkig wijzen niet alle geluiden in die richting. | ||||||||||
Literatuurlijst
|
|