Maatstaf. Jaargang 26(1978)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 98] [p. 98] Hans Warren Gedichten De oude dichter Vannacht - ik kon niet slapen hoewel het eindelijk koel werd - ging ik naar het morsig café dat bijna verstild was. Er hingen wat mannen op stoelen, half slapend; een magere zwarte jongen keek hoopvol op, de hand haast onbewust strijkend over zijn ranzige gulp. In een hoek, met ogen als lampen zat de oude dichter. Hoe vaak had ik dat gewenst. ‘Is je lief weer de hort op,’ vroeg hij. Ik knikte. ‘Ik heet Soeleiman,’ fluisterde de knaap, ‘ik doe alles wat u wilt, alles.’ ‘Ik heb hem gekend toen ik zelf nog een jongen was,’ zei de grijze dichter, ‘als hij naakt in mijn bed lag, was het of ik in de wandspiegel keek.’ Soeleimans haar rook naar houtvuur, zijn lijf bitter, en de grote dichter keek goedkeurend toe in de spiegel de hele nacht. [pagina 99] [p. 99] De wielrenner Ik fietste; een prachtige, ranke donkere wielrenner suisde me voorbij. Glimp van vooroverhangend krulhaar, de geur die daar bij hoort, ruige, gebronsde benen. Stoplichten, net op rood springend, en voor fietsers zeer langdurig, naar ik wist. Hij schoot er schaamteloos doorheen. [pagina 100] [p. 100] Voor M. Waarom lok je me uit m'n tent, stel je zonder enige gêne je jeugd, schoonheid, mogelijke beloftes voor de toekomst tegenover wat ik ben? Uiteraard heb je gelijk, maar dat je, zeventien jaar oud, al die luchtballons doorprikt met de medeplichtige grijns van een gevallen engel maakt dat ik wankel, dat ik zeg ‘Kom dan maar om je lessen in liefde.’ Vorige Volgende