Het deportatieplan zou veel te veel van Himmlers krachten vergen en het moest worden uitgesteld tot na de oorlog. Nadat hij Himmlers woord had verkregen dat de plannen waren opgeschort en deze weer genezen was, vertrok Kersten opgelucht naar zijn landgoed Hartzwalde. Op 17 april 1941 plukte hij in zijn tuin sneeuwklokjes en crocussen en die plaatste hij voor de op zijn bureau staande portretten van Prins Hendrik en Koningin Wilhelmina. De trouwe Oranjeklant had deze portretten nimmer verwijderd.
Ook later deed Kerstens voorspraak bij Himmler zich gelden. Tegen het einde van de oorlog speelde Kersten nog een rol bij de onderhandelingen tussen Himmler en de Zweedse regering over het vrijlaten van gevangenen uit de concentratiekampen. Na de oorlog vestigde Kersten zich in Zweden. Hier was zijn positie aanvankelijk moeilijk omdat er een geschil ontstond tussen Bernadotte Kersten over de vraag aan wie van beiden de eer van een aantal vrijlatingen moest toekomen. In deze periode maakte Kersten ook zijn verhaal over de redding van het Nederlandse volk bekend.
Kerstens verhaal over het deportatieplan was niet onomstreden. Eén man was er die er onvoorwaardelijk in geloofde en zich krachtig voor Kersten inzette. Dat was Prof. Dr. N.W. Posthumus, de oprichter van het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie. In 1948 verscheen een boek van Kersten over Himmler onder de titel ‘Klerk en beul, Himmler van nabij’. Het boek was vertaald en van een inleiding en aantekeningen voorzien door J.M. den Uyl, een man die later ook om andere redenen dan vertaalwerk bekendheid kreeg. Posthumus wist te bereiken dat een door de regering ingestelde commissie de verhalen van Kersten op hun mérites ging beoordelen. Deze commissie-Snouck Hurgronje, waarin ook zitting had de Leidse hoogleraar in de vaderlandse geschiedenis Prof. Dr. A.J.C. Rüter, kwam tot conclusies die voor Kersten gunstig waren. Het deportatieplan werd als serieus gezien en de weg naar een koninklijke onderscheiding was voor Kersten vrijgemaakt.
Hierna was Kersten onaantastbaar. Toen hij in 1960 stierf was er juist een boek over hem verschenen van de hand van de Franse auteur Joseph Kessel. Bij dit boek ‘Les mains du miracle’ schreef de bekende Engelse historicus Trevor-Roper een inleiding. Het boek van Kessel was een succes en werd onder andere in het Nederlands vertaald.
Het verhaal van Kersten was verbijsterend. Maar echt verbazingwekkend is het wel dat er zo veel geloof aan gehecht is en dat serieuze en competente historici de verzinsels voor zoete koek hebben genomen. Want het waren verzinsels. Het zou echter tot 1972 duren voordat de ontluistering van Kersten werd ingezet. Toen publiceerde Dr. L. de Jong, die zegt altijd sceptisch te hebben gestaan tegenover de verhalen van Kersten, een studie die werd opgenomen in een bundel van het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie. Deze studie ‘Heeft Felix Kersten het Nederlandse volk gered?’ is herdrukt in de eind 1977 verschenen bundel van De Jong ‘Tussentijds’.
Het belangrijkste argument tegen Kersten is wel dat er nimmer in de Duitse archieven iets gevonden is dat melding maakt van een dergelijk deportatieplan. Dit argument gold natuurlijk nog niet in 1950. Verder vergelijkt De Jong in zijn studie de verschillende dokumenten waarop Kersten zich beriep en constateert hij dat verschillende details met elkaar in tegenspraak zijn. Al deze dokumenten zijn afschriften die door Kersten zijn gedateerd en van stempels voorzien. Ook wijst De Jong er op dat slechts drie getuigen het verhaal van Kersten hadden bevestigd en dan nog slechts gedeeltelijk. Alle drie de heren waren persoonlijke relaties van Kersten. De belangrijkste was de in 1948 opgehangen Rudolf Brandt die vertelde dat hij het plan min of meer vergeten was geweest, door Kersten er weer aan was herinnerd en voor de details naar deze verwees. Eigenaardig is ook dat in de Duitse uitgave van Kerstens memoires het hoofdstuk over de redding van het Nederlandse volk ontbreekt. Ken-